ECLI:NL:RBROT:2022:10280

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
614700
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksvermogensrecht na echtscheiding met toepassing van Nederlands en Marokkaans recht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om de verdeling van de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen van een echtscheiding tussen een man en een vrouw, waarbij zowel Nederlands als Marokkaans recht aan de orde komt. De man en de vrouw zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben een echtscheiding aangevraagd die in Marokko is uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, waardoor de rechtbank bevoegd is om de vorderingen inzake de afwikkeling van de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen inhoudelijk te beoordelen.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat in beginsel het Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing is, tenzij de vrouw kan aantonen dat het Marokkaanse recht van toepassing is. De vrouw heeft betoogd dat de huwelijksakte aangeeft dat Marokkaans recht van toepassing is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de huwelijksakte niet voldoet aan de voorwaarden voor een rechtskeuze. De rechtbank heeft ook de relevante bepalingen van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 in overweging genomen, dat bepaalt dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het recht dat de echtgenoten vóór het huwelijk hebben aangewezen.

De rechtbank heeft vervolgens de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap beoordeeld, waarbij beide partijen recht hebben op de helft van de waarde van de gemeenschap. De rechtbank heeft partijen gelast om hun aangifte inkomstenbelasting over 2020 en de desbetreffende aanslagen over te leggen, evenals een staat van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft ook aangegeven dat zij deskundigen kan benoemen voor de taxatie van bepaalde goederen en dat partijen hun standpunten over de verdeling van de gemeenschap verder moeten onderbouwen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en instructie.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht
zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer: C/10/614700 / HA ZA 21-218
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser01],
wonend te [woonplaats01] ,
eiser,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Aaryf te Utrecht,
tegen
[gedaagde01],
wonend op een geheim adres in Nederland,
gedaagde
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.J.C. de Waard te Zwijndrecht.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juli 2022 en de daarin genoemde processtukken,
- de akte van de man (van 11 juli 2022) met productie 18,
- de akte van de man (van 4 augustus 2022) met productie 19,
- de conclusie van antwoord na tussenvonnis van de vrouw (van 5 september 2022), met producties 5 t/m 11,
- de akte van de man (van 5 oktober 2022), met producties 20 t/m 22,
- de akte uitlating van de man ex artikel 2.14 van het procesreglement (van 19 oktober 2022),
- de akte uitlating van de vrouw ex artikel 2.14 van het procesreglement (van 19 oktober 2022).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

is de echtscheiding rond?
2.1.
Beide partijen hebben tijdens de (on line) mondelinge behandeling (31 mei 2022) verklaard te willen berusten in de echtscheiding, uitgesproken door de rechtbank te Meknes, Marokko, op 24 november 2021. De man heeft inmiddels ook een gelegaliseerde verklaring van non-appel van de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing overgelegd. De vrouw heeft de feitelijke juistheid daarvan niet betwist. De Marokkaanse echtscheidingsbeslissing komt daarom voor erkenning in Nederland in aanmerking. De rechtbank kan dus de vorderingen inzake afwikkeling van de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding inhoudelijk beoordelen. Uit de door de man overgelegde producties blijkt voorts dat de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing inmiddels is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Dordrecht (op 3 augustus 2022).
Nederlands of Marokkaans huwelijksvermogensrecht?
2.2.
In geschil is de vraag of Nederlands dan wel Marokkaans huwelijksvermogensrecht toepasselijk is. De man had op onderbouwde wijze betoogd waarom Nederlands huwelijksvermogensrecht toepasselijk is. De vrouw had de feiten die de man ten grondslag had gelegd aan deze stellingname op zich niet betwist, maar zij had wel, zonder onderbouwing, betoogd dat in haar visie Marokkaans huwelijksvermogensrecht toepasselijk is. De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat in beginsel zal worden uitgegaan van toepasselijkheid van Nederlands huwelijksvermogensrecht - de feiten die die conclusie rechtvaardigen werden niet weersproken -, dit tenzij de vrouw alsnog duidelijk kon maken waarom zou moeten worden uitgegaan van toepasselijkheid van Marokkaans huwelijksvermogensrecht.
2.3.
De vrouw heeft betoogd dat uit de - Marokkaanse - huwelijksakte van partijen valt af te leiden dat Marokkaans huwelijksvermogensrecht toepasselijk is. De vrouw wijst er op dat in de huwelijksakte staat: “
Dit huwelijk is voltrokken volgens de Islamitische voorschriften en regels.”De vrouw trekt hieruit de conclusie dat partijen volgens Marokkaans huwelijksvermogensrecht gehuwd zijn en dus geen gemeenschap van goederen hebben.
2.4.
De stellingname van de vrouw dient te worden beoordeeld aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Dit verdrag is voor de Nederlandse rechter universeel toepasselijk, dus ongeacht of enig ander land bij dat verdrag is aangesloten. Ook is dit verdrag, gelet op de datum van het huwelijk van partijen, temporeel toepasselijk.
