ECLI:NL:RBROT:2021:5820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/1533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatie verzoeken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de afwijzing daarvan door het Drechtstedenbestuur

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [plaats], beroep ingesteld tegen het besluit van het Drechtstedenbestuur, dat zijn verzoeken om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk had afgewezen. Eiser had bij 25 afzonderlijke verzoeken, gedateerd 2 oktober 2019, informatie gevraagd over de verstrekking van bijzondere bijstand door de Sociale Dienst Drechtsteden. Het primaire besluit van 14 november 2019 wees een deel van deze verzoeken af, en het bestreden besluit van 6 februari 2020 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. Tijdens de zitting op 20 mei 2021 heeft eiser zijn verzoeken verder toegelicht en betwist dat verweerder niet over de gevraagde informatie beschikte. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de verzoeken niet op de juiste gronden was gebaseerd. De rechtbank stelde vast dat de documenten waar eiser om vroeg, onder verweerder berusten en dat de afwijzing niet kon worden gerechtvaardigd door de stelling dat het veel werk zou zijn om de informatie te vinden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de gestelde schade niet het gevolg was van het bestreden besluit. De rechtbank besliste dat verweerder het griffierecht van € 178,- aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

en

het Drechtstedenbestuur, verweerder

gemachtigde: mr. T.J.A. Franssen.

