ECLI:NL:RBROT:2021:6405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
ROT 19/4458
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan eiseres wegens overtredingen van de Wet dieren en het VKI-formulier

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een melkveehouderij, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres was door de minister beboet met een totaalbedrag van € 7.500,- wegens twee overtredingen van de Wet dieren. De eerste overtreding betrof het niet in acht nemen van de voorgeschreven wachttijd voor het in de handel brengen van landbouwhuisdieren na toediening van het diergeneesmiddel Oxymax. De tweede overtreding betrof het onjuist invullen van het voedselketeninformatieformulier (VKI-formulier).

Eiseres heeft tegen de opgelegde boetes bezwaar aangetekend, waarop de minister het bezwaar deels gegrond verklaarde en het boetebedrag verlaagde naar € 5.000,-. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 31 maart 2021 heeft eiseres verklaard dat zij de gegevens in het logboek had aangepast en dat er geen residuen van Oxymax in het aangeboden rund waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat onvoldoende bewijs was geleverd dat eiseres de wachttijd niet had nageleefd, en dat de boete voor het VKI-formulier disproportioneel was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor het eerste beboetbare feit en vernietigde het bestreden besluit in dat opzicht, terwijl het beroep voor het tweede beboetbare feit ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. P. Stehouwer,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres twee boetes opgelegd van in totaal € 7.500,- vanwege twee overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluit van 2 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het totale boetebedrag vastgesteld op € 5.000,- gelet op enige samenhang tussen de twee vermeende overtredingen. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres een proceskostenvergoeding van € 1.024,- toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam], een van de vennoten van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Verweerder heeft bij het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van
€ 5.000,- omdat eiseres het volgende beboetbare feit zou hebben begaan:
“De voorgeschreven wachttijd werd niet in acht genomen voor het in de handel
brengen van landbouwhuisdieren in het geval van toediening van toegestane stoffen
of producten.” (het beboetbare feit 1).
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.7, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 8.4, aanhef en onder c, van het Besluit diergeneesmiddelen en met artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling diergeneesmiddelen.
1.2.
Verweerder heeft bij het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van
€ 2.500,- omdat eiseres het volgende beboetbare feit zou hebben begaan:
“De houder van dieren, die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, verstrekte desgevraagd niet alle relevante informatie (middels het voedselketeninformatieformulier, hierna: VKI-formulier) over gevoerde diervoeders, toegepaste diergeneesmiddelen, aanwezige ziekten, analyseresultaten dan wel toepasselijke controles aan de bevoegde autoriteit.” (het beboetbare feit 2).
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee niet voldaan aan artikel 4, eerste lid, gelezen in samenhang met bijlage I, deel A, zevende lid, van de Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004), en heeft eiseres daardoor een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres, voor zover dit
betrekking heeft op de hoogte van de boete, gegrond verklaard en het primaire besluit in zoverre herroepen. De reden hiervoor is enige samenhang tussen beide overtredingen. Volgens verweerder wordt al voldoende recht gedaan aan de ernst van de overtreding met het boetebedrag van € 5.000,-, dat geldt voor het aanbieden voor de slacht van een dier dat nog in de wachttermijn zit.
Voor het overige heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat verweerder wel het standpunt handhaaft dat er sprake is van de twee hiervoor genoemde beboetbare feiten.
2. In het op ambtseed opgemaakte rapport van bevindingen van 5 april 2018 hebben twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gerapporteerd dat zij op 22 februari 2018 op het bedrijf van eiseres waren voor een controle in verband met een mail van een keuringsdierenarts van 21 februari 2018 waarin melding is gemaakt van het ten onrechte niet vermelden van ziekte of behandeling terwijl er in het karkas van een rund spuitplekken zijn aangetroffen. De toezichthouders hebben tijdens deze controle uit digitaal onderzoek van het logboek van eiseres afgeleid dat eiseres met een blauwe pen 26-1 tot en met 29-1 over 31-1 en 4-2 heeft geschreven. Volgens de toezichthouders heeft eiseres in de periode van 31 januari tot en met 4 februari 2018 een rund behandeld met het diergeneesmiddel Oxymax, waarvoor een wachttermijn van
