ECLI:NL:RBROT:2022:1916

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
C/10/615460 / HA ZA 21-263
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederen en rechtsmacht in echtscheidingsprocedure tussen echtgenoten met dubbele nationaliteit

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 9 maart 2022, betreft het een echtscheiding tussen twee echtgenoten die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit bezitten. De vrouw heeft op 31 januari 2018 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank op 28 februari 2019 de echtscheiding heeft uitgesproken en het huwelijk dat in Nederland was gesloten nietig heeft verklaard. De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd op basis van de Verordening Brussel II-bis, aangezien beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

De procedure omvatte een geschil over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij de vrouw vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de verkoop van de gezamenlijke woning, de verdeling van de hypothecaire schuld, en de verdeling van andere activa en schulden. De man heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waarbij hij stelde dat de huwelijkse voorwaarden van toepassing zijn en dat de woning buiten de gemeenschap valt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de huwelijkse voorwaarden niet de rechtsgevolgen van het in Marokko gesloten huwelijk regelen, waardoor de huwelijksgemeenschap blijft bestaan. De rechtbank heeft bepaald dat de verdeling van de gemeenschap bij helfte moet plaatsvinden, met inachtneming van de omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om het aandeel van de vrouw in de woning en de spaarpolis over te nemen, en heeft voorwaarden gesteld aan de verdeling, waaronder de taxatie van de woning en de aflossing van de hypothecaire schuld. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/615460 / HA ZA 21-263
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Harent te Dordrecht,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. El Hannouche te Utrecht.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1..De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 maart 2021, met producties 1 tot en met 21;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 9;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging eis in conventie, met producties 22 tot en met 24;
- de brief van mr. Harent van 11 oktober 2021, waarbij producties 25 tot en met 30 zijn overgelegd; en
- het proces-verbaal van de op 26 oktober 2021 gehouden mondelinge behandeling.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1
De vrouw en de man, die beiden zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit hebben, zijn op [datum 1] in Berkane (Marokko) met elkaar getrouwd.
De huwelijksakte van die datum vermeldt, voor zover hier van belang:
“(…) Partijen zijn in het huwelijk getreden naar de voor hen geldende islamitische en nationale wetten (…)”.
2.2
Op [datum 2] zijn partijen in Dordrecht (opnieuw) met elkaar getrouwd.
2.3
Na het huwelijk in Marokko, maar vóór het huwelijk in Nederland, zijn partijen huwelijkse voorwaarden aangegaan.
2.4
De vrouw heeft op 31 januari 2018 (hierna: de peildatum) een verzoek tot echtscheiding ingediend bij deze rechtbank.
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 februari 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is tevens hun op [datum 2] in Dordrecht gesloten huwelijk nietig verklaard.
2.6
De echtscheiding is op 31 juli 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage. Van de nietigverklaring is op 21 augustus 2019 een akte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van die gemeente.
2.7
De voormalig echtelijke woning (hierna: de woning) ligt aan het [adres] in Dordrecht. Deze woning is met hypotheek bezwaard (een spaarhypotheek en een aflossingsvrije hypotheek).

3..Het geschil

in conventie

3.1
De vrouw vordert, na eisvermindering en -vermeerdering, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (1) de man te veroordelen mee te werken aan verkoop van de woning, (2) te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van bepaalde rechtshandelingen die de man dient te verrichten in het kader van de verdeling van de woning, (3) de man te veroordelen aan de vrouw te betalen de bedragen aan aflossingen en rente die zij vanaf de peildatum heeft betaald op de schulden genoemd onder E in de dagvaarding en te bepalen dat ieder voor de helft draagplichtig is voor het resterende bedrag van die schulden, (4) te bepalen dat de opbrengst van de spaarpolis zal worden gebruikt om de hypothecaire schuld mee af te lossen en dat de netto-verkoopopbrengst van de woning zal worden gebruikt om het restant van de hypothecaire schuld en de overige schulden van partijen mee af te lossen, (5) de man te veroordelen aan de vrouw te betalen de helft van het op de peildatum op de gemeenschappelijke spaarrekeningen aanwezige saldo, althans van het saldo dat op de peildatum aanwezig zou zijn geweest indien de man deze gelden niet had verspild, (6) de man te veroordelen aan de vrouw een gebruiksvergoeding te betalen ter hoogte van de helft van de lasten van de woning over de periode vanaf de peildatum tot aan de overdracht van de woning, en (7) de man te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2
De vrouw baseert haar vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen. Tussen haar en de man bestaat een, inmiddels ontbonden, huwelijksgemeenschap. Daarin vallen de woning, de hypotheekschuld, de spaarpolis, de bankrekeningen van beiden en de schulden genoemd onder E in de dagvaarding. Die huwelijksgemeenschap moet worden verdeeld. De man heeft van zijn spaarrekening een bedrag van € 86.267,54 vergokt. Hij moet daarvan de helft aan de vrouw vergoeden. De man heeft na de peildatum als enige het genot van de woning gehad zodat de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding.