2.5.
Het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 bepaalt dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het interne recht dat de echtgenoten vóór het huwelijk hebben aangewezen (art. 3). De aanwijzing van het toepasselijke recht moet uitdrukkelijk zijn overeengekomen of ondubbelzinnig voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden (art. 11). De rechtbank is van oordeel dat aan deze voorwaarden niet wordt voldaan. De Marokkaanse huwelijksakte van partijen is niet een dergelijke aanwijzing. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van het gerechtshof Amsterdam in een nagenoeg identiek geval (zij het dat het in die zaak de man was, en niet de vrouw, die met een beroep op de Marokkaans huwelijksakte de toepasselijkheid van Marokkaans huwelijksvermogensrecht had bepleit). Ook in die zaak hadden partijen het Marokkaanse huwelijk niet ingeschreven in Nederland, elkaar jarenlang niet als fiscaal partner opgegeven, hun vermogens gescheiden gehouden en elkaar geen inzicht verschaft in ieders privévermogen. Het gerechtshof Amsterdam heeft in die zaak geoordeeld:

De vrouw heeft betwist dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan.
De door de man geschetste en onder rechtsoverweging 5.3. beschreven omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om te kunnen aannemen dat partijen uitdrukkelijk voor toepasselijkheid van het Marokkaans recht hebben gekozen. De man verwijst naar de huwelijksakte waarin is opgenomen “Dit huwelijk is voltrokken volgens de Islamitische voorschriften en regels”. Naast het gegeven dat deze verwijzing betrekking heeft op de voltrekking van het huwelijk, volgt het hof de stelling van de vrouw dat het noemen van Islamitische voorschriften en regels geen rechtskeuze inhoudt voor toepasselijkheid van Marokkaans recht op het huwelijksgoederenregime.
Ook de zinsnede “De echtgenoten hebben hun wederzijdse aanvaarding en acceptatie ten overstaan van de genoemde notarissen kenbaar gemaakt. De contractanten werden op de hoogte gebracht dat zij in het kader van het beheer van de gelden die zij tijdens het huwelijk verdienen, het recht hebben om een overeenkomst te laten opstellen in een akte buiten de huwelijksakte rond de investering en de verdeling van deze gelden” heeft naar het oordeel van het hof niet te gelden als een uitdrukkelijk overeengekomen rechtskeuze. De toepasselijkheid van Marokkaans recht is daarin niet genoemd, en feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat partijen met het aangehaalde beding de keuze voor een rechtsstelsel op hun huwelijksvermogensregime hebben willen regelen zijn in het licht van de betwisting door de vrouw niet (voldoende) voorgedragen. In dit verband merkt het hof nog op dat ook naar Nederlands recht echtgenoten de mogelijkheid hebben om tijdens het huwelijk (huwelijkse) voorwaarden overeen te komen betreffende het huwelijksvermogen, zodat uit de hiervoor uit de huwelijksakte geciteerde tekst niet kan worden afgeleid dat hetgeen partijen in de huwelijksakte hebben opgenomen niet strookt met toepasselijkheid van Nederlands recht.
toepasselijkheid van Nederlands huwelijksvermogensrecht onaanvaardbaar?
2.6.
De vrouw stelt voorts, met een beroep op het Zimbabwe-arrest (HR 19 maart 1993, LJN ZC0897, NJ 1994/187, de uitspraak is niet gepubliceerd op rechtspraak.nl), dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man zich op verdeling van de huwelijksgemeenschap bij helfte beroept. Volgens de vrouw hebben partijen zich altijd gedragen alsof zij buiten gemeenschap van goederen getrouwd waren, regelden partijen ieder hun eigen financiën en woonden zij feitelijk ook niet samen.
2.7.
Dit betoog faalt. De vrouw beroept zich op een (uitspraak over een) rechtsregel van nationaal Nederlands recht. Een rechtsregel van nationaal Nederlands recht dient te wijken voor een rechtsregel in een verdrag. Een verdrag is immers van een hogere orde dan een nationale rechtsregel. Het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 bevat een gesloten stelsel van verwijzingsregels (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:70)
.In dat gesloten stelsel is aan de door de vrouw ingeroepen partijbedoeling geen relevantie toegekend. Er zal daarom worden uitgegaan van een gemeenschap van goederen naar Nederlands huwelijksvermogensrecht.
inhoudelijk: verdeling van de gemeenschap
2.8.
Beide partijen hebben, als deelgenoten, recht op de helft van de (waarde van de) huwelijksgoederengemeenschap. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
peildata
2.9.
Als peildatum voor de
omvangvan het huwelijksvermogen geldt naar Nederlands recht de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. In dit geval is de echtscheidingsprocedure in Marokko gevoerd. De rechtbank zal daarom uitgaan van de datum van het aanhangig maken van de procedure in Marokko. Dat is 31 augustus 2020. Ook partijen gaan daar in hun stellingname van uit.