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers informatieverzoeken van 2 oktober 2019 gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft verweerder bij 25 afzonderlijke verzoeken, gedateerd 2 oktober 2019, verzocht informatie te verstrekken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser heeft verzocht om informatie over alle gevallen (geanonimiseerd) waarin de Sociale Dienst Drechtsteden bijzondere bijstand heeft verstrekt – als lening of om niet – voor een wasdroger, gordijnen, maatregelen verbetering woonklimaat (binnenhuisklimaat), woningonderhoud, stoffering (gordijnen, tapijt, laminaatvloeren, parketvloeren), smartphone, fauteuil, bankstel en bijzettafels, diner/eettafel met stoelen, invalidenwagentje (zoals een Canta), autokosten dan wel mobiliteitskosten, auto, fiets, elektrische fiets, keukentafel met stoelen, scootmobiel, elektrische scooter, wasmachine, televisie en verlichting, met daarbij een toelichting over de afwegingen die zijn gemaakt. Verder heeft eiser verzocht om informatie over het beleid van verweerder over het verstrekken van bijstand in de vorm van een krediethypotheek, de gevallen waarin door de Sociale Dienst Drechtsteden bijstand in de vorm van een krediethypotheek is verstrekt met de afwegingen die daarin zijn gemaakt en de gevallen waarin bijstand is verstrekt voor een personal computer (desktop, laptop of tablet). Tot slot heeft eiser verzocht om informatie over het beleid over het verstrekken van bijstand en bijzondere bijstand.
Primaire besluit
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de verzoeken om informatie over het beleid over het verstrekken van bijstand in de vorm van een krediethypotheek, de gevallen waarin door de Sociale Dienst Drechtsteden bijstand in de vorm van een krediethypotheek is verstrekt met de afwegingen die daarin zijn gemaakt en de gevallen waarin bijstand is verstrekt voor een personal computer (desktop, laptop of tablet) ingewilligd. Daarbij is eiser meegedeeld dat de verzoeken om informatie over het beleid over het verstrekken van bijstand en bijzondere bijstand zien op informatie die al openbaar is. Over de resterende informatieverzoeken heeft verweerder het standpunt ingenomen dat daarover geen registratie wordt gevoerd en dat daarom hierover geen informatie beschikbaar is die is neergelegd in een document als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob.
Bezwaar
2.2.
In bezwaar heeft eiser, samengevat, aangevoerd dat de omstandigheid dat de niet openbaar gemaakte informatie niet was op te halen uit de systemen, duidt op een gebrek in de informatiehuishouding van verweerder. Volgens eiser is die informatie wel aanwezig nu er aanvragen zijn gedaan, daarop beslissingen zijn genomen en procedures zijn gevoerd. Verweerder kan deze informatie verzamelen door alle dossiers door te nemen, aldus eiser.
Bestreden besluit
2.3.
In reactie op het bezwaar van eiser heeft verweerder zijn standpunt in het primaire besluit in het bestreden besluit gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil
3. Eiser betwist in beroep dat verweerder niet beschikt over de niet openbaar gemaakte informatie. Daartoe stelt hij dat alle aanvragen bijzondere bijstand door middel van een standaardformulier worden ingediend en dat op die aanvragen beschikkingen worden gegeven. Dat alles is schriftelijk en dus geregistreerd, aldus eiser. Verder verzoekt eiser om een schadevergoeding van € 24.680,- omdat al zijn aanvragen voor het verstrekken van bijzondere bijstand zijn afgewezen en verweerder weigert hem de informatie te verstrekken die hij in bezwaar en beroep zou kunnen gebruiken. In aanvulling hierop heeft hij ter zitting ook verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege de stress die hij heeft ervaren.
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn in de bijlage bij deze uitspraak vermeld.
Beoordeling
5.1.
Eiser heeft telkens verzocht om
“informatie over alle gevallen (geanonimiseerd) waarin de Sociale Dienst Drechtsteden bijzondere bijstand heeft verstrekt – als lening of om niet – voor (…) met daarbij een toelichting over de afwegingen die zijn gemaakt.”Tijdens de zitting heeft eiser desgevraagd gepreciseerd dat hij hiermee de openbaarmaking beoogt van geanonimiseerde beschikkingen over de periode van de afgelopen vijf jaar waarin aanvragen om bijzondere bijstand zijn toegekend voor de specifieke doelen als door hem vermeld in zijn verzoeken. Zo heeft eiser het weliswaar niet in die verzoeken omschreven, maar verweerder heeft de verzoeken wel zo opgevat dat het eiser is te doen om de openbaarmaking van beschikkingen op aanvragen om bijzondere bijstand. Ter zitting is immers toegelicht dat de beschikkingen er wel zijn en ook dat zij zijn gedigitaliseerd, maar dat na overleg met de ICT-afdeling is geconcludeerd dat uit het systeem niet is te halen of bijzondere bijstand is verleend voor, bijvoorbeeld, de aanschaf van gordijnen. Alleen voor bijzondere bijstand voor krediethypotheken en voor een personal computer heeft een aparte registratie plaatsgevonden. Dat betekent dat voor de andere doeleinden waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd de individuele dossiers zouden moeten worden nagegaan. Verweerder acht dat in redelijkheid een te grote opgave, gelet op het grote aantal (volgens verweerder: vele duizenden) dossiers dat er is.
5.2.
De rechtbank overweegt dat eiser verweerder niet heeft gevraagd om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, zoals totaaloverzichten, maar om de openbaarmaking van geanonimiseerde beschikkingen op aanvragen voor bijzondere bijstand, in tijd en aantal beperkt tot dossiers van vijf jaar geleden. Dat zijn (al bestaande) documenten als bedoeld in de Wob.
Vast staat dat die documenten onder verweerder berusten. Aan de wijze waarop verweerder die documenten registreert in het informatiesysteem waarvan hij zich bedient en de beperkingen die deze wijze van registratie kennelijk stelt aan het maken van zoekslagen, komt geen betekenis toe. Het gaat er immers om of eiser verzoekt om documenten over een bestuurlijke aangelegenheid en niet of die documenten zodanig zijn geregistreerd dat de daarin opgenomen informatie voor verweerder eenvoudig is te vinden.
Of het inwilligen van de informatieverzoeken daadwerkelijk de door verweerder verwachte, door hem onredelijk geachte inspanning vereist (wat eiser ter zitting heeft betwist door te stellen dat er ICT ‘tools’ bestaan waarmee de gevraagde gegevens eenvoudig te achterhalen zijn), is eveneens zonder betekenis. De afwijzing van een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, kan namelijk alleen worden gebaseerd op de in de artikelen 10 en 11 van de Wob neergelegde uitzonderingsgronden en beperkingen. De Wob voorziet niet in de mogelijkheid om de openbaarmaking van informatie te weigeren omdat voldoen aan het verzoek veel werk met zich brengt. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in rechtsoverweging 7.1. van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:27.
Slotsom
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om een onderzoek in te stellen naar de beschikkingen waarvan eiser de openbaarmaking heeft verzocht. Ook past de rechtbank geen bestuurlijke lus toe, omdat te verwachten is dat het onderzoek dat nodig is om de gebreken te herstellen lang zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder dient daarom een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Schadevergoeding
7.1.
Materiële schadevergoeding
De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van materiële schade af. Nog daargelaten dat eiser zijn verzoek om vergoeding tot een bedrag van € 24.680,- niet heeft onderbouwd met bescheiden waaruit de hoogte van dit bedrag blijkt, is de door hem gestelde schade ook niet geleden als gevolg van het bestreden besluit, maar door de afwijzing van eerdere aanvragen om bijzondere bijstand. De besluiten waarbij die aanvragen zijn afgewezen, staan in deze procedure echter niet ter beoordeling.
7.2.
Immateriële schadevergoeding
Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt, volgens vaste jurisprudentie, aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1953 en van 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1814). Volgens artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW), voor zover thans van belang, heeft de benadeelde voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (zie het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5 en vergelijk de uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:898, r.o. 8).
Daargelaten of causaal verband bestaat tussen het aan het besluit van 6 februari 2020 klevende gebrek en de immateriële schade die eiser stelt als gevolg daarvan te lijden, heeft eiser niet toegelicht of gestaafd met stukken dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank wijst daarom ook zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Griffierecht
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2021.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te onder tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob definieert ‘document’ als: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Het tweede lid bepaalt dat de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document vermeldt, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Het derde lid bepaalt dat de verzoeker bij zijn verzoek geen belang behoeft te stellen.
Het vijfde lid bepaalt dat een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.