In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 maart 2013 het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Delft ongegrond verklaarde. De naheffingsaanslag van € 56,80 was opgelegd op 5 september 2012, omdat de auto van belanghebbende zonder geldig parkeerkaartje was geparkeerd. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichting om parkeerbelasting te betalen bij aanvang van het parkeren.
In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat de gemeente Delft bij het vaststellen van de verordening parkeerbelasting buiten haar bevoegdheden is getreden en dat de heffing van parkeerbelasting in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur. De belanghebbende stelt dat de opbrengsten van de parkeerbelasting niet uitsluitend worden gebruikt voor het reguleren van de parkeerdruk, maar ook voor andere doeleinden, zoals het rendabel houden van parkeergarages.
Het Gerechtshof Den Haag heeft de argumenten van belanghebbende niet gevolgd en geoordeeld dat de gemeente de vrijheid heeft om de wijze van heffing van parkeerbelasting te bepalen, zolang dit niet in strijd is met algemene rechtsbeginselen. Het Hof bevestigde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor restitutie of compensatie van teveel betaalde parkeerbelasting. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.