Als peildatum voor de
waardevan de goederen van de gemeenschap zal de rechtbank in beginsel uitgaan van het moment van verdeling (nu), dit tenzij de redelijkheid en billijkheid een andere waardepeildatum rechtvaardigen of partijen een andere waardepeildatum zijn overeengekomen.
onvolledige standpunten
2.10.
Het standpunt van partijen over de verdeling van de gemeenschap is thans nog onvolledig. De vrouw heeft in haar meest recente conclusie aangegeven dat zij er van uitgaat dat zij nog nadere informatie mag verstrekken over de verdeling van de gemeenschap, als de rechtbank zal oordelen dat Nederlands huwelijksvermogensrecht toepasselijk is. Een compleet verdelingsvoorstel van de vrouw ontbreekt nu nog.
Daarbij komt dat het geschil een organische groei lijkt te vertonen. Beide partijen zijn, over en weer, in de loop van de procedure steeds meer goederen en schulden gaan opnoemen die volgens hen ook deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap. Deze nogal verspreide stellingname over diverse processtukken komt de overzichtelijkheid niet ten goede. De rechtbank zal daarom:
- nu al zoveel mogelijk een inventarisatie maken van de (gestelde) goederen en schulden van de gemeenschap. Daarbij zal de rechtbank deels ook al een oordeel geven.
- beide partijen gelasten hun aangifte inkomstenbelasting 2020 over te leggen, inclusief aanslag van de belastinginspecteur. Aldus kan worden nagegaan of de door partijen genoemde goederen en schulden op de waardepeildatum 31 augustus 2020 overeenstemmen met het vermogen op de aangifte inkomstenbelasting van partijen. Dit kan van belang zijn bij de waardering van het bewijs van het bestaan van deze goederen en schulden.
- nadien beide partijen gelasten een staat van de verdeling over te leggen, zoveel mogelijk voorzien van verificatoire bescheiden, als eerste door de vrouw. In de staat van verdeling dient het volgende meegenomen te worden:
- wordt erkend dat het goed of de schuld in de huwelijksgemeenschap valt?
- wat is het goed waard, respectievelijk wat is de hoogte van de schuld?
- wat moet er met het goed gebeuren? Toedelen aan de man? Toedelen aan de vrouw? |Verkoop aan een derde?
- wat moet er met de schuld gebeuren? Toerekenen aan de man? Of aan de vrouw? Of aan ieder een deel?
2.11.
De rechtbank tekent ter instructie van de zaak aan dat:
- het niet aan haar is om in producties van partijen naar onderbouwing van hun standpunten te zoeken. Het is aan partijen zelf om daar een duidelijk beroep op te doen.
- zij overweegt om, indien partijen niet met concrete voorstellen komen m.b.t. door de rechtbank te benoemen deskundigen, partijen te gelasten het gemeenschappelijke goed te verkopen aan een derde, de (eventuele) opbrengst te delen bij helfte. Met name ten aanzien van (gestelde) goederen in Marokko maken partijen vooralsnog niet goed duidelijk hoe deze gewaardeerd kunnen worden. Hierbij is van belang dat de rechtbank, zo nodig ambtshalve, heeft te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure.
- partijen een eventueel getuigenbewijsaanbod zoveel mogelijk moeten concretiseren, zodat de rechtbank kan beoordelen of dat aanbod tot beslissing van de zaak kan leiden.
- schriftelijke bewijsstukken zoveel mogelijk uit eigen beweging moeten worden overgelegd. De rechtbank is niet verplicht om daartoe gelegenheid te bieden (ECLI:NL:HR:2012:BU9204).
- bij de huwelijkse schulden het volgende van belang is. De huwelijksgemeenschap van partijen is ontbonden per 31 augustus 2020. Daarom geldt voor partijen het huidige, per 1 januari 2018 ingevoerde art. 1:100 lid 2 BW (vgl. ECLI:NL:HR:2019:636). Dit artikellid bepaalt over gemeenschapsschulden:
“Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.”
Hieruit volgt dat eerst gemeenschapsgoederen te gelde gemaakt zullen moeten worden ter delging van de gemeenschapsschulden alvorens wordt toegekomen aan de beoordeling van de draagplicht van partijen voor huwelijkse schulden. Partijen dienen zich er over uit te laten welke huwelijksgoederen in hun visie als eerste aan de beurt moeten komen om de huwelijkse schulden te delgen.
2.12.
De in geding zijnde goederen en schulden zijn de navolgende.
de voormalig echtelijke woning [adres01] [plaats01]
2.13.
Standpunt man:
- alleen de man woont thans in de woning;
- de woning is in 2002 gekocht door de vrouw en haar toenmalige echtgenoot. Haar toenmalige echtgenoot is inmiddels geen eigenaar meer. Dit blijkt uit informatie van het kadaster (productie 4 man);
- de man weet niet of er een hypotheekschuld op de woning rust;
- de woning moet worden toegedeeld aan de vrouw, met verrekening van de overwaarde bij helfte.
