ECLI:NL:RBROT:2022:10940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
9967154 / VZ VERZ 22-8902
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor wegens onvoldoende onderbouwing van feiten en rechten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker01] tegen ABN AMRO Bank N.V. Het verzoek van [verzoeker01] betreft de gelasting van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoeker stelt dat hij ten onrechte in voorlopige hechtenis heeft gezeten in 2002, naar aanleiding van beschuldigingen van ABN AMRO over valse bankgaranties. Hij wil getuigen horen om bewijs te verzamelen voor een herzieningsverzoek van zijn strafrechtelijke veroordeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 oktober 2022 heeft de kantonrechter echter geoordeeld dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 187 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De verzoeker heeft niet voldoende duidelijk gemaakt welke feiten en rechten hij wil bewijzen en waarom de getuigen relevant zijn voor zijn stellingen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek niet voldoende onderbouwd is en heeft het afgewezen. Tevens is [verzoeker01] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde van ABN AMRO.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9967154 / VZ VERZ 22-8902
datum uitspraak: 1 december 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker01],
wonende in [woonplaats01] ,
verzoeker,
die zelf procedeert,
gericht tegen
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in Amsterdam,
verweerster,
gemachtigden: [naam01] en [naam02].
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker01] ’ en ‘ABN AMRO’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Op 29 juni 2022 is op de griffie het verzoekschrift, met bijlagen, van [verzoeker01] ontvangen. Bij brief van 18 juli 2022 is aan ABN AMRO verzocht om mede te delen of zij verweer wil voeren tegen het verzoek van [verzoeker01] . Bij e-mail van 28 juli 2022 heeft ABN AMRO medegedeeld verweer te willen voeren. Bij brief van 15 augustus 2022 is aan partijen medegedeeld dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Op 18 oktober 2022 is op de griffie een brief van [verzoeker01] , met bijlagen en twee ordners met stukken, ontvangen. Op 20 oktober 2022 is op de griffie per e-mail een verweerschrift, met een bijlage, van ABN AMRO ontvangen. Op 22 oktober 2022 en 27 oktober 2022 zijn op de griffie e-mails van [verzoeker01] ontvangen.
1.2.
Op 27 oktober 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was de heer [verzoeker01] aanwezig, vergezeld van [naam03] en mevrouw [naam04] . Namens ABN AMRO waren haar gemachtigden aanwezig.

2..Het verzoek en de beoordeling daarvan

2.1.
Het verzoekschrift van [verzoeker01] strekt tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor.
2.2.
De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor moet op grond van artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering vermelden, en de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit moet hij op een zodanige wijze doen, dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden en voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen. De verzoeker hoeft zich ook niet uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. Een voorlopig getuigenverhoor dient er immers juist toe degene die daarom verzoekt, in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. Bij het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor moet wel voldoende duidelijk, en dus ook concreet, worden vermeld op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Verder geldt dat, zo nodig, ook duidelijk moet worden gemaakt waarom de te horen getuigen hierover (mogelijk) kunnen verklaren (zie Hoge Raad 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105, rechtsoverweging 3.2).
2.3.
Uit hetgeen [verzoeker01] in zijn verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, blijkt dat hij - kort gezegd en voor zover van belang - het volgende aan zijn verzoek ten grondslag legt.
2.3.1.
[verzoeker01] heeft in 2002 als verdachte van het in bezit hebben van valse bankgaranties twee dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, hetgeen heeft geleid tot een straf-rechtelijke veroordeling van [verzoeker01] die tot en met de Hoge Raad in stand is gebleven. Dit was ten onrechte. ABN AMRO beweerde destijds dat de in het bezit van [verzoeker01] zijnde bank-garanties vals waren, maar de Rabobank heeft schriftelijk tegenover [verzoeker01] en de rechter-commissaris verklaard dat de bankgaranties niet waren vervalst en dat zij de betreffende bankgaranties zelf in origineel aan [verzoeker01] had verstrekt. ABN AMRO heeft dan ook onrechtmatig tegenover [verzoeker01] gehandeld door aangifte tegen hem te doen. [verzoeker01] heeft daardoor recht op vergoeding van de schade die hij ten gevolge van het ten onrechte in voorlopige hechtenis zitten heeft geleden. Die schade bestaat (onder meer) uit advocaat-kosten en reiskosten en bedraagt niet meer dan € 25.000,00.
