ECLI:NL:RBROT:2022:1791

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
C/10/550004 / FA RK 18-3550
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeken tot ondertoezichtstelling, wijziging ouderlijk gezag en omgangsregeling in een complexe familiezaken

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 4 maart 2022, worden verschillende verzoeken behandeld van de man en de vrouw, ouders van een minderjarige. De man verzoekt om ondertoezichtstelling van de minderjarige, wijziging van het ouderlijk gezag naar gezamenlijk gezag, en vaststelling van een zorg- of omgangsregeling. De vrouw verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om opheffing van een eerder opgelegde dwangsom. De rechtbank constateert dat de minderjarige sinds 2018 geen contact heeft met haar vader, wat heeft geleid tot ernstige zorgen over haar ontwikkeling. De rechtbank wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling af, omdat de vrouw voldoende zorg biedt en de noodzakelijke hulpverlening al is ingezet. De rechtbank oordeelt dat er geen gronden zijn voor gezamenlijk gezag, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op de minderjarige. Ook het verzoek om een omgangsregeling wordt afgewezen, omdat de minderjarige angstig is en er geen positief beeld van de vader is. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om de dwangsom op te heffen af, omdat er momenteel hoger beroep loopt tegen de eerdere beschikking. De rechtbank benadrukt dat de vrouw de ontwikkeling van de band tussen de minderjarige en haar vader moet bevorderen, ondanks de afwijzing van de verzoeken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/550004 / FA RK 18-3550
Beschikking van 4 maart 2022 betreffende het ouderlijk gezag, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht, de ondertoezichtstelling en het opheffen van een dwangsom
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] ,
advocaat mr. J.M. Wigman te 's-Gravenhage,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
advocaat mr. J.H. Rodenburg te Rotterdam,
ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2007 te [geboorteplaats minderjarige] (hierna: de minderjarige).

1..De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 29 november 2019;
  • de herstelbeschikking van 20 december 2019;
  • de berichten met bijlage(n) van de vrouw van 26 juni 2020, 30 september 2020, 24 december 2020, 18 februari 2021, 27 januari 2022 en 4 februari 2022;
  • het bericht van de man van 5 augustus 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. S. Visser, namens haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier ter gelegenheid van de eerste mondelinge behandeling gebruik van gemaakt. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling van 10 februari 2022 het verzoek om de minderjarige opnieuw te horen afgewezen op de grond dat er vrees bestaat dat dit de gezondheid van de minderjarige zal schaden (vgl. HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1084).

2..De verdere beoordeling

2.1.
Opbouw beschikking
2.1.1.
De man heeft in mei 2018 het inleidende verzoekschrift ingediend. Dit betekent dat de procedure bij de rechtbank inmiddels bijna vier jaar duurt. In die vier jaar zijn twee tussenbeschikkingen en een herstelbeschikking gewezen. Ook zijn meerdere hulpverleningstrajecten gestart. Voor een goed begrip hiervan zal de rechtbank allereerst in grote lijnen stilstaan bij het verloop van deze procedure. Daarbij bespreekt de rechtbank ook de ontwikkelingen sinds de vorige mondelinge behandeling van 12 november 2019. Vervolgens worden de voorliggende verzoeken besproken.
2.2.
Het verloop van de procedure
2.2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarige. Sinds partijen rond 2010 uit elkaar gingen, verblijft de minderjarige bij de vrouw. Tot 2018 had de man met min of meer vaste regelmaat omgang met zijn dochter. Aan deze omgang kwam in maart 2018 plotseling een einde. De reden hiervoor heeft partijen gedurende de procedure verdeeld gehouden. Volgens de vrouw wilde de minderjarige niet meer naar de man gaan, maar volgens de man was er geen aanwijsbare reden voor de contactbreuk. De man heeft in mei 2018 een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank, waarin verzocht werd om een (voorlopige) regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) dan wel regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling), vervangende toestemming voor erkenning en gezamenlijk ouderlijk gezag. Op 2 november 2018 heeft deze rechtbank een tussenbeschikking gewezen. Partijen bleken bereid om in mediation te gaan. Om die reden werden de verzoeken over gezag en omgang aangehouden. Wel werd aan de man vervangende toestemming verleend om de minderjarige te erkennen en werd een informatie- en consultatieregeling vastgesteld. Op de volgende mondelinge behandeling op 12 november 2019 bleken de communicatie en het vertrouwen tussen partijen onverminderd verstoord. Ook had de man nog geen omgang met de minderjarige. De rechtbank overwoog in haar tussenbeschikking van 29 november 2019 dat in het belang van de minderjarige het contact tussen de minderjarige en de man zo snel mogelijk hervat moet worden. Om die reden werd een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij toegewerkt werd naar een weekendregeling. De rechtbank verbond hieraan ambtshalve een dwangsom. Partijen zelf besloten deel te nemen aan het programma ‘Kinderen uit de Knel’. In afwachting hiervan is de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van de verzoeken van de man tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, de wijziging van het ouderlijk gezag naar gezamenlijk gezag en de vaststelling van een definitieve zorg- dan wel omgangsregeling. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van die onderwerpen is opgenomen in die beschikking. Uiteindelijk is de mondelinge behandeling op 10 februari 2022 hervat. Uit de stukken en die mondelinge behandeling blijkt het volgende over het verloop sinds de mondelinge behandeling van 12 november 2019.
