ECLI:NL:RBROT:2021:9960

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 21/4800
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor afgifte VOG als chauffeur na strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor een verzoeker die als chauffeur wilde werken. De aanvraag voor de VOG was door de Minister voor Rechtsbescherming afgewezen, omdat de verzoeker in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) geregistreerd stond met meerdere verkeersdelicten en andere strafbare feiten. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zonder VOG zijn baan zou verliezen.

De voorzieningenrechter heeft het spoedeisende belang van de verzoeker erkend, maar het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat de justitiële gegevens van de verzoeker, waaronder verkeersdelicten en een veroordeling voor rijden onder invloed, niet te verenigen zijn met de functie van chauffeur. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij afgifte van de VOG. De rechter heeft daarbij gekeken naar de ernst van de feiten, de hoeveelheid antecedenten en het korte tijdsverloop sinds de laatste veroordeling.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de Minister in redelijkheid tot de afwijzing van de VOG kon komen, gezien het risico voor de samenleving. De verzoeker had betoogd dat zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat de overtredingen zich in de privésfeer hebben voorgedaan, niet voldoende waren meegewogen. Echter, de rechter oordeelde dat de belangenafweging door de Minister niet onredelijk was en dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4800

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker

(gemachtigde: mr. P. van der Meer),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder(gemachtigde: mr. A. de Bruijn).