3.3
De man voert gemotiveerd verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten en de nakosten.
in reconventie
3.4
De man vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling zal vaststellen, met inachtneming van een tweetal geldleningen die de man tijdens het huwelijk is aangegaan, (i) primair op de wijze vermeld in randnummer 21 van de conclusie van antwoord, namelijk conform de door hem en de vrouw gemaakte huwelijkse voorwaarden, (2) subsidiair op de wijze vermeld in randnummer 23 van de conclusie van antwoord, dus zo dat de woning op grond van de redelijkheid en billijkheid buiten de gemeenschap valt, dan wel (3) meer subsidiair op de wijze vermeld in randnummer 24 van de conclusie van antwoord, dus met toedeling van de woning aan de man onder verrekening van overwaarde en met veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van de helft van de lasten van de woning over de periode vanaf de peildatum tot aan de overdracht van de woning, in alle gevallen met veroordeling van de vrouw in de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.5
De man baseert zijn vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen. Tussen hem en de vrouw gelden huwelijkse voorwaarden. Dat het in Nederland gesloten huwelijk nietig is verklaard, staat daaraan niet in de weg. Deze voorwaarden houden in dat tussen partijen geen gemeenschap van goederen bestaat en dat bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding zal worden afgerekend alsof er tussen hen een beperkte gemeenschap van goederen heeft bestaan. De woning in Dordrecht valt buiten die (fictieve) beperkte gemeenschap.
Subsidiair geldt dat het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime. Naar Marokkaans recht is iedere huwelijksgemeenschap uitgesloten.
Meer subsidiair, indien de huwelijkse voorwaarden geen toepassing vinden en Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, moet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van het wettelijk regime worden afgeweken. Het is altijd de intentie van partijen geweest de woning uit te sluiten van de gemeenschap. De man wil in de woning blijven wonen. Als de woning in een gemeenschap valt, dan moet die aan hem worden toegedeeld, inclusief de daarmee verbonden hypothecaire schuld en de spaarpolis. In dat geval moet de waarde van de woning worden bepaald door de werkelijke waarde te verminderen met de hypothecaire schuld, moet de waarde van de spaarpolis worden gesteld op de waarde vóór het uiteengaan van partijen en moet de vrouw de helft betalen van de aan de woning verbonden lasten die de man heeft betaald na de peildatum.
3.6
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man.

4..De beoordeling

4.1
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw samenhangen beoordeelt de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk.
Rechtsmacht van de Nederlandse rechter
4.2
Het verzoek tot echtscheiding is ingevolge artikel 3, lid 1 onder a, eerste streepje van de Verordening Brussel II-bis (EG 2201/2003) bij de Nederlandse rechter aanhangig gemaakt omdat beide echtgenoten daar hun gewone verblijfplaats hebben. Ingevolge artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels (EU 2016/1103) heeft de Nederlandse rechter dus rechtsmacht.
Toepasselijk recht
4.3
Het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen wordt aangewezen door de bepalingen van het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (het Haags Huwelijksvermogensverdrag, hierna ook: het verdrag). Dit verdrag is op 1 september 1992 voor Nederland in werking getreden.
4.4
Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd, te weten Nederland, en de uitzondering van artikel 4 lid 2 van het verdrag doet zich niet voor omdat van één gemeenschappelijke nationaliteit als bedoeld in artikel 15 van het verdrag geen sprake is. Krachtens het bepaalde in artikel 4 lid 1 van het verdrag is dan Nederlands recht vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking van toepassing op het huwelijksvermogensregime, tenzij, zoals de man stelt, partijen voorafgaand aan die huwelijksvoltrekking Marokkaans recht hebben aangewezen als het toepasselijke recht.
4.5
De man stelt dat in de in 2.1 weergegeven zinsnede in de huwelijksakte met “nationale wetten” evident wordt gedoeld op de Marokkaanse wetgeving omdat partijen in Marokko zijn getrouwd. Dit betekent, aldus de man, dat partijen in de huwelijksakte voor toepasselijkheid van Marokkaans recht hebben gekozen.
4.6
De vrouw wijst erop dat artikel 11 van het verdrag bepaalt dat een rechtskeuze uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen of ondubbelzinnig moet voortvloeien uit de huwelijkse voorwaarden. Volgens de vrouw kan uit de huwelijksakte niet ondubbelzinnig worden afgeleid dat partijen een toepasselijk recht hebben aangewezen.
4.7
Juist is, zoals de vrouw stelt, dat de aanwijzing van het toepasselijke recht ingevolge artikel 11 van het verdrag uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen of ondubbelzinnig moet voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden. De verwijzing naar “nationale wetten” in de huwelijksakte geldt naar het oordeel van de rechtbank niet als een uitdrukkelijke overeenkomst tot aanwijzing van Marokkaans recht. Of hier sprake is van een overeenkomst tussen partijen of van een constatering door de rechter die de akte heeft opgemaakt, is onduidelijk. Bovendien, indien de verwijzing naar “nationale wetten” al moet worden aangemerkt als een overeenkomst tot aanwijzing van toepasselijk recht, dan is dit geen uitdrukkelijke overeenkomst nu in het midden is gelaten welk recht met “nationale wetten” wordt bedoeld. Ook is onduidelijk of hiermee wordt gedoeld op de wetten die het huwelijksvermogensregime beheersen. Van een uitdrukkelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 11 van het verdrag is dus geen sprake.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de man en de vrouw.
Huwelijksgemeenschap?