2.2.2.
Het wijkteam heeft de voorlopige omgangsregeling opgestart. Op 24 april en 8 mei 2020 vond begeleide omgang plaats tussen de minderjarige en de man. Deze omgang is moeizaam verlopen. De minderjarige wilde niet meewerken aan de omgangsregeling. Het raadsrapport houdt hierover in: “ [voornaam minderjarige] klampte zich als een klein kind aan haar moeder vast. Zij trilde, zweette en trok rood aan. [voornaam minderjarige] durfde haar vader niet aan te kijken. Bij de tweede ontmoeting wilde een buitenstaander op straat de politie bellen.” Dit leidde ertoe dat het wijkteam het zowel fysiek als mentaal niet verantwoord vond om door te gaan met de begeleide bezoeken. De omgangsregeling is daarom stopgezet. Vervolgens heeft het wijkteam een melding gemaakt bij het jeugdbeschermingsplein. Sinds juni 2020 is de jeugdbeschermer van Jeugdbescherming Rijnmond Rotterdam (hierna: jeugdbeschermer) betrokken en is de hulp van het wijkteam beëindigd. De jeugdbeschermer constateerde dat de minderjarige vast dreigt te lopen in haar ontwikkeling op vooral school en haar sociaal emotionele ontwikkeling. Hierop is besloten de aanmelding bij ‘Kinderen uit de knel’ te annuleren en om individuele hulp vanuit de geestelijke gezondheidszorg te zoeken voor de minderjarige. Dit heeft geleid tot een hulpverleningstraject bij een orthopedagoog van ‘ praktijk Marleen ’. Daarnaast is besloten een raadsonderzoek te doen, waarvan de resultaten op 15 februari 2021 zijn gerapporteerd.
2.2.3.
In het raadsrapport worden verschillende zorgen geuit over de vrouw, de man en de minderjarige. Wat betreft de man en de vrouw signaleert de raad dat het hen onvoldoende lukt om in het belang van de minderjarige met elkaar om te gaan. Er zijn verwijten over en weer over zaken uit het verleden. Het is volgens de raad van belang dat gewerkt wordt aan contactherstel tussen hen, omdat de spanningen onvermijdelijk hun weerslag hebben op de minderjarige. Zij heeft fysieke en mentale klachten, zoals slapeloze nachten, piekeren en concentratieproblemen. Op school dreigt zij uit te vallen vanwege ongewenst gedrag. De raad ziet een risico dat zij verder afglijdt en dat haar ontwikkeling stagneert. Al met al maakt de raad zich grote zorgen over de sociaal emotionele, cognitieve en identiteitsontwikkeling van de minderjarige. De raad vindt de geboden hulpverlening passend. Het is volgens de raad van belang dat er eerst rust, duidelijkheid en structuur in het leven van de minderjarige komt. De raad adviseert om die reden een periode van negen maanden te wachten om zicht te krijgen op de resultaten van de therapie (bij praktijk Marleen ), terwijl dan ook duidelijk wordt wat de minderjarige van haar ouders nodig heeft. Partijen hebben hiermee ingestemd.
2.2.4.
In juli 2021 is het traject bij praktijk Marleen afgerond. De minderjarige is gediagnosticeerd met Posttraumatische stressstoornis (PTSS). Uit de eindevaluatie blijkt dat de minderjarige alternatieven heeft geleerd voor hoe ze met haar emoties en ervaringen uit het verleden kan omgaan. De vrouw en haar partner ervaren desondanks dat het veel vraagt van hen om de minderjarige thuis goed te begeleiden. Daarbij speelt volgens de eindevaluatie mee dat onduidelijk is of de bezoekregeling met haar vader weer wordt opgestart. Dit heeft zijn weerslag op de minderjarige, omdat zij geen contact wil met haar vader. Voor de minderjarige is het belangrijk dat zij thuis kan blijven wonen en haar gedrag hanteerbaar blijft. Verdere begeleiding van de vrouw, haar partner en de minderjarige is om die reden nodig, aldus de behandelaar. Het wijkteam is hiervoor benaderd. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een aanmelding voor zogeheten MultiDimensionele FamilieTherapie (MDF) bij Prokino.