2.14.
Standpunt vrouw:
- de vrouw is slechts voor de helft eigenaar. De andere helft is van de vorige echtgenoot van de vrouw;
- de vrouw stemt in met toedeling aan haar van het onroerend goed dat door haar is aangeschaft.
2.15.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het is thans onduidelijk waarom de man mag menen dat deze woning volledig in de huwelijksgemeenschap valt. Op productie 4 van de man (eigenaarsinformatie van het kadaster) staat dat de vrouw (slechts) voor de helft eigenaar is van de woning in [plaats01] . In beginsel zal de rechtbank er daarom van uit gaan dat de vrouw voor de helft eigenaar is van deze woning en dat de andere helft buiten de huwelijksgemeenschap valt. De rechtbank zal aan de vrouw haar aandeel in deze woning toedelen.
Partijen dienen zich nog uit te laten over de (onder- of over-)waarde van deze woning, daarbij rekening houdend met een hypothecaire geldlening. Indien partijen het niet eens zijn over de onder- of overwaarde, zal de rechtbank mogelijk een makelaar benoemen ter taxatie van de woning. Partijen kunnen zich nader uitlaten over de persoon van de deskundige en de aan hem/haar te stellen vragen.
de inboedelgoederen in de voormalige echtelijke woning
2.16.
Standpunt man: toedelen aan de vrouw, zonder verrekening.
2.17.
Standpunt vrouw:
[de vrouw lijkt nog geen standpunt te hebben ingenomen, toevoeging rechtbank].
2.18.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank zal deze inboedelgoederen in beginsel aan de vrouw toedelen, tenzij zij in haar eerstvolgende inhoudelijke processtuk alsnog verweer gaat voeren op dit onderdeel. Dan zal dat verweer op zijn merites beoordeeld worden.
appartement [adres02] [plaats03] en appartement [adres03] [plaats03]
2.19.
Standpunt man:
- de vrouw verhuurt deze twee appartementen. De huurpenningen moeten nog bij helfte verdeeld worden.
- de appartementen moeten worden toebedeeld aan de vrouw, tegen verrekening van de overwaarde.
2.20.
Standpunt vrouw:
- de vrouw heeft het appartementsrecht [adres03] pas gekocht nadat de echtscheiding al was aangevraagd, zodat dit appartementsrecht niet in de huwelijksgemeenschap valt.
- de vrouw stemt in met toedeling aan haar van het onroerend goed dat door haar is aangeschaft.
2.21.
De rechtbank oordeelt als volgt.
-
huurpenningen: de tijdens het huwelijk ontvangen huurpenningen moeten niet (volledig) verdeeld worden. Alleen het bedrag dat daarvan (wellicht) nog over was op de omvangspeildatum moet bij helfte verdeeld worden, evenals de huurpenningen die zijn verkregen in de periode vanaf deze peildatum tot aan het - in de toekomst liggende - moment van verdeling. De man is net als de vrouw gerechtigd tot de helft van de opbrengst, nu partijen gezamenlijk eigenaar zijn, en dat ook blijven tot het moment van verdeling. De rechtbank zal er in beginsel van uitgaan dat er schriftelijke bewijsstukken bestaan waaruit de omvang van de ontvangen huurpenningen blijkt. De rechtbank sluit echter niet uit dat zij (bijvoorbeeld) een accountant zal benoemen als deskundige om de geldstromen in kaart te brengen. Partijen dienen zich nog uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan hem/haar te stellen vragen.
appartement [adres02]: uit productie 5 van de man blijkt dat dit appartement is geleverd aan de vrouw op 27 november 2019. Dit was voor de omvangspeildatum, zodat dit appartement in de huwelijksgemeenschap valt. Partijen dienen zich nog uit te laten over de (onder of over) waarde van dit appartement, daarbij rekening houdend met de hypothecaire geldlening. Indien partijen het niet eens zijn over de overwaarde, zal de rechtbank mogelijk een makelaar benoemen ter taxatie van de woning. Partijen dienen zich nog uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan hem/haar te stellen vragen.
-
appartement [adres03]: uit productie 6 van de man blijkt dat de vrouw de koopovereenkomst met betrekking tot dit appartement heeft gesloten vóór de omvangspeildatum 31 augustus 2020 (namelijk op 24 juni 2020) en dat het appartement aan de vrouw is geleverd ná die datum (namelijk op 19 oktober 2020). Dit impliceert dat het appartement zelf geen onderdeel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap, maar de rechten die voortvloeien uit de koopovereenkomst wel.