21 dagen geldt. Op 21 februari 2018 heeft eiseres dit rund voor de slacht aangeboden aan het slachthuis [naam slachthuis]. Dit betekent dus dat het rund zich op 21 februari 2018 nog in de wachttermijn van voormeld diergeneesmiddel bevond. Verder hebben de toezichthouders geconstateerd dat eiseres vraag 2 (Is het rund in de afgelopen 35 dagen (of 60 dagen indien het een rund jonger dan 12 mnd betreft) ziek geweest en/of behandeld met diergeneesmiddelen?) en vraag 3 (Is het rund behandeld met diergeneesmiddelen waarvan de wachttermijn voor vlees in de afgelopen 7 dagen is verlopen?) ten onrechte met “nee” heeft beantwoord.
Volgens de toezichthouders heeft eiseres gezien de hiervoor genoemde bevindingen twee overtredingen begaan, te weten het onjuist invullen van het VKI-formulier en het aanbieden van een dier voor de slacht, terwijl dit dier zich nog in de wachttermijn bevond.
het in de wachttijd van het geneesmiddel Oxymax aanbieden van een rund voor de slacht
3. Eiseres voert aan dat zij aanvankelijk onjuiste data in het logboek had opgenomen en dat zij dit heeft gewijzigd door te vermelden dat het dier tussen 26 en
29 januari 2018 is behandeld met Oxymax. Ieder bewijs dat eiseres de data zou hebben aangepast, nadat de toezichthouders om het logboek hebben gevraagd, ontbreekt. Eiseres heeft deze data in een eerder stadium al aangepast, waarschijnlijk al tijdens de kuur. Eiseres heeft te kennen gegeven dat uit het logboek blijkt dat er wel vaker data worden aangepast als blijkt dat men zich in de eerder opgegeven data heeft vergist. Er dient daarom van de juistheid van de gegevens in het logboek te worden uitgegaan. Dit betekent dat het betreffende dier niet binnen de voor Oxymax geldende wachttermijn voor de slacht is aangeboden. Verweerder heeft ten onrechte de verklaring van eiseres dat er altijd één of twee flesjes Oxymax op voorraad zijn en dat wordt bijbesteld nadat het laatste flesje wordt aangeprikt, niet meegewogen.
Verder vindt eiseres in dit verband relevant dat niet is gebleken dat zich in het ter slachting aangeboden rund residuen van Oxymax bevonden.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat eiseres de voorgeschreven wachttijd niet in acht heeft genomen bij het aanbieden van een rund dat behandeld was met het diergeneesmiddel Oxymax. Zij overweegt daartoe het volgende.
Het relaas van eiseres is niet zonder meer ongeloofwaardig. Eiseres heeft volgens haar eigen verklaringen aanvankelijk onjuiste data in het logboek opgegeven en heeft dit later aangepast door in het logboek te vermelden dat het betreffende rund tussen 26 en 29 januari 2018 is behandeld met Oxymax. Eiseres ontkent dat ze de gegevens in het logboek pas heeft gewijzigd nadat de twee toezichthouders om het logboek hadden gevraagd, maar stelt dat zij de wijziging waarschijnlijk al tijdens de kuur heeft aangebracht. Volgens eiseres komt het vaker voor dat data in het logboek worden aangepast als is gebleken dat men zich in de eerder opgegeven data heeft vergist. Verder heeft eiseres tijdens het verhoor verklaard dat zij altijd één of twee flesjes Oxymax op voorraad heeft en dat zij deze altijd op woensdag bijbestelt, nadat het laatste flesje is aangeprikt, waarna deze de donderdag erop worden bezorgd. Eiseres heeft in bezwaar gesteld dat, ervan uitgaande dat het betreffende dier voor het eerst op maandag 26 januari 2018 is behandeld en de laatste behandeling op maandag
29 januari 2018 is geweest (zoals eiseres naar eigen zeggen in het logboek heeft vermeld), de eerstvolgende gelegenheid om Oxymax te bestellen 31 januari 2018 was. Het dier kan dan nooit zijn behandeld met de op 31 januari 2018 bestelde Oxymax, aldus eiseres. De rechtbank acht deze verklaringen van eiseres niet op voorhand onaannemelijk. Dit zou anders zijn als zich in het ter slacht aangeboden rund residuen van Oxymax hadden bevonden. Dat zou immers een aanwijzing zijn dat met de data in het logboek geknoeid zou zijn. Dit zou eveneens anders zijn als ondubbelzinnig zou kunnen worden vastgesteld dat de betreffende informatie pas in een veel later stadium door eiseres is aangepast.
Omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiseres de logboekgegevens pas heeft aangepast nadat de toezichthouders in het kader van de inspectie om het logboek hadden verzocht, kan er niet van kan worden uitgegaan dat het rund tussen 26 januari en 29 januari 2018 met Oxymax is behandeld. Dit betekent dat verweerders conclusie dat eiseres een rund voor de slacht heeft aangeboden, terwijl dit dier zich nog in de wachttijd van het diergeneesmiddel Oxymax bevond, niet kan worden gedragen door de bevindingen in het boeterapport. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep in zoverre gegrond is, het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd en, gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht het primaire besluit moet worden herroepen voor zover het betreft het beboetbare feit 1.