2.3.2.
Om voldoende bewijsmateriaal te verzamelen om een herzieningsverzoek van zijn strafrechtelijke veroordeling in te dienen, wil [verzoeker01] in totaal achttien getuigen horen. Onder die getuigen bevinden zich oud-minister Gerrit Zalm, Prinses Beatrix, Koning Willem-Alexander, oud-president van de Hoge Raad Maarten Feteris en verschillende (voormalig) medewerkers van ABN AMRO, het Openbaar Ministerie, de politie, de Belastingdienst, de ING Bank en de AIVD.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker01] tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor niet voldoet aan de in rechtsoverweging 2.2. vermelde vereisten voor een dergelijk verzoek. Daartoe is het hiernavolgende van belang.
2.5.
Het verzoekschrift bestaat uit een wirwar van stellingen. [verzoeker01] benoemt in zijn verzoekschrift - onder meer - (1) strafrechtelijke onderzoeken en strafbeschikkingen tegen de ING Bank, de Rabobank en ABN AMRO, (2) een betaling van zestig miljoen Amerikaanse dollar in 2012 of 2013 van Credit Suisse via ABN AMRO aan “een andere begunstigde dan [naam05] ”, (3) een “bank debenture trade” tussen ABN AMRO, Credit Suisse en de Deutsche Bank waarmee 242 miljard Amerikaanse dollar zou zijn “uitgebouwd” tot een bedrag van ongeveer 400 miljard (Amerikaanse dollar), met welk bedrag een groot aantal Amerikaanse en Europese hoogwaardigheidsbekleders zou zijn omgekocht, (4) het Committee van 300 van de Council of Foreign Relations, (5) de 500 Indian Nations en (6) een door [verzoeker01] gestarte artikel 12 Sv-procedure. [verzoeker01] heeft echter nagelaten om voldoende duidelijk aan te geven op welke wijze deze stellingen zich tot elkaar verhouden én waarom deze stellingen relevant zijn voor zijn standpunt dat ABN AMRO onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld. Het is de kantonrechter daardoor niet voldoende duidelijk geworden welke feiten en/of rechten [verzoeker01] precies wil bewijzen. Bovendien is niet voldoende duidelijk geworden op welk feitelijk gebeuren het getuigenverhoor betrekking zal hebben en waarom de door [verzoeker01] genoemde getuigen (mogelijk) kunnen verklaren over de door [verzoeker01] ingenomen stellingen. [verzoeker01] heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd niet meer duidelijkheid kunnen verschaffen over de voornoemde punten.
2.6.
[verzoeker01] heeft bij zijn verzoekschrift en bij zijn brief van 18 oktober 2022 nog een groot aantal stukken in het geding gebracht. Voor zover [verzoeker01] meent dat de kantonrechter uit die door [verzoeker01] in het geding gebrachte stukken een onderbouwing voor het verzoek van [verzoeker01] kan destilleren, heeft te gelden dat de kantonrechter geen acht mag slaan op deze stukken. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen immers mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde stukken blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze moet doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich moet verweren. De rechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van zijn standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat hij zich ter ondersteuning van zijn standpunt op dat feit beroept (zie Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404, rechtsoverweging 3.3.2).
2.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van [verzoeker01] wordt afgewezen.
2.8.
[verzoeker01] heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en daarom moet hij de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van ABN AMRO tot vandaag vast op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 249,00). Voor kosten die ABN AMRO maakt na deze uitspraak moet [verzoeker01] een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (zie Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
veroordeelt [verzoeker01] in de proceskosten, aan de kant van ABN AMRO tot vandaag vastgesteld op € 498,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
38671