Dat roept de vraag op welke waarde die rechten hebben. De rechtbank begroot die waarde op nihil. Had de vrouw haar rechten uit de koopovereenkomst verkocht aan een derde, dan zou juridisch gezien sprake geweest zijn van contractsoverneming. Er bestaat echter geen aanwijzing dat de vrouw de rechten had willen verkopen aan een derde. Er bestaat bovendien ook geen enkele aanwijzing dat de verkoper van het appartement had ingestemd met contractsoverneming, terwijl die toestemming wettelijk wel vereist was (artikel 6:159 lid 1 BW). Waarom de rechten uit de koopovereenkomst desalniettemin nog enige waarde hadden kunnen hebben voorafgaand aan levering, valt uit de stellingen van de man niet af te leiden.
bank- en spaarrekeningen t.n.v. de vrouw
2.22.
Standpunt man: de vrouw dient inzage te geven in haar bank- en spaarrekeningen en de saldi daarop. Indien zij dit nalaat dient de rechtbank haar daartoe te bevelen. De rekeningen zelf moeten worden toebedeeld aan de persoon op wiens/wier naam de rekening staat.
2.23.
Standpunt vrouw: de vrouw erkent dat zij een bankrekening heeft bij ABN AMRO. Volgens de vrouw dienen de bankrekeningen niet verdeeld te worden omdat partijen geen gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.
2.24.
De rechtbank oordeelt als volgt. Nu partijen in gemeenschap van goederen gehuwd waren, dient de bankrekening van de vrouw in de verdeling te worden betrokken. De vrouw dient duidelijk te maken wat het saldo op haar bankrekening(en) was ten tijde van de omvangspeildatum, onder overlegging van bankrekeningafschriften waaruit het saldo/ de saldi op de omvangspeildatum blijkt/ blijken. De rechtbank gaat er in beginsel van uit dat er schriftelijke bewijsstukken aanwezig zijn waaruit een en ander blijkt.
bank- en spaarrekeningen t.n.v. de man
2.25.
Standpunt man: de man heeft een betaalrekening bij ING eindigend op [nummer01] (zijn productie 10).
2.26.
Standpunt vrouw: de wederzijdse bankrekeningen dienen niet in de verdeling worden betrokken omdat partijen geen gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.
2.27.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank herhaalt haar oordeel dat de bankrekeningen van partijen in de verdeling moeten worden betrokken.
Blijkens het door de man overgelegde bankrekeningafschrift bedroeg het saldo op zijn betaalrekening op 31 augustus 2020 € 321,98. Dit bedrag valt in de huwelijksgemeenschap. De rechtbank zal de man veroordelen tot betaling van de helft van dit bedrag aan de vrouw en de betaalrekening zelf aan de man toedelen.
de activa van de eenmanszaak onder de naam [handelsnaam01]
2.28.
Standpunt man:
- de vrouw exploiteert deze eenmanszaak. De goederen van deze eenmanszaak moeten worden toebedeeld aan de vrouw, tegen verrekening bij helfte van de overwaarde.
2.29.
Standpunt vrouw:
- de vrouw bezat op 31 augustus 2020 de eenmanszaak
[handelsnaam01], met een negatief resultaat. Die schuld dient bij helfte gedragen te worden,
- tevens houdt de vrouw de aandelen in de besloten vennootschap
[bedrijf01]. [bedrijf01] houdt op haar beurt de aandelen in de besloten vennootschap
[bedrijf02].
- de vrouw heeft inmiddels, in 2021, ook nog een nieuwe besloten vennootschap opgericht, genaamd
[bedrijf03]. De aandelen in die nieuwe vennootschap worden gehouden door [bedrijf01] , maar de aandelen moeten buiten de waardering blijven omdat de nieuwe onderneming niet in de gemeenschap valt.
2.30.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank overweegt een deskundige te benoemen ter taxatie van de ondernemingen van de vrouw die op de omvangspeildatum al aanwezig waren. Beide partijen dienen zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan hem/haar te stellen vragen.
auto van de vrouw Range Rover [kenteken01]
2.31.
Standpunt man: de vrouw is eigenaar van een auto. Deze moet worden toegedeeld aan de vrouw tegen verrekening van de waarde bij helfte.
2.32.
Standpunt vrouw: betwist wordt dat de vrouw in privé eigenaar is van deze auto.
2.33.
De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op de betwisting door de vrouw staat thans niet vast dat deze auto in de gemeenschap valt. De vrouw betwist echter niet dat zij in deze auto rijdt. Mogelijk staat deze auto op naam van één van haar ondernemingen. De vrouw dient in haar eerstvolgende processtuk nader te onderbouwen op grond van welke titel zij de auto onder zich heeft. Doet zij dit niet, dan zal de rechtbank in beginsel uitgaan van het wettelijk uitgangspunt dat:
- degene die een goed houdt, vermoed wordt dat goed voor zichzelf te houden (en aldus bezitter te zijn) en
- dat de bezitter vermoed wordt rechthebbende (hier: eigenaar) te zijn.
