In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 29 juli 2021, zijn drie zaken behandeld met betrekking tot boetes opgelegd aan twee eiseressen voor overtredingen van de Wet dieren en de Meststoffenwet. Eiseres 1 kreeg in totaal drie boetes van € 7.500,- voor verschillende overtredingen, terwijl eiseres 2 twee boetes van € 600,- kreeg. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde boetes terecht zijn, maar dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken is overschreden. Hierdoor worden de boetes verlaagd: voor ROT 20/173 tot € 7.125,-, voor ROT 20/982 tot € 540,- en voor ROT 20/983 tot € 1.620,-. De rechtbank concludeert dat de overtredingen zijn begaan en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die tot matiging van de boetes zouden moeten leiden. De rechtbank wijst erop dat de overtredingen van belang zijn voor de bescherming van de volks- en diergezondheid en het milieu. De eiseressen hebben geen overtuigende argumenten aangedragen voor een vermindering van de boetes, en de rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de overtredingen minder verwijtbaar zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Staat der Nederlanden de griffierechten en proceskosten moet vergoeden aan de eiseressen, omdat de redelijke termijn is overschreden.