4.9
Omdat op het huwelijksvermogensregime van partijen Nederlands recht van toepassing is, geldt in beginsel artikel 1:94 BW dat bepaalt dat vanaf de voltrekking van het huwelijk tussen de echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen bestaat. De man stelt dat partijen in afwijking hiervan in de huwelijkse voorwaarden die zij op 4 december 2012 zijn aangegaan, zijn overeengekomen dat tussen hen geen enkele
gemeenschap van goederen zal bestaan. De vrouw voert onder meer aan dat de huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt met het oog op het in Nederland gesloten huwelijk en dat, nu dat huwelijk nietig is verklaard, ook de huwelijkse voorwaarden nietig zijn, althans buiten toepassing moeten blijven. Voorts wijst de vrouw erop dat geen afwikkeling heeft plaatsgevonden van het tot aan het opmaken van de huwelijkse voorwaarden geldende vermogensstelsel.
4.1
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. In de akte waarin de huwelijkse voorwaarden zijn opgenomen, staat, voorafgaand aan het eerste artikel, vermeld:
“De comparanten verklaren dat zij de rechtsgevolgen van hun voorgenomen huwelijk wensen te regelen door de volgende bepalingen”
Met het voorgenomen huwelijk is het in Nederland gesloten huwelijk bedoeld. Het in Marokko gesloten huwelijk is immers voorafgaand aan het opmaken van de akte gesloten. Blijkens de akte hadden partijen dus de bedoeling de rechtsgevolgen van het in Nederland gesloten, nietig verklaarde huwelijk te regelen, en niet de rechtsgevolgen van het in Marokko gesloten huwelijk. Dit strookt met de stelling van de man dat hij ervan uitging (en nog steeds van uitgaat) dat ingevolge het in Marokko gesloten huwelijk iedere gemeenschap uitgesloten is gebleven. Omdat de huwelijkse voorwaarden niet de rechtsgevolgen regelen van het in Marokko gesloten huwelijk, is de huwelijksgemeenschap die is ontstaan vanwege het in Marokko gesloten huwelijk dus blijven bestaan. Tot die gemeenschap behoren de woning, de spaarpolis en alle (andere) zaken en schulden die de man of de vrouw hebben verkregen of zijn aangegaan vóór de peildatum. De vrouw vordert verdeling van deze gemeenschap en deze gemeenschap moet derhalve verdeeld worden (artikel 3:178 lid 1 BW).
4.11
Overigens maakt het voor de vraag of de woning en de spaarpolis in de gemeenschap vallen geen verschil of de huwelijkse voorwaarden al dan niet tussen partijen van kracht zijn. Immers, huwelijkse voorwaarden hebben ingevolge artikel 1:120 lid 1 BW werking vanaf de dag volgend op die waarop de akte is verleden. Indien vóór het verlijden van de akte sprake was van een huwelijksgemeenschap, zoals in deze zaak het geval is, dan blijft die gemeenschap bestaan tenzij deze verdeeld wordt. De gemeenschap die al tussen partijen bestond vóór het verlijden van de akte van huwelijkse voorwaarden, is niet verdeeld. Ook indien de huwelijkse voorwaarden van kracht zijn, is dus sprake van een gemeenschap waar de woning en de spaarpolis in vallen.
Verdeling anders dan bij helfte?
4.12
De man beroept zich, meer subsidiair, op de redelijkheid en de billijkheid. Op grond daarvan moet volgens hem worden afgeweken van het beginsel van verdeling bij helfte dat geldt bij de gemeenschap van goederen. Zijn argument daarvoor is, wat de woning betreft, dat het steeds de bedoeling van hem en de vrouw is geweest de woning uit te sluiten van de gemeenschap. Dat blijkt volgens de man uit de huwelijkse voorwaarden, uit het bewust sluiten van het huwelijk in Marokko en uit de gesprekken die de vrouw en hij hierover hebben gevoerd. De vrouw betwist dat partijen in Marokko getrouwd zijn om Marokkaans recht van toepassing te verklaren, betwist dat partijen bedoeld hebben de woning uit te sluiten van de gemeenschap en betwist dat partijen hierover gesprekken hebben gevoerd.
4.13
De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt. Ingevolge artikel 1:100 lid 1 BW hebben de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap. Het verweer van de man komt erop neer dat hij de gemeenschap niet op die basis wil verdelen. Afgezien van de in de wet genoemde gevallen, is een afwijking van de regel van artikel 1:100 lid 1 BW niet geheel uitgesloten.
Onaanvaardbaarheidnaar maatstaven van redelijkheid en billijkheid – want dat is de toets – kan onder bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat de verdeling anders geschiedt dan bij helfte. Vaste lijn in de jurisprudentie is sinds HR 7 december 1990 (ECLI:NL:HR:1990:ZC0071, NJ 1991/593 (Moordenaarsarrest)), gevolgd door onder meer HR 6 oktober 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA7362, NJ 2004/58), HR 27 juni 2003 (ECLI:NL:HR:AF7541, NJ 2003/524 (Zweedse vrouw)) en HR 30 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV1749, NJ 2012/407)) dat daarvoor slechts plaats is in zeer uitzonderlijke omstandigheden die meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene partner zich jegens de andere beroept op verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap. Op degene die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rusten de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
4.14
De door de man aangevoerde omstandigheden zijn, als ze al zouden vaststaan, noch op zichzelf, noch in onderlinge samenhang zo uitzonderlijk dat een afwijking van het wettelijk uitgangspunt gerechtvaardigd is. De rechtbank weegt hierbij mee dat uit het verdrag (artikel 11) volgt dat een rechtskeuze niet uit de enkele bedoeling van partijen mag worden afgeleid. De rechtbank weegt ook mee dat uit de huwelijkse voorwaarden niet de bedoeling kan worden afgeleid om de woning buiten de gemeenschap te houden, nu de woning ook bij toepassing van de huwelijkse voorwaarden tot de gemeenschap zou behoren.