Beide partijen dienen zich voorts nog uit te laten over de waarde van de auto. De rechtbank overweegt in het geval de auto in de gemeenschap valt om, als partijen het over de waarde niet eens zijn, als waarderingsmethode te hanteren: de vraagprijs van een soortgelijke auto op internet, minus een korting omdat niet ongebruikelijk is dat op de vraagprijs in enige mate afgedongen wordt. Het oordeel dat partijen de waarde moeten opgeven van het goed geldt overigens - zoveel mogelijk - voor alle goederen die in de gemeenschap vallen. Vanzelfsprekend kan dat lastig of ondoenlijk zijn als de wederpartij het goed onder zich heeft.
aandelen in de B.V.'s van de man
2.34.
Standpunt man:
- de man is houder van alle aandelen in de besloten vennootschappen
[bedrijf04]en
[bedrijf05]. Deze vennootschappen hebben een negatief vermogen. Ieder van partijen is voor de helft draagplichtig voor deze negatieve vermogens. De aandelen moeten worden toegedeeld aan de man.
2.35.
Standpunt vrouw:
[de vrouw lijkt nog geen standpunt te hebben ingenomen, toevoeging rechtbank].
2.36.
De rechtbank oordeelt als volgt. De stellingname van de man is niet zonder meer begrijpelijk. Wat in de gemeenschap valt, zijn (slechts) de aandelen in de vennootschappen. In het ergste geval zijn die aandelen niets waard. Er valt echter niet in te zien waarom die aandelen een negatieve waarde kunnen hebben. Schulden van een rechtspersoon zijn in beginsel niet tevens schulden van de aandeelhouder.
De rechtbank overweegt een deskundige te benoemen ter taxatie van de waarde van de aandelen van de vennootschappen van de man. Partijen dienen zich nog uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan hem/haar te stellen vragen.
schulden op naam van de man: lening bij [bedrijf06]
2.37.
Standpunt man:
- de man heeft in 2013 € 50.000 geleend van de onderneming [bedrijf06] (productie 12 man). Ieder van partijen dient de helft van deze schuld te dragen. Ter nadere onderbouwing legt de man zijn productie 20 over: een (verstek)vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2021 waarin staat dat de man is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 58.479,11 aan [bedrijf06] , vermeerderd met rente en kosten.
- de man heeft een achterstand in betaling van alimentatie ten behoeve van zijn kinderen uit zijn vorige huwelijk. Ieder van partijen dient daarvan de helft van deze schuld te dragen.
2.38.
Standpunt vrouw (ingenomen voordat de man het vonnis van de kantonrechter had overgelegd):
- de gestelde lening is in feite gesloten met de broer van de man. De vrouw kent deze lening niet. De vrouw betwist het bestaan van de lening en zij gaat er van uit dat deze lening (uit 2013), indien deze wel bestaat, al was afgelost op de omvangspeildatum.
2.39.
De rechtbank oordeelt als volgt. De leningsovereenkomst is ondertekend door de man en door een persoon met dezelfde achternaam, dus het lijkt inderdaad om de broer van de man te gaan, zoals de vrouw betoogt. In de leningsovereenkomst staat, niet geheel consistent, over de rente:

Artikel 3.1 rente
Partijen bepalen de rente op nul procent (2%) op jaarbasis.
Ook staat in de leningsovereenkomst dat de lening uiterlijk op 1 november 2017 moet zijn terugbetaald. De schuld had dus al afgelost moeten zijn op de omvangspeildatum 31 augustus 2020. Het door de man ingeroepen vonnis kan geen gezag van gewijsde hebben, want het is niet gewezen tussen de man en de vrouw. Het vonnis heeft dus vrije bewijskracht. De rechtbank wenst nader geïnformeerd te worden over het bestaan van deze lening. De rechtbank zal haar oordeel of het bestaan van deze lening bewezen is, vooralsnog aanhouden. De rechtbank acht van belang om eerst te vernemen of deze lening is verantwoord in de jaarstukken van [bedrijf06] en of de lening is opgenomen in de - nog door de man over te leggen - aangifte inkomstenbelasting 2020. De man dient hier openheid van zaken over te geven.
schulden op naam van de man: achterstallige alimentatie kinderen uit vorige huwelijk man
2.40.
De man stelt dat hij een achterstand heeft in de betaling van alimentatie ten behoeve van zijn kinderen uit zijn vorige huwelijk, en dat deze schuld door ieder bij helfte dient te worden gedragen.
2.41.
De vrouw voert aan dat de Sociale Dienst bij brief van 14 oktober 2019 aan de man heeft bericht dat zij de schuld niet meer zal vorderen, (prod.8) en voorts voert zij aan dat de schuld als verknocht dient te worden aangemerkt.
2.42.
De rechtbank constateert dat de Sociale Dienst Drechtsteden aan de man bij brief van 14 oktober 2019 heeft bericht dat zijn achterstallige kinderalimentatie buiten invordering wordt gesteld en dat de man hierdoor geen schuld meer heeft bij de Sociale Dienst Drechtsteden. De rechtbank zal er in beginsel van uitgaan dat deze schuld niet bestaat. Het staat de man echter vrij zijn standpunt nader te onderbouwen. Dan zal dat standpunt op zijn merites worden beoordeeld.
hypotheekschuld op de voormalig echtelijke woning
2.43.