2.2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat ondanks meerdere interventies het contact tussen de man en zijn dochter niet is hersteld. De vervolgvraag is hoe verder moet worden gegaan. De vrouw heeft aangegeven dat zij een streep onder de procedure wil zetten. Zij vindt de procedure erg belastend voor de minderjarige. De man heeft aangegeven dat hij zich ook grote zorgen maakt over zijn dochter. Om die reden verzoekt hij de rechtbank de ondertoezichtstelling van de minderjarige uit te spreken. De rechtbank zal hierna ingaan op de verschillende verzoeken.
2.3.
De voorliggende verzoeken
2.3.1.
De man handhaaft zijn verzoeken tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, tot wijziging van het ouderlijk gezag naar gezamenlijk gezag en de vaststelling van een zorgregeling dan wel een omgangsregeling. De man heeft verzocht de beslissingen over het ouderlijk gezag en de zorg- dan wel omgangsregeling aan te houden.
2.3.2.
De vrouw handhaaft haar verweren. De vrouw doet het zelfstandig verzoek de door deze rechtbank bij beschikking van 29 november 2019 en herstelbeschikking van 20 december 2019 opgelegde dwangsom op te heffen.
2.4.
Ondertoezichtstelling
2.4.1.
Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
2.4.2.
Hiervoor is besproken dat er grote zorgen zijn over de minderjarige. Zij heeft al sinds 2018 geen contact met haar vader, zij is gediagnosticeerd met PTSS en zij vertoont thuis en op school gedragsproblemen. Zowel de man als de vrouw delen die zorgen. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een situatie waarin de minderjarige zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd.
2.4.3.
Vervolgens moet onderzocht worden of de zorg die nodig is voor het wegnemen van de bedreiging, niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Gebleken is dat de er sinds 2018 hulpverlening wordt ingezet voor de minderjarige. Door de jeugdbeschermer is dranghulp ingezet. De rechtbank constateert dat deze trajecten (nog) niet hebben geleid tot verbetering in de verhouding tussen de man en zijn dochter. Namens de man is aangevoerd dat dit een grond oplevert om de ondertoezichtstelling uit te spreken. De rechtbank is het daar om de volgende redenen niet mee eens. De vrouw heeft altijd opengestaan voor hulpverlening en heeft ook altijd gebruikgemaakt van de aangeboden zorg. Zo was eerder de jeugdbeschermer en is momenteel het wijkteam betrokken. De minderjarige heeft daarnaast therapie gehad bij praktijk Marleen . Recent is via het wijkteam een hulpverleningstraject bij Prokino gestart. In het raadsrapport wordt de geboden hulp passend bevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is de vrouw dan ook voldoende in staat om de noodzakelijke zorg daadwerkelijk te benutten (vgl. HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:218). Dat die inspanningen niet tot het gewenste resultaat van contactherstel tussen de man en zijn dochter hebben geleid, maakt niet dat daarom een ondertoezichtstelling nodig is. De raad heeft aangegeven dat nog steeds toegewerkt moet worden naar een positiever beeld van de man bij de minderjarige. De ondertoezichtstelling biedt daarvoor volgens de raad echter geen meerwaarde. Op dit moment kan niet worden aangenomen dat verplichte hulp beter zou werken dan de vrijwillige hulpverlening die al wordt aanvaard. Daarbij is gebleken dat deze juridische procedure en de daaruit voortvloeiende hulpverleningstrajecten veel invloed hebben op de minderjarige. Een rode draad is dat de minderjarige rust wil. Een ondertoezichtstelling zou die gewenste rust niet brengen, terwijl als gezegd de noodzakelijke hulpverlening in gang is gezet. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw in contact staat met het wijkteam. Net als de raad vindt de rechtbank het van belang dat vanuit het wijkteam zicht wordt gehouden of er gewerkt wordt aan de hulpverleningsdoelen en of de veiligheid van de minderjarige gewaarborgd is en blijft. Op het moment dat hulpverlening vanuit het vrijwillige kader stagneert, niet voldoende van de grond komt en de zorgen dusdanig groot zijn dat de veiligheid van de minderjarige in het geding is, dient er een terugmelding gedaan te worden naar het jeugdbeschermingsplein van de gemeente Rotterdam.
2.4.4.
Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen gronden om de ondertoezichtstelling van de minderjarige uit te spreken. Het verzoek van de man wordt dan ook afgewezen. De man heeft verzocht in afwachting van de ondertoezichtstelling de beslissingen over het ouderlijk gezag en de zorg- dan wel omgangsregeling aan te houden. Omdat het verzoek tot ondertoezichtstelling wordt afgewezen, zal de rechtbank hierna de overige verzoeken van de man beoordelen.