4.15
Ook voor wat betreft de verdeling van de spaarpolis beroept de man zich op de beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid. Volgens de man moet de spaarpolis aan hem worden toegedeeld zonder verrekening omdat hij de opgebouwde waarde nodig heeft om de hypotheekschuld af te lossen en omdat hij altijd heeft gedacht dat dit spaarpotje alleen hem toekwam. Volgens de vrouw moet de polis worden afgekocht en de waarde bij helfte worden verdeeld. Ook op dit punt geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de door de man aangevoerde omstandigheden niet zodanig uitzonderlijk zijn dat een afwijking van het bepaalde in artikel 1:100 lid 1 BW gerechtvaardigd is.
4.16
Uit het voorgaande volgt dat er noch voor wat betreft de woning, noch voor wat betreft de spaarpolis grond is voor afwijking van het wettelijk uitgangspunt van verdeling bij helfte.
Verdeling: woning, hypothecaire schuld en spaarpolis
4.17
De vrouw stelt dat de woning aan een derde moet worden verkocht en de spaarpolis moet worden afgekocht en dat de man daaraan zijn medewerking moet verlenen. De man wil dat de woning en de spaarpolis aan hem worden toegedeeld. De vrouw heeft op zichzelf geen bezwaren geuit tegen toedeling aan de man. De rechtbank zal de man daarom in de gelegenheid stellen het aandeel van de vrouw in de woning en de spaarpolis over te nemen, maar alleen onder de voorwaarden die in het hierna overwogene worden aangegeven en in het dictum zijn verwoord.
4.19
Uitgangspunt is dat het aandeel van de vrouw in de woning en de spaarpolis door de man tegen de waarde op het moment van de feitelijke verdeling worden overgenomen. Daartoe moet in de eerste plaats de vrije verkoopwaarde van de woning worden getaxeerd. Nu de man daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, zal de rechtbank bepalen dat de taxatie verricht zal worden door Zoomer Makelaardij te Dordrecht of een andere door de vrouw te kiezen NVM-makelaar. De man en de vrouw moeten gezamenlijk opdracht tot die taxatie geven. De man moet de makelaar toegang geven tot de woning en moet de vrouw - of een vertegenwoordiger van de vrouw - in de gelegenheid stellen aanwezig te zijn bij de bezichtiging door de makelaar.
4.2
Na de als voormeld uitgevoerde taxatie krijgt de man een periode van drie maanden om ervoor te zorgen dat het aandeel van de vrouw in de woning aan hem wordt geleverd. Uiterlijk op het moment van de levering (i) moet de vrouw worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld, of moet de gehele hypothecaire schuld worden afgelost, en (ii) moet de man aan de vrouw de helft van de overwaarde (dat is de getaxeerde vrije verkoopwaarde van de woning verminderd met het bedrag van de hypothecaire schuld) betalen. Voorts moet de man op dat moment, ingevolge hetgeen hierna in 4.38 wordt overwogen, de aldaar vermelde bedragen betalen (voor zover niet al eerder door hem betaald). Partijen moeten ieder de helft van de taxatiekosten dragen. De notariskosten moeten door de man (als verkrijger) worden gedragen.
4.21
De waarde van de spaarpolis moet worden vastgesteld op de dag van levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man, en de man moet op die dag - en uiterlijk ten tijde van de levering - een vergoeding aan de vrouw betalen voor de overname van het aandeel van de vrouw in die polis. In beginsel is die vergoeding gelijk aan de helft van de waarde van de polis op dat moment. Echter, de man heeft na de peildatum alle spaarpremies voldaan en aan de vrouw komt in redelijkheid geen vergoeding toe voor het deel van de waarde van de polis dat is toe te rekenen aan deze premiebetalingen door de man. Dat deel is gelijk aan de door de man na de peildatum betaalde spaarpremies (die blijkens het door de man als productie 6 overgelegde overzicht € 173,57 per maand bedragen) plus de rente over die premies (berekend naar het onder de spaarpolis geldende rentepercentage). De man moet dus voor het aandeel van de vrouw in de spaarpolis een bedrag betalen gelijk aan de helft van de waarde van de polis na aftrek van dit aan hem toe te rekenen deel van die waarde. Deze betaling (en de waardebepaling) moet plaatsvinden op de dag van levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man. Daarna moet de vrouw meewerken aan tenaamstelling van de polis op naam van de man.
4.22
Indien de man het aandeel van de vrouw in de woning en de spaarpolis niet binnen de hiervoor genoemde termijn en op de hiervoor genoemde voorwaarden kan of wil overnemen, moet de woning worden verkocht aan een derde, moet de polis worden afgekocht en gebruikt om de hypothecaire schuld (deels) mee af te lossen, en moet voor het overige de hypothecaire schuld worden afgelost met de verkoopopbrengst. De makelaar die de taxatie van de woning heeft verricht, zal dan als verkoopmakelaar optreden. De man en de vrouw moeten over alle kwesties in verband met de verkoop waarover zij het niet eens kunnen worden, de adviezen van de makelaar volgen.