De rechtbank zal haar oordeel over de hypotheekschuld combineren met het oordeel over waarde en toedeling van de woning.
hypotheekschuld op het appartement [adres02] :
2.44.
De rechtbank zal haar oordeel over de hypotheekschuld combineren met het oordeel over waarde en toedeling van het appartement.
hypotheekschuld op het appartement [adres03] : p.m.
2.45.
De rechtbank heeft al geoordeeld dat het appartement niet in de huwelijksgemeenschap valt. Het hypotheekrecht waarmee dit appartement bezwaard is valt dan evenmin in de gemeenschap, zodat met deze schuld geen rekening zal worden gehouden. Voor zover de onderliggende geldleningsovereenkomst tussen de vrouw en de bank al was gesloten vóór de omvangspeildatum, is de rechtbank ook hier van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat deze overeenkomst een (hier: negatieve) waarde vertegenwoordigde in de periode voordat het hypotheekrecht daadwerkelijk werd gevestigd, bij levering van de woning.
passiva van de eenmanszaak onder de handelsnaam [handelsnaam01]
2.46.
De rechtbank zal haar oordeel over deze passiva combineren met het oordeel over toedeling en waarde van de goederen van deze onderneming/ toerekening van schulden van deze onderneming.
leningen aan man tijdens huwelijk
2.47.
De vrouw stelt dat zij tijdens het huwelijk twee bedragen, van ongeveer € 21.000 en € 100.000, aan de man heeft geleend. De rechtbank zal met deze schulden in het kader van de verdeling van de gemeenschap geen rekening houden. In beginsel wordt slechts beoordeeld wat er op de omvangspeildatum nog aanwezig was aan goederen en schulden. Indien deze twee leningen toen nog niet waren afgelost, vallen zowel de vordering van de vrouw op de man als de schuld van de man aan de vrouw in de huwelijksgemeenschap. Vordering en schuld zijn even hoog en kunnen met elkaar verrekend worden, zodat er per saldo niets te verdelen valt.
doorlopend krediet Nederlandse Voorschotbank € 45.319,57
2.48.
Standpunt vrouw:
- dit is een schuld van de vrouw met haar vorige echtgenoot. De vrouw dient deze schuld voor de helft te dragen en dat deel valt in de huwelijksgemeenschap. De vrouw beroept zich op haar productie 10, een brief van de Nederlandse Voorschotbank van 15 juli 2020 waarin de vrouw wordt uitgenodigd om een openstaande vordering van € 45.319,57 te komen bespreken.
2.49.
Standpunt man:
[de man lijkt nog geen standpunt te hebben ingenomen, toevoeging rechtbank].
2.50.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het standpunt van de man is nog niet bekend. De man dient zijn standpunt nog kenbaar te maken. De rechtbank stelt vast dat de brief van de Nederlandse Voorschotbank dateert van omstreeks de periode van de omvangspeildatum. Dat lijkt er op te wijzen dat sprake is van een huwelijkse schuld in een omvang zoals blijkend uit deze brief. De rechtbank tekent nog aan dat, gelet op de datum van het huwelijk van partijen (voor 1 januari 2018), voorhuwelijkse schulden van partijen nog wel in de huwelijksgemeenschap vallen.
schuld van de vrouw aan familieleden, circa € 200.000
2.51.
Standpunt vrouw:
- de vrouw heeft een schuld van totaal 2 miljoen dirham (vergelijkbaar met € 200.000) bij verschillende familieleden. Dit is het reeds genoemde geld dat de vrouw vervolgens aan de man heeft uitgeleend.
2.52.
Standpunt man: de man betwist het bestaan van deze schulden. De vrouw onderbouwt haar vordering vooralsnog niet en zij dient dit alsnog te doen.
2.53.
De rechtbank zal haar oordeel over het bestaan van deze lening vooralsnog aanhouden. De rechtbank wenst eerst te vernemen of deze lening is opgenomen in de - nog door de vrouw over te leggen - aangifte inkomstenbelasting 2020.
huizen, appartementen en bedrijfspanden in Marokko van de man en een erfenis verkregen van de vader van de man
2.54.
Standpunt vrouw:
- de man bezit een onroerend goedportefeuille in Marokko. Deze moet in de verdeling worden betrokken.
- de vader van de man is overleden in 2015. Die vader had toen een vermogen van circa € 3.000.000, welk bedrag de man heeft geërfd. Dat bedrag dient in de verdeling te worden betrokken.