het op onjuiste wijze invullen van het VKI-formulier

4. Eiseres voert - onder verwijzing naar haar bezwaarschrift - in beroep aan dat de betreffende twee vragen op het VKI-formulier niet voorkwamen op het computerscherm. Daarvoor moest worden doorgeklikt naar een achterliggend scherm waarmee eiseres niet bekend was. Verweerder kan eiseres dan ook niet verwijten dat deze twee vragen op basis van een kennelijk vooraf geprogrammeerde instelling met “nee” zijn beantwoord. Tijdens de controle door de twee toezichthouders van de NVWA is de werking van dit scherm aan eiseres uitgelegd. Pas vanaf dat moment was eiseres ermee bekend op welke manier een digitaal VKI-formulier volledig kan worden ingevuld.
Eiseres ontkent dat zij tijdens een eerdere controle op 10 januari 2013 al zou zijn gewezen op de informatie, die moet worden ingevuld op een VKI-formulier. Uit het rapport van bevindingen van 5 april 2018 blijkt weliswaar dat eiseres op 10 januari 2013 is verhoord, maar hieruit blijkt niet dat concreet is gesproken over het invullen van een VKI-formulier.
Onder deze omstandigheden kan eiseres geen enkel verwijt worden gemaakt.
Het opleggen van een boete is onder deze omstandigheden disproportioneel en verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing, aldus eiseres.
4.1.
Eiseres betwist niet dat zij de in het rapport van bevindingen genoemde twee vragen van het VKI-formulier (“is het rund in de afgelopen 35 dagen (of 60 dagen indien het een rund jonger dan 12 mnd betreft) ziek geweest en/of behandeld met diergeneesmiddelen?” en “is het rund behandeld met diergeneesmiddelen waarvan de wachttermijn voor vlees in de afgelopen 7 dagen is verlopen?”) onjuist heeft beantwoord.
4.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet dat haar niet kan worden verweten dat zij het VKI-formulier niet goed heeft ingevuld. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting te kennen gegeven dat eiseres al in 2013 is gewezen op het belang van het juist invullen van het VKI-formulier. De rechtbank verwijst in dit verband naar het bij het verweerschrift gevoegde proces-verbaal van 19 februari 2013. Voor zover eiseres heeft gesteld dat het scherm voor het invullen van het VKI-formulier voor haar niet duidelijk is geweest, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit voor eigen rekening van eiseres komt. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres als melkveehouderij om op de hoogte te zijn van de werking van een systeem dat zij dient te gebruiken. Vanuit het oogpunt van het voorkomen van risico’s voor levensmiddelen is eiseres verplicht alle relevante informatie met betrekking tot het gebruik van diergeneesmiddelen op te geven. Eiseres had ervan op de hoogte dienen te zijn dat zij in dit specifieke geval het gebruik van het diergeneesmiddel Oxymax had moeten opgeven op het VKI-formulier.

conclusies

5. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep, voor zover dit ziet op het beboetbare feit 1, gegrond en verklaart zij het beroep, voor zover dit ziet op het beboetbare feit 2, ongegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit ziet op het beboetbare feit 1 en zij herroept het primaire besluit in zoverre.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover dit betrekking heeft op het beboetbare feit 2, ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover dit betrekking heeft op het beboetbare feit 1, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit ziet op het beboetbare feit 1;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- herroept het primaire besluit, voor zover dit ziet op het beboetbare feit 1;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De beslissing is in het openbaar gedaan op 6 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.