ECLI:NL:HR:2000:AA7362
Hoge Raad
- Cassatie
- H.L.J. Roelvink
- W.H. Heemskerk
- R. Herrmann
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de gevolgen van vermogensvermindering voor de echtscheiding
In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die op 14 december 1990 in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De echtscheiding werd uitgesproken op 15 januari 1993. De vrouw vorderde bij de Rechtbank te 's-Hertogenbosch een bedrag van ƒ 96.708,50 van de man, na een eerdere vordering van ƒ 83.433,50. De Rechtbank heeft de vrouw in haar vordering gedeeltelijk in het gelijk gesteld, maar de man heeft tegen de vonnissen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het Hof heeft op 17 juni 1998 het tussenvonnis van de Rechtbank bekrachtigd, maar het eindvonnis vernietigd en de verdeling van de gemeenschap vastgesteld. De vrouw heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof.
In cassatie was de centrale vraag of een bedrag van ƒ 76.391,30, dat de vrouw op 6 december 1990 van een spaarrekening heeft opgenomen en aan haar moeder heeft gegeven, bij de verdeling van de gemeenschap in aanmerking moet worden genomen. Het Hof had deze vraag bevestigend beantwoord, maar de Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheden die het Hof heeft genoemd, onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat de vrouw tekortgeschoten is in haar verplichting om de man voorafgaand aan het huwelijk te informeren over de vermindering van haar vermogen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.
De Hoge Raad compenseert de kosten van het geding in cassatie, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de verdeling van huwelijksgoederen en de verplichtingen die partijen jegens elkaar hebben in het kader van een echtscheiding.