2.5.
Ouderlijk gezag
2.5.1.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.5.2.
Hiervoor is besproken dat het contact tussen de man en de vrouw slecht verloopt. Ondanks mediation en verschillende hulpverleningstrajecten, is er geen verbetering gekomen in het onderling contact en ontbreekt het wederzijds vertrouwen. Zowel de man als de vrouw hebben dit tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist echter dat het voor ouders mogelijk is beslissingen over de verzorging en opvoeding van hun kind te nemen op een manier die niet belastend is voor hun kind. Bovendien is van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. De rechtbank deelt de zorgen in het raadsrapport dat de strijd tussen de ouders zijn weerslag heeft op de minderjarige. Uit de stukken blijkt dat de minderjarige kwetsbaar is en dat zij kampt met verschillende problemen, zowel thuis als op school. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij gezamenlijk gezag er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. Gelet op de jarenlange strijd, valt niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
2.5.3.
Het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag wordt daarom afgewezen.
2.6.
Omgangsregeling
2.6.1.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.6.2.
In deze beschikking is besproken dat de minderjarige sinds 2018 geen contact heeft met haar vader. Ondanks verschillende hulpverleningstrajecten, is het contact niet hersteld. Gebleken is dat een eventuele omgangsregeling tot veel spanning en emoties leidt bij de minderjarige. De door deze rechtbank opgelegde voorlopige omgangsregeling leidde tot verzet en angst bij de minderjarige. De begeleide omgang is na twee keer gestaakt, omdat het wijkteam het zowel fysiek als mentaal niet verantwoord vond om hiermee door te gaan. In het raadsrapport wordt vermeld dat voordat toegewerkt kan worden naar omgang, de minderjarige eerst een positiever beeld van haar vader moet ontwikkelen. Hiervan is nog geen sprake. Bij die stand van zaken oordeelt de rechtbank dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige.
2.6.3.
Het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling wordt afgewezen.
2.7.
Opheffing dwangsom
2.7.1.
Tot slot moet de rechtbank een beslissing nemen over het verzoek van de vrouw om de bij beschikking van 29 november 2019 en herstelbeschikking van 20 december 2019 opgelegde dwangsom op te heffen.
2.7.2.
De rechtbank begrijpt het verzoek zo dat een beroep wordt gedaan op artikel 611d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Dit artikel bepaalt dat de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde de dwangsom kan opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Voor zover de dwangsom verbeurd was voordat de onmogelijkheid intrad, kan de rechter haar op grond van artikel 611d lid 2 Rv niet opheffen of verminderen.
2.7.3.
Artikel 611d Rv moest strikt worden uitgelegd. Tegen de beschikking waarbij de dwangsom is opgelegd, staat namelijk een rechtsmiddel open. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er momenteel hoger beroep loopt tegen de betreffende beschikking van deze rechtbank. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond om de dwangsom op te heffen. Bovendien is de opheffing verzocht in een verzoekschriftprocedure en niet in de in artikel 611d Rv voorgeschreven dagvaardingsprocedure. Ook dit staat aan toewijzing van het verzoek in de weg. Er zijn daarnaast nog geen dwangsommen verbeurd. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard ook niet van plan te zijn om de ambtshalve door de rechtbank opgelegde dwangsom te verbeuren.
2.7.4.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af.
2.8.
Proceskosten
2.8.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
2.9.
Tot slot
2.9.1.
In deze beschikking wordt een eindbeslissing genomen op verschillende verzoeken van de man. De rechtbank is zich ervan bewust dat de uitkomst voor de man teleurstellend zal zijn. Hij is al sinds 2018 aan het procederen om het contact met zijn dochter te herstellen. Dat dit ondanks verschillende juridische en gedragskundige interventies niet gelukt is, is een bittere pil om te slikken. Uiteraard betekent deze uitkomst niet dat hij geen rol meer heeft in het leven van zijn dochter. De vrouw geeft maandelijks informatie aan de man over de ontwikkelijkingen van hun dochter. Bovendien heeft de vrouw de wettelijke plicht om de ontwikkeling van de banden van haar kind met de andere ouder te bevorderen (zie HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513, rov. 3.1.2). De uitkomst van deze procedure maakt dat niet anders. De rechtbank verwacht dan ook van de vrouw dat zij zich onverminderd zal inzetten om de band tussen de minderjarige en haar vader te bevorderen. Onderdeel daarvan kan zijn dat de man in hulpverleningstrajecten wordt betrokken. De rechtbank hoopt dat deze beschikking de minderjarige de gewenste rust geeft, maar tegelijkertijd een opening biedt om op langere termijn te werken aan contactherstel.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af de verzoeken van de man en de vrouw;
3.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier S. Yalçin op 4 maart 2022.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.