4.23
De vrouw vordert dat de rechtbank zal bepalen dat het vonnis zo nodig in de plaats treedt van de ondertekening door de man van de opdracht aan de makelaar en van de verkoopovereenkomst en van zijn medewerking aan de akte van levering. De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd en de vrouw heeft er belang bij dat de verdeling van de woning niet vertraagd wordt door een gebrek aan medewerking van de man. De rechtbank zal deze vordering van de vrouw daarom toewijzen.
4.24
Uit de verkoopopbrengst van de woning moeten, na aflossing van de (resterende) hypothecaire schuld (voor zover niet afgelost met de opbrengst van de spaarpolis), de kosten van de makelaar en eventuele andere verkoopkosten worden betaald, nu dat gezamenlijk te dragen kosten zijn. Uit de verkoopopbrengst moet vervolgens, ingevolge hetgeen hierna in 4.38 wordt overwogen, voor zover mogelijk de hierna in 4.28 vermelde, gemeenschappelijke schuld aan Investing B.V. worden afgelost. Van de daarna eventueel resterende verkoopopbrengst komt aan de man een bedrag toe gelijk aan de door hem na de peildatum aan spaarpremie betaalde bedragen en de daarover ingevolge de spaarpolis aangegroeide rente. Het eventueel resterende bedrag komt aan partijen ieder bij helfte toe, met dien verstande dat de man, ingevolge hetgeen hierna in 4.38 wordt overwogen, uit zijn helft voor zover mogelijk de in 4.38 vermelde bedragen moet betalen.
Verdeling: de bankrekeningen
4.25
De vrouw vordert verdeling van de saldi van de bankrekeningen die op naam van de man staan en van de bankrekeningen die op haar naam staan. De vrouw stelt dat sprake is van vier bankrekeningen op naam van de man. De man betwist dat hij vier bankrekeningen heeft. De man stelt dat hij slechts twee bankrekeningen heeft, te weten de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] en de spaarrekening met nummer [rekeningnummer 2] . De vrouw heeft haar stelling dat de man nog meer bankrekeningen heeft niet nader onderbouwd zodat de rechtbank uit zal gaan van twee bankrekeningen zoals de man stelt. Niet in geschil is dat de saldi van deze bankrekeningen op de peildatum respectievelijk € 3.154,17 en € 8.585,29, dus in totaal € 11,739,46 bedroegen. De rechtbank zal deze saldi toedelen aan de man. De man zal aan de vrouw wegens overbedeling de helft van dit bedrag, te weten € 5.869,73, moeten voldoen.
4.26
Evenmin is in geschil dat de vrouw beschikt over twee bankrekeningen, te weten de rekening met nummer [rekeningnummer 3] en de rekening met nummer [rekeningnummer 4] , en dat het totaalsaldo van deze rekeningen op de peildatum min
€ 976,67 (negatief) was. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw draagplichtig is voor dit negatieve saldo, onder de verplichting van de man om een bedrag gelijk aan de helft daarvan, te weten, € 488,34, aan de vrouw te betalen.
Verdeling: de door de vrouw gestelde schulden
4.27
De vrouw vordert verdeling van zestien in de dagvaarding onder E genoemde schulden (de rechtbank begrijpt dat de vrouw
toerekeningvan de schulden vordert, want een schuld is geen goed en kan daarom niet
verdeeldworden). Ter zitting heeft de vrouw de vordering tot verdeling van al deze schulden ingetrokken, met uitzondering van de vordering tot verdeling van een schuld aan Investing B.V. (rechtsopvolger van Wehkamp B.V. en Wehkamp Finance B.V.) en twee belastingschulden van € 1.062,- en € 1.675,- .
4.28
Namens de man is bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat niet duidelijk is waar de schuld aan Investing/Wehkamp vandaan komt en wat het exacte bedrag was op de peildatum. Duidelijkheid omtrent de herkomst van deze schuld geeft bijlage 1 bij productie 25 van de vrouw: de schuld heeft betrekking op aankopen gedaan bij Wehkamp in de maanden maart en april van 2013, dus tijdens het huwelijk en vóór de peildatum. De oorspronkelijke hoofdsom bedroeg € 3.422,49. Tijdens het huwelijk is, zo blijkt uit producties 25 en 28 van de vrouw, € 516,13 en € 500,- afbetaald op de schuld maar door oplopende rente van 14% per jaar en oplopende kosten was de schuld op 26 oktober 2018 opgelopen tot € 5.144,89.
4.29
De schuld moet vanaf de peildatum (31 januari 2018) door partijen bij helfte worden gedragen (artikel 1:100 lid 1 BW). Dat betekent dat de man en de vrouw ook ieder de helft van de na die datum opgelopen rente en kosten moeten dragen. De man en de vrouw moeten dus ieder de helft van de schuld dragen zoals die op de datum van dit vonnis is samengesteld, alsmede de helft van de na de datum van dit vonnis verschuldigd geworden rente en kosten. De rechtbank zal de draagplicht aldus vaststellen.
