Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[gedaagde 4],
- sub 1 [gedaagde 1]
- sub 2 [gedaagde 2]
- sub 3 [gedaagde 3]
- sub 4 [gedaagde 4]
- sub 5 [gedaagde 5]
- sub 6 [gedaagde 6]
1..De procedure
- de dagvaarding van 14 februari 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
2..De feiten
Request for Tendervan Preem vooraf. TSE heeft het werk aangeboden voor € 1,338 miljoen. Dit bedrag is blijkens de offerte verdeeld in schoonmaakwerk (uit te voeren door onderaannemer [naam onderaannemer] voor € 643.019 vermeerderd met een handling fee van € 19.290) en mechanisch onderhoudswerk (€ 675.700).
3..Het geschil
4..De beoordeling
Panmo). Daarbij zijn alle ter zake dienende omstandigheden van het geval in onderling verband van belang. Blijkens de wetgeschiedenis is hierbij meer in het bijzonder gedacht aan handelen of nalaten dat als schuldige verwaarlozing van de bestuurstaak kan worden aangemerkt en is niet bedoeld de bestuurders een verwijt te maken van fouten, misrekeningen of achteraf beschouwd onjuiste beoordelingen in het zakelijke vlak van feiten en omstandigheden die voor het bepalen van het bestuursbeleid van belang zijn. Voor onbehoorlijke taakvervulling als bedoeld in artikel 2:248 BW is méér nodig, in het bijzonder dat onverantwoordelijk is gehandeld met de (objectieve) wetenschap dat de schuldeisers zullen worden benadeeld. Bij hetgeen hierna wordt overwogen neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat elke bestuurder tegenover de vennootschap is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak (artikel 2:9 BW). De bestuurder is aansprakelijk voor de gevolgen van schending van deze verplichting, waarbij blijkens vaste rechtspraak dezelfde norm geldt als zojuist weergegeven. De curator beroept zich ook op dit deze bepaling.
Ontvanger/Roelofsen). Met inachtneming van die voorwaarden kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder aan de orde zijn in het geval hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap een of meer andere schuldeisers heeft betaald met voorrang boven andere schuldeisers (HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:73). In het geval van een vennootschap die tot een groep van vennootschappen behoort, kan niet de regel worden aanvaard dat deze vennootschap, wanneer zij heeft besloten haar activiteiten te beëindigen en niet over voldoende middelen beschikt om al haar schuldeisers te voldoen, in beginsel de vrijheid zou hebben om de tot haar groep behorende crediteuren – anders dan op grond van door de wet erkende redenen van voorrang – te voldoen met voorrang boven niet tot haar groep behorende crediteuren. In het hier omschreven geval handelt die vennootschap slechts dan niet onrechtmatig, indien de voorkeursbehandeling van tot de groep behorende crediteuren op grond van bijzondere, door de vennootschap te stellen en bij betwisting te bewijzen omstandigheden kan worden gerechtvaardigd (HR 12 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2669;
Coral/Stalt).
5..De beslissing
1729]