De vrouw beroept zich in dit verband op haar productie 11, bestaande uit twee onderdelen:
(1) een in opdracht van de vrouw opgesteld taxatierapport gedateerd 26 februari 2021, met beëdigde vertaling, waarin staat dat een op naam van de man staande villa met een garage aan de voorzijde en twee woningen uitkomend op de achterzijde op het adres [adres04] , een verhuurwaarde heeft van 25.000 dirham en een verkoopwaarde van 400.000.000 (
sic) dirham.
(2) een (onvertaalde) “
estimation de la valeur venale des lots de terrrain en construction existants [naam01] .” Dit geschrift is voorzien van een bijlage waarin een aantal onroerende goederen in Marokko lijkt te worden opgesomd en waarbij een aantal bedragen wordt genoemd, uitkomend op een totaal van “23.903.600.”
2.55.
Standpunt man: de man erkent dat hij recht heeft op een erfdeel uit de Marokkaanse nalatenschap van zijn vader en dat dit aandeel in de huwelijksgemeenschap valt. Het is de man nu nog onbekend hoe hoog zijn aanspraak is. De ex-echtgenote van zijn vader, niet zijnde de moeder van de man, heeft recht op 1/3e deel van de nalatenschap en naast baten zijn er ook nog veel schulden. Er worden hierover in Marokko diverse procedures gevoerd. De man zal de rechtbank zo spoedig mogelijk nader op de hoogte stellen.
2.56.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank stelt vast dat er een zeer grote discrepantie is tussen de gestelde verhuurwaarde en verkoopwaarde van het onroerend goed op het adres [adres04] . Een Marokkaans dirham is thans grofweg circa 9 eurocent waard. Dan zou de huurwaarde circa € 2.250 bedragen en de verkoopwaarde maar liefst circa € 36.000.000. De rechtbank neemt aan dat hier sprake is van een verschrijving. De vrouw moet dit nader uitleggen.
2.57.
De rechtbank zal de man, en ook de vrouw, gelasten om een volledige opgave te doen van het onroerend goed in Marokko waarvan zij eigenaar zijn. Geschriften waar zij zich op beroepen dienen steeds te zijn voorzien van een deugdelijke vertaling.
onroerend goed van de vrouw in Marokko
2.58.
Standpunt man:
- de vrouw is eigenaar van onroerend goed in Marokko. Dit moet in de verdeling worden betrokken. De man beroept zich op zijn productie 22: twee verklaringen van het kadaster te [plaats02] , Marokko, gedateerd 7 januari 2021 waarin staat dat de vrouw eigenaar is van een kaal stuk grond van 1 are en 3 centiare en van een appartement.
2.59.
Standpunt vrouw:
[de vrouw lijkt nog geen standpunt te hebben ingenomen, toevoeging rechtbank].
2.60.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het standpunt van de vrouw is nog niet bekend. De vrouw dient haar standpunt alsnog kenbaar te maken. De rechtbank herhaalt haar oordeel dat beide partijen een volledige opgave moeten doen van het onroerend goed in Marokko waarvan zij eigenaar zijn en dat geschriften waar zij zich op beroepen steeds dienen te zijn voorzien van een deugdelijke vertaling.
een schuld van de man van 2.000.100 dirham krachtens uitspraak van de Marokkaanse rechtbank
2.61.
Standpunt man: de man is bij beschikking van de rechtbank te Marokko van 16 december 2020 veroordeeld tot betaling van een bedrag van 2.000.100 dirham aan [naam02] . Deze schuld valt in de huwelijksgemeenschap.
2.62.
Standpunt vrouw:
[de vrouw lijkt nog geen standpunt te hebben ingenomen, toevoeging rechtbank].
2.63.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het standpunt van de vrouw is nog niet bekend. De vrouw dient haar standpunt alsnog kenbaar te maken.
overig
2.64.
De rechtbank wijst partijen erop dat de thans te nemen beslissingen dat partijen nadere feitelijke informatie moeten verschaffen, een bevel is in de zin van artikel 22 Rv. en dat de rechtbank bij onterechte weigering om aan dit bevel te voldoen daaruit de gevolgtrekking kan maken die haar geraden voorkomt.
2.65.
Iedere nadere beslissing zal worden aangehouden.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
gelast
de mantot overlegging van zijn aangifte inkomstenbelasting 2020 en van de desbetreffende aanslag van de belastinginspecteur, op de schriftelijke rolzitting van
14 december 2022,
3.2.
gelast
de vrouwtot overlegging van haar aangifte inkomstenbelasting 2020 en van de desbetreffende aanslag van de belastinginspecteur, op de schriftelijke rolzitting van
14 december 2022,
3.3.
gelast
de vrouwom een staat van de verdeling over te leggen met inachtneming van het bepaalde in dit vonnis, op de schriftelijke rolzitting van zes weken later, derhalve op
25 januari 2023,
3.4.
gelast
de maneen antwoordconclusie te nemen die een staat van verdeling bevat, met inachtneming van het bepaalde in het vonnis, op een termijn van eveneens zes weken, derhalve op
8 maart 2023,
3.5.
houdt iedere nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022.
[2517/638]