4.3
Ten aanzien van de belastingschulden heeft de man aangevoerd dat hij zich niet kan voorstellen dat “het drie jaar blijft liggen voordat de belastingdienst het vordert”. Dat is een onvoldoende onderbouwd verweer, dat daarom niet kan slagen. De rechtbank gaat uit van de door de vrouw genoemde bedragen van € 1.062 en € 1.675, in totaal € 2.737,-. Ieder van beiden is voor de helft, dus voor een bedrag van € 1.368,50 draagplichtig. Niet in geschil is dat de vrouw deze schulden heeft voldaan. De man dient het bedrag waarvoor hij draagplichtig is, te weten € 1.368,50, derhalve aan de vrouw te betalen.
De vordering van de vrouw wegens benadeling van de gemeenschap
4.31
Tussen partijen staat vast dat op 1 januari 2016 op de spaarrekening van de man een bedrag van € 90.297,- stond en dat dit bedrag op 1 januari 2017 met € 3.885,- was toegenomen tot € 94.125,-. Volgens de vrouw had het saldo op de peildatum (31 januari 2018), gelet op de toename met € 3.885,- in 2016, € 98.007,- moeten zijn, maar was er op die datum nog maar € 11,739,46 over. Volgens de vrouw heeft de man het verschil, € 86.267,54, verspild en moet de man ingevolge artikel 1:164 BW de helft van dat bedrag aan haar vergoeden. Uit het feit dat de vrouw haar vordering baseert op artikel 1:164 BW begrijpt de rechtbank dat deze benadeling van de gemeenschap volgens de vrouw heeft plaatsgevonden in de zes maanden vóór de peildatum.
4.32
De man heeft ter zitting erkend dat hij het verschil tussen het saldo op 1 januari 2017 (€ 94.125,-) en het saldo op de peildatum (€ 11,739,46), derhalve een bedrag van € 82.385,54, heeft vergokt. Vast staat derhalve dat de man voor dat bedrag de gemeenschap heeft benadeeld. De man heeft niet betwist dat deze benadeling in de zes maanden vóór de peildatum heeft plaatsgevonden, zodat de man de schade die de vrouw door deze benadeling heeft geleden op de voet van artikel 1:164 BW moet vergoeden. In de erkenning van de man ligt besloten dat de man betwist dat de vrouw méér schade heeft geleden dan de door hem erkende schade. De vrouw stelt dat zij méér schade heeft geleden omdat het saldo op de spaarrekening op de peildatum (31 januari 2018), zonder de benadeling, € 3.885,- hoger zou zijn geweest dan op 1 januari 2017, maar de enkele verwijzing naar de toename van het spaarsaldo in 2016 is een onvoldoende onderbouwing van deze stelling. De rechtbank gaat daarom uit van een schade gelijk aan de helft van het door de man erkende bedrag van € 82.385,54, te weten € 41.192,77. De rechtbank zal de man tot betaling van dit bedrag veroordelen.
Verdeling: de door de man in reconventie gestelde schulden
4.33
Indien sprake is van een huwelijksgemeenschap, dan acht de man de vrouw mede draagplichtig voor een tweetal schulden die hij stelt te zijn aangegaan bij vrienden op 21 februari 2017 en 24 december 2017. Het gaat om bedragen van € 35.000,- en € 25.000,- die hem, naar hij stelt, contant zijn uitbetaald. De man heeft aanvankelijk, bij conclusie van eis in reconventie, gesteld dat hij deze schulden zijn aangegaan voor de verbouwing van de woning, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat hij de geleende bedragen heeft vergokt.
4.34
De vrouw betwist primair dat de man deze schulden heeft gemaakt. Zij wijst erop dat uit niets blijkt dat de bewuste bedragen aan de man zijn betaald en evenmin dat hij daarop, zoals hij stelt, bedragen heeft afgelost. Er was ook geen noodzaak voor het aangaan van deze schulden, aldus de vrouw, nu de man op 1 januari 2017 € 94.152,- op zijn spaarrekening had staan. Als de man deze bedragen al daadwerkelijk heeft geleend, dan heeft hij lichtvaardig schulden gemaakt en is hij op grond van artikel 1:164 BW gehouden de schade die hij daardoor aan de gemeenschap heeft toegebracht te vergoeden. Meer subsidiair acht zij de man op grond van de redelijkheid geheel draagplichtig voor deze schulden.
4.35
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Indien de man deze schulden is aangegaan, zoals hij stelt, dan staat vast dat hij de geleende gelden heeft vergokt. De man is de schulden dan aangegaan zonder medeweten van de vrouw en heeft deze schulden voor de vrouw verzwegen. Ook heeft de man dan verzwegen voor de vrouw dat hij de geleende gelden heeft vergokt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan sprake van zodanig uitzonderlijke omstandigheden (zie 4.13) dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man zich jegens de vrouw beroept een gelijke draagplicht voor deze schulden. De rechtbank zal daarom bepalen dat – voor zover sprake is van deze schulden - de man daarvoor volledig draagplichtig is en dat hij de vrouw moet vrijwaren tegen aanspraken van de betreffende schuldeisers.