Procesverloop

Met het besluit van 18 augustus 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van chauffeur bij [naam bedrijf] afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 september 2021 op zitting behandeld. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat het in deze zaak om?
1.1.
Op 25 juni 2021 heeft verzoeker bij verweerder een aanvraag om een VOG voor de functie van chauffeur bij [naam bedrijf] te ’[plaatsnaam] gedaan. Verzoeker is sinds 2 augustus 2021 werkzaam in deze functie en mag hier blijven werken als hij binnen acht weken na deze datum een VOG kan inleveren.
1.2.
Met het besluit van 18 augustus 2021 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat verzoeker binnen de terugkijktermijn van vier jaar in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) en het European Criminal Record Information System (ECRIS) staat geregistreerd. Verzoeker staat in het JDS geregistreerd in verband met een strafbeschikking van 7 juli 2020 waarbij een geldboete is opgelegd van € 900,- en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden wegens het overschrijden van de maximumsnelheid. Verzoeker staat ook in het JDS geregistreerd in verband met een strafbeschikking van 24 mei 2019 waarbij een geldboete van € 1.000,- is opgelegd en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf dagen wegens het overschrijden van de maximumsnelheid. Voorts staat verzoeker geregistreerd in het ECRIS wegens een veroordeling op 16 mei 2019. Deze veroordeling heeft betrekking op
substances qui influencent la capacité de conduite(de rechtbank begrijpt: rijden onder invloed van stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden) en
conduit sans avoir réussi les examens(de rechtbank begrijpt: rijden zonder geldig rijbewijs). Verzoeker is in verband hiermee veroordeeld tot een schorsing van het rijbewijs voor respectievelijk de duur van één maand en voor de duur van drie maanden, een geldboete van € 2.400,- subsidiair 90 dagen schorsing van het rijbewijs en een geldboete van € 4.000,- subsidiair 150 dagen schorsing van het rijbewijs. Deze uitspraak is op 25 juni 2019 onherroepelijk geworden. Omdat verzoeker binnen de terugkijktermijn voorkomt in het JDS, is tevens gekeken naar gegevens zonder tijdsbeperking uit het JDS. Hieruit blijkt dat verzoeker in 2005 tot en met 2015 met justitie in aanraking is gekomen wegens afpersing, fraude, een vluchtmisdrijf, verkeersdelicten en meerdere gevallen van witwassen. Volgens verweerder is voldaan aan het zogeheten objectieve en subjectieve criterium.
Spoedeisend belang
2.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing in de onderliggende bezwaar- of beroepsprocedure. De voorzieningenrechter dient dus eerst te kijken of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
2.2.
Het besluit van verweerder houdt in dat verzoeker geen VOG krijgt. Hierdoor verliest hij zijn baan bij PostNL en kan naar gesteld op korte termijn ook de verlenging van zijn chauffeurspas in het gedrang komen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft bij deze procedure. De voorzieningenrechter zal de zaak dan ook inhoudelijk beoordelen.
De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel.
3. De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoeker kans van slagen heeft. Zij geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter niet te volgen.
Beleidsregels
4. Verweerder beoordeelt een VOG-aanvraag aan de hand van beleidsregels, de ‘Beleidsregels VOG-NP-RP 2018’ (Stcrt. 2017, 68620) (Beleidsregels). Kort gezegd komen deze regels op het volgende neer:
- als iemand niet voorkomt in het JDS, dan wordt een VOG afgegeven;
- als iemand wel voorkomt in het JDS, dan wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
5. Verzoeker komt voor in het JDS, zodat de aanvraag is beoordeeld aan de hand van voornoemde twee criteriums.
Objectief criterium
6. Bij de toepassing van het objectieve criterium dient verweerder op grond van artikel 35 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Beleidsregels te onderzoeken of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Het gaat er dus niet om of en hoe aannemelijk het is dat de overtreding nog een keer zal worden gepleegd in de toekomst (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:445); het reële recidivegevaar is niet van belang (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:115).
Subjectief criterium
7. Bij het subjectieve criterium wordt gekeken of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de samenleving. Hierbij spelen persoonlijke omstandigheden van verzoeker wel een rol. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium wordt in ieder geval gekeken naar de afdoening van de strafzaak (lichte of zware straf), het tijdsverloop en de hoeveelheid strafbare feiten. Ook hier komt verweerder een ruime mate van beoordelingsruimte toe. De voorzieningenrechter moet het besluit van verweerder derhalve terughoudend toetsen (zie de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3614). Ze moet beoordelen of verweerder zich, na afweging van de belangen, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het subjectieve criterium is voldaan.
Standpunt verzoeker
