ECLI:NL:RBROT:2021:4889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
10/960194-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van artikel 36e, derde lid, Sr met betrekking tot gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor gewoontewitwassen. De ontnemingsvordering was gebaseerd op artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de officier van justitie een bedrag van € 577.957,12 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2018 een aanzienlijk bedrag aan contante uitgaven heeft gedaan dat niet in overeenstemming was met zijn legale inkomsten. De verdediging heeft betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit andere strafbare feiten. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 577.957,12, maar na verrekening van de waarde van verbeurd verklaarde goederen, is de betalingsverplichting aan de staat vastgesteld op € 537.455,12. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde en de relevante wettelijke voorschriften.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960194-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 21 mei 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] ( [geboorteland veroordeelde] ) op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres veroordeelde] , [postcode veroordeelde] [woonplaats veroordeelde] ,
gemachtigd raadsman mr. M. Jansen , advocaat te Spijkenisse.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2021.

2..Vordering

De vordering, die is gegrond op artikel 36e, derde lid, Sr, van de officier van justitie mr. C.D. Kardol strekt tot:
  • het vaststellen van het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 577.957,12;
  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 577.957,12.
De officier van justitie heeft haar vordering gebaseerd op het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ [1] (hierna: het financieel rapport), dat is opgemaakt naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld.

3..Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen, omdat in de strafzaak tegen de veroordeelde vrijspraak is bepleit. Subsidiair is aangevoerd dat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op nihil, althans op een bedrag dat lager is dan het bedrag dat uit het financieel rapport volgt.

4..Beoordeling van de vordering

4.1.
Grondslag ontnemingsvordering
De grondslag voor de ontnemingsvordering betreft artikel 36e, derde lid, Sr. Op grond van dit artikel kan aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie een ontnemingsmaatregel worden opgelegd, indien aannemelijk is dat dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Voor 1 juli 2011 gold ook nog de eis van een strafrechtelijk financieel onderzoek. Aan deze eis is in deze zaak voldaan
.
Bij toepassing van artikel 36e, derde lid, Sr geldt voor wat betreft de daargenoemde ‘andere strafbare feiten’ als maatstaf of aannemelijk is dat dergelijke feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daarbij is de rechter niet gehouden te concretiseren welke ‘andere strafbare feiten’ op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [2] Het gaat erom dat duidelijk is dat de veroordeelde over onverklaarbaar vermogen, in deze zaak contante gelden, heeft beschikt. Bij het beoordelen van deze ‘aannemelijkheid’ is een berekening volgens een eenvoudige kasopstelling van legale contante inkomsten versus contante uitgaven in het algemeen een zeer sterke aanwijzing, die wordt beïnvloed door de overige omstandigheden van het geval, waaronder het verweer van de betrokkene.
4.2
Strafbare feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld
Bij vonnis van deze rechtbank van 21 mei 2021 is de veroordeelde veroordeeld voor (het medeplegen van) gewoontewitwassen van een bedrag van bijna € 300.000,- en twee auto’s
in de periode van 20 mei 2011 tot en met 20 oktober 2018 (hierna: het strafvonnis).
In deze procedure wordt als vaststaand aangenomen dat het hiervoor genoemde strafbare feit door de veroordeelde is begaan. [3] Het primaire verweer wordt daarom verworpen.
4.3
Beoordeling en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank acht het aannemelijk dat andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Hiertoe wordt overwogen dat uit het financieel rapport en de daarin opgenomen kasopstelling volgt dat in de onderzochte periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2018 het (contante) uitgavenpatroon van de veroordeelde niet strookt met zijn legale inkomsten. De veroordeelde heeft hiervoor geen (aannemelijke) verklaring willen of kunnen geven.
Vervolgens is de vraag op welk bedrag het door de veroordeelde behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel beredeneerd kan worden geschat.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het financieel rapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013 [4] zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken, maar volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van dit rapport.
De financieel rapporteur heeft bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel de berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling [5] gehanteerd. De rechtbank zal de rapporteur in deze berekeningsmethode volgen.
De rechtbank zal hierna de posten uit de eenvoudige kasopstelling waartegen de verdediging verweer heeft gevoerd, afzonderlijk bespreken. De overige posten zullen, omdat zij niet zijn weersproken en voldoende aannemelijk zijn, conform het financieel rapport worden meegenomen in de berekening.
Beginsaldo
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het beginsaldo op 1 januari 2010 dat in de kasopstelling is opgenomen (de raadsman stelt dat dat € 0,- is, maar in de kasopstelling is een bedrag van € 115,91 opgenomen), nergens uit blijkt. De veroordeelde had op dat moment meer contant geld met een legale herkomst, die later zijn aangewend voor uitgaven.
Beoordeling
In het financieel rapport is, mede aan de hand van de bankrekeningen van de veroordeelde, uitvoerig onderbouwd dat het beschikbare, contante geld van de veroordeelde op 1 januari 2010 € 115,91 was. [6]
De verdachte heeft op dit punt niets verklaard en de verdediging heeft de stelling dat het beginsaldo hoger moet zijn ook niet onderbouwd. Niet concreet gemaakt is hoe hoog het beginsaldo volgens de verdediging zou moeten zijn en op grond waarvan, noch zijn stukken overgelegd waaruit blijkt dat de veroordeelde op 1 januari 2010 beschikte over meer dan € 115,91 aan legaal, contant geld.
Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank gaat uit van een beginsaldo van € 115,91 op 1 januari 2010.
Post 17: Openstaande boetes
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet kan worden vastgesteld dat het de veroordeelde is geweest die een bedrag van € 6.692,67 aan boetes heeft voldaan. Daarom moet dit bedrag uit de kasopstelling worden weggelaten.
Beoordeling
In het politieregistratiesysteem Blueview staat geregistreerd dat de veroordeelde zich op
7 januari 2014 aan de balie van het politiebureau Zuidplein te Rotterdam heeft gemeld en contant een bedrag van € 6.692,67 aan openstaande boetes heeft betaald. [7]
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de registratie en gaat er dus vanuit dat het de veroordeelde is geweest die de contante betaling heeft gedaan.
Het verweer wordt verworpen.
Post 39: G-Power
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet de veroordeelde maar [naam persoon] een bedrag van totaal € 60.389,54 contant heeft betaald aan het Duitse bedrijf G-Power in verband met investeringen in de BMW M5 met het kenteken [kentekennummer 1] . Dit bedrag moet daarom buiten de berekening worden gehouden.
Beoordeling
In het strafvonnis is overwogen dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de facturen van G-Power voor een totaalbedrag van € 60.389,54 zijn voldaan met contant geld van de veroordeelde. [8] In deze procedure wordt daarom als vaststaand aangenomen dat het de veroordeelde is geweest die deze contante betalingen heeft gedaan. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.
Post 43: Fiat 500 met kenteken [kentekennummer 2]
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet bewezen kan worden dat het de veroordeelde is geweest die een contant bedrag van € 10.000,- heeft betaald. De getuige [naam getuige] heeft verklaard dat hij samen met de zoon van de veroordeelde de Fiat