De vordering van de man tot vergoeding van betaalde woonlasten en de vordering van de vrouw tot betaling van een gebruiksvergoeding
4.36
De man vordert, voor het geval sprake is van gemeenschap van goederen, vergoeding van door hem betaalde lasten van de woning vanaf de peildatum. De man stelt, zonder nadere onderbouwing, dat hij na de peildatum een bedrag van € 12.450,27 aan woonlasten heeft voldaan. De vrouw erkent dat zij niet heeft bijgedragen in de woonlasten. De vrouw voert echter primair aan dat zij recht heeft op een gebruiksvergoeding ingevolge artikel 3:169 BW, welke gelijk gesteld moet worden aan haar aandeel van 50% in de woonlasten. Subsidiair voert zij aan dat de man geen kosten heeft gemaakt omdat de woning wordt verhuurd en de huuropbrengsten hoger zijn dan de woonlasten.
4.37
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. In beginsel moet de vrouw voor de helft bijdragen in de woonlasten na de peildatum (artikel 3:172 BW). Daar staat tegenover dat de vrouw sinds de peildatum het gebruiksrecht van de woning heeft moeten missen. Om die reden kan de rechtbank aan de vrouw een gebruiksvergoeding ten laste van de man toekennen (artikel 3:169 BW) en de rechtbank is van oordeel dat daartoe ook aanleiding is. De rechtbank begroot de vordering van de vrouw ter zake van die gebruiksvergoeding op hetzelfde bedrag als de vordering van de man op de vrouw ter zake van de helft van de woonlasten. De vrouw mag haar vordering verrekenen, zodat partijen elkaar per saldo, over en weer, niets verschuldigd zijn.
Slotsom
4.38
Uit het voorgaande volgt dat de man in het kader van de verdeling betalingen aan de vrouw zal moeten verrichten. Het betreft de navolgende betalingen:
- indien de man het aandeel van de vrouw in de woning en de spaarpolis overneemt: de helft van de overwaarde van de woning (zie 4.20) en de helft van de waarde van de spaarpolis na aftrek van het aan de man toe te rekenen deel van die waarde (zie 4.21);
- in verband met de verdeling van de saldi van de bankrekeningen (zie 4.25 en 4.26): een bedrag van (€ 5.869,73 + € 488,34 =) € 6.358,07;
- in verband met de verdeling van de belastingschulden (zie 4.30): een bedrag van € 1.368,50; en
- wegens de benadeling van de gemeenschap (zie 4.32): een bedrag van € 41.192,77.
Voorts moet de man de helft van de schuld aan Investing B.V. betalen (zie 4.29).
Teneinde de man in de gelegenheid te stellen deze betalingen te financieren met gebruikmaking van zijn aandeel in de overwaarde van de woning, en teneinde de vrouw enige zekerheid van betaling te bieden, zal de rechtbank bepalen dat (i) betaling van deze bedragen een voorwaarde is voor levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man, en (ii) indien de woning wordt verkocht aan een derde, de man deze bedragen zoveel als mogelijk moet voldoen uit het aan hem toekomende deel van de overwaarde.
Proceskosten
4.39
Omdat de man en de vrouw met elkaar getrouwd zijn geweest, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.

5..De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank
stelt de verdeling van de tussen de vrouw en de man bestaande gemeenschap vast als volgt, respectievelijk gelast hen tot verdeling als volgt:
5.1
gelast partijen de actuele vrije verkoopwaarde van de woning te laten taxeren door Zoomer Makelaardij te Dordrecht dan wel een andere door de vrouw aan te wijzen NVM-makelaar. Tot de taxatie dient opdracht te worden gegeven door beide partijen. Indien de man, na daartoe door de vrouw te zijn aangemaand, in gebreke blijft met de ondertekening van de opdracht aan de makelaar, treedt dit vonnis in de plaats van die ondertekening door de man. De man dient mee te werken aan een bezichtiging door de makelaar en dient, indien de vrouw een verzoek daartoe doet, de vrouw of een vertegenwoordiger van de vrouw toe te laten tot de woning tijdens die bezichtiging;
5.2
deelt de woning en de spaarpolis voorwaardelijk toe aan de man en rekent de hypothecaire schuld voorwaardelijk toe aan de man, een en ander onder de voorwaarde dat de notariële levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man plaatsvindt binnen drie maanden na de datum van het ingevolge 5.1 op te stellen taxatierapport en onder de voorwaarden dat uiterlijk ten tijde van de hiervoor genoemde notariële levering:
  • de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld, dan wel deze schuld geheel wordt afgelost;
  • de man aan de vrouw betaalt:
(a) een bedrag gelijk aan de helft van de overwaarde, waarbij als overwaarde geldt de ingevolge 5.1 getaxeerde vrije verkoopwaarde van de woning verminderd met de kosten van de taxatie en het bedrag van de hypothecaire schuld;
(b) een bedrag gelijk aan de helft van (i) de waarde van de spaarpolis op de dag van levering verminderd met (ii) de door de man na de peildatum aan spaarpremie betaalde bedragen en de over die bedragen aangegroeide rente;
(c) de bedragen tot betaling waarvan de man wordt veroordeeld in 5.6, 5.7, 5.9 en 5.10, dus in totaal € 48.919,34;
  • de man het deel van de in 4.28 genoemde schuld aan Investing B.V., waarvoor hij ingevolge 5.8 draagplichtig is, aflost;
  • de man, als zijn eigen schuld, de kosten van de notariële levering betaalt;
5.3