8. Verzoeker betwist dat verweerder ten aanzien van het objectieve criterium voldoende heeft gemotiveerd waarom de aangetroffen justitiële gegevens een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van de functie van vrachtwagenchauffeur; de betreffende feiten zijn gepleegd in de privésfeer met een auto en motor. Er wordt niet gemotiveerd waarom de veiligheid van medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht en ook is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat er een verhoogd risico bestaat dat goederen beschadigd zullen raken. Ten aanzien van het feit gepleegd in België stelt verzoeker dat niet afdoende is gemotiveerd waarom het Belgische feit voldoende overeenkomt met de Nederlandse maatschappelijke normen ten aanzien van het gebruik van bepaalde stoffen (zoals in dit geval hennep en cannabis). Er dient te worden gemotiveerd dat een dergelijke overtreding ook in Nederland een strafbaar feit oplevert en de opgelegde straf enigszins overeen zou komen. Voorts betwist verzoeker dat voldaan wordt aan het subjectieve criterium. Het belang van verzoeker weegt zwaarder dan het belang van de samenleving, omdat er geen relatie bestaat tot zijn rijgedrag als vrachtwagenchauffeur en de gepleegde verkeersdelicten. De overtredingen hebben zich voorgedaan op een rustige weg, er waren geen andere weggebruikers en voor het feit in België mocht verzoeker aannemen dat de effecten van het cannabisgebruik op zijn rijgedrag na een uur of vier verdwenen zouden zijn. Het is niet helder op welke wijze in België is komen vast te staan dat de grenswaarde is overschreden en dit ook naar Nederlands recht het geval is. Verzoeker zal zijn baan verliezen als hij geen VOG krijgt en hij zal misschien opnieuw solliciteren op een vergelijkbare functie bij een onderneming waarbij er geen VOG overgelegd hoeft te worden. Daarmee is het belang van de maatschappij niet gediend. Het weigeren van een VOG zal verzoeker niet van de weg houden en het is juist in het belang van de maatschappij dat verzoeker kan werken bij een nette en stabiele werkgever als PostNL. Verzoeker wil een bijdrage leveren aan de samenleving, hij wil een goed voorbeeld zijn voor zijn omgeving en zorgen voor zijn gezin. Verzoeker wil niet afhankelijk zijn van de overheid. Het rijbewijs is het enige diploma dat verzoeker bezit en daarmee het enige papiertje waarmee hij een goed arbeidsinkomen kan genereren. Ook in de toekomst dient verzoeker zijn chauffeurspas te verlengen waarbij hij een VOG dient te overleggen, daarom is het belang van verzoeker groter dan het belang van verweerder.
9.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden, diende te worden geweigerd. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
9.2.
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd als is voldaan aan het objectieve criterium. Bij het objectieve criterium wordt niet gekeken naar de persoon van de verzoeker zelf. Er wordt alleen gekeken of de delicten waarvoor verzoeker is veroordeeld een risico vormen bij het vervullen van de functie als chauffeur.
9.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de aangetroffen justitiële gegevens niet te verenigen zijn met de beoogde functie van verzoeker en dat uit de aangetroffen justitiële gegevens (die bestaan uit meerdere verkeersdelicten) volgt dat, indien herhaald in de door verzoeker beoogde functie van chauffeur, een risico bestaat voor de veiligheid van medeweggebruikers en een risico bestaat voor beschadiging van de vervoerde goederen. Dit is ook inherent aan de gepleegde feiten. Het is daarbij niet van belang of de gepleegde feiten zich hebben voorgedaan in de privésfeer. Nu de veroordelingen in Nederland vaststaan en reeds daarmee wordt voldaan aan het objectieve criterium, behoeft hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ten aanzien van de Belgische veroordeling geen nadere bespreking.
9.4.
Omdat is voldaan aan het objectieve criterium, wordt in beginsel de afgifte van de VOG geweigerd. De afweging die verweerder vervolgens maakt op grond van het subjectieve criterium ziet op de vraag of, ondanks dat aan het objectieve criterium is voldaan, er omstandigheden aanwezig zijn die ertoe kunnen leiden dat de VOG alsnog kan worden verleend. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de beslissing op de aanvraag aan de hand van de in paragraaf 3.3.1. van de Beleidsregels genoemde criteria gemotiveerd uiteen gezet dat en waarom de toetsing aan het subjectieve criterium niet heeft geleid tot afgifte van de VOG aan verzoeker. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij afgifte van de VOG. Verweerder heeft hierbij gewicht mogen toekennen aan het feit dat de verstreken periode sinds verzoeker voor het laatst met justitie in aanraking is gekomen te kort is om te concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen. Verder heeft verweerder uit de hoeveelheid antecedenten (herhaling van verkeersdelicten), de hoogte van de strafbeschikkingen (geldboetes van € 900,- en € 1.000,-) en de rijontzeggingen (twee maanden respectievelijk twaalf dagen) mogen concluderen dat er geen sprake is geweest van lichte vergrijpen. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de persoonlijke omstandigheden van verzoeker voldoende bezien en de belangen van verzoeker bij verstrekking van de VOG voldoende onderkend. Verweerder heeft echter, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden (de hoeveelheid antecedenten, de ernst van de feiten en het korte tijdsverloop), in redelijkheid het belang van de samenleving zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker bij afgifte van de VOG. De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd ook bij het subjectieve criterium niet van belang zijn, tenzij na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan worden gekomen en twijfel bestaat over de vraag of een VOG kan worden afgegeven. Een dergelijke situatie doet zich hier evenwel niet voor. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de slotsom dat verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in zijn voordeel heeft doen uitvallen.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.H. Mohamed, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2021.
De voorzieningenrechter is verhinderd te
tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.