Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
Blijkens het proces-verbaal heeft BJZ ter zitting van het hof verklaard:
4.Beslissing
1 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van een omgangsregeling en vervangende toestemming voor medische behandeling van een minderjarige. De vader van de minderjarige heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die de eerdere beslissing van de kinderrechter heeft bekrachtigd. De kinderrechter had op 10 april 2012 de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige gewijzigd en vervangende toestemming verleend voor medische behandeling van de minderjarige. De vader was van mening dat het hof had moeten besluiten om de minderjarige te horen, nu deze de leeftijd van veertien jaar had bereikt. Het hof had echter geoordeeld dat het horen van de minderjarige niet noodzakelijk was, omdat het niet tot een andere beslissing zou leiden.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechter de minderjarige in de gelegenheid moet stellen zijn mening kenbaar te maken, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het afzag van het horen van de minderjarige, vooral gezien het belang van de minderjarige om zijn mening te uiten in zaken die hem aangaan. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding terugverwezen naar het hof voor verdere behandeling en beslissing.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het horen van minderjarigen in juridische procedures die hen aangaan, en de verplichting van de rechter om dit zorgvuldig te overwegen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de minderjarige.