gelast de vrouw mee te werken aan de in 5.2 genoemde notariële levering indien de man voorafgaand aan die levering heeft aangetoond dat hij in staat is tot herfinanciering van de bestaande hypothecaire geldleningen of voortzetting daarvan onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, en tot financiering van de hiervoor in 5.2 genoemde, door hem te betalen bedragen;
5.4
gelast de vrouw, indien en zodra levering op de wijze bepaald in 5.2 heeft plaatsgevonden, op eerste schriftelijk verzoek van de man mee te werken aan tenaamstelling van de spaarpolis op naam van de man;
5.5
bepaalt dat, indien niet binnen drie maanden na de datum van het ingevolge 5.1 op te stellen taxatierapport levering op de wijze bepaald in 5.2 heeft plaatsgevonden, de woning zal worden verkocht aan een derde. In dat geval geldt het volgende:
- partijen zullen als verkoopmakelaar aanwijzen de makelaar die ingevolge 5.1 is aangewezen om de taxatie van de woning te verrichten;
- indien partijen over de vaststelling van de vraag- of laatprijs of over enige andere kwestie in verband met de verkoop van de woning geen overeenstemming kunnen bereiken, zal ieder van hen gerechtigd zijn een bindend advies aan de verkoopmakelaar te vragen en zullen zij aan dat advies uitvoering geven;
- de man zal op eerste verzoek van de vrouw elke rechtshandeling verrichten die nodig is om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen, zoals het tekenen van de overeenkomst van opdracht met de verkoopmakelaar, de koopovereenkomst en de akte van levering (of een volmacht tot het tekenen van de akte van levering), bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats zal treden van die rechtshandeling;
- de man zal alle feitelijke handelingen verrichten die nodig zijn om te komen tot spoedige verkoop van de woning aan een derde, zoals het meewerken aan het maken van foto’s door de verkoopmakelaar en aan bezichtigingen, en zal zich onthouden van handelingen die een spoedige verkoop belemmeren. De man zal ervoor zorgen dat het huis in behoorlijke staat en opgeruimd is ten tijde van het maken van de foto’s en ten tijde van de bezichtigingen;
- de man zal uiterlijk een dag vóór de notariële levering de woning verlaten en leeg en bezemschoon opleveren;
- de spaarpolis zal worden afgekocht op de dag van levering en de waarde van de spaarpolis op dat moment zal worden gebruikt voor de gedeeltelijke aflossing van de hypothecaire schuld;
- met de verkoopopbrengst zullen partijen op de dag van levering het deel van de hypothecaire schuld aflossen dat resteert na de gedeeltelijke aflossing met de waarde van de spaarpolis. Uit de daarna resterende verkoopopbrengst zullen de kosten van de makelaar en eventuele andere kosten in verband met de verkoop en de levering worden betaald. Vervolgens moet uit de daarna nog resterende verkoopopbrengst de in 4.28 vermelde, gemeenschappelijke schuld aan Investing B.V. worden afgelost, waartoe partijen de notaris opdracht dienen te geven. Van het bedrag dat eventueel daarna resteert, komt eerst aan de man toe een bedrag gelijk aan de door hem na de peildatum aan spaarpremie betaalde bedragen en de daarover ingevolge de spaarpolis aangegroeide rente. Het eventueel daarna resterende bedrag komt aan partijen ieder bij helfte toe, met dien verstande dat de man uit zijn helft voor zover mogelijk de in 4.38 vermelde bedragen (voor zover niet al eerder door hem aan de vrouw betaald) moet betalen, waartoe hij de notaris opdracht dient te geven.
5.6
deelt aan de man toe het saldo op de peildatum van de op zijn naam staande bankrekeningen met de nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] en veroordeelt de man de helft van dit saldo, te weten een bedrag € 5.869,73, aan de vrouw te betalen, uiterlijk ten tijde van de notariële levering ingevolge 5.2 of 5.5;
5.7
bepaalt dat de vrouw draagplichtig is voor het negatieve saldo op de peildatum van de op haar naam staande bankrekeningen met nummer [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] , en veroordeelt de man een bedrag gelijk aan de helft van dit negatieve saldo, te weten € 488,34, aan de vrouw te betalen, uiterlijk ten tijde van de notariële levering ingevolge 5.2 of 5.5;
5.8
bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de in 4.28 genoemde schuld aan Investing/Wehkamp zoals die is samengesteld op de datum van dit vonnis en ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de rente die op die schuld aangroeit en de kosten die in verband met die schuld verschuldigd worden na de datum van dit vonnis;
5.9
veroordeelt de man in verband met de verdeling van de belastingschulden een bedrag van € 1.368,50 aan de vrouw te betalen, uiterlijk ten tijde van de notariële levering ingevolge 5.2 of 5.5;
5.1
veroordeelt de man wegens benadeling van de gemeenschap een bedrag van € 41.192,77.aan de vrouw te betalen uiterlijk ten tijde van de notariële levering ingevolge 5.2 of 5.5;
5.11
bepaalt dat de man draagplichtig is voor de in 4.33 genoemde schulden en dat de man de vrouw moet vrijwaren tegen aanspraken van de betreffende schuldeisers;
5.12
compenseert de proceskosten, zodanig dat de vrouw en de man elk de eigen kosten dragen;
5.13
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.14
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.
2632/2515/638/3310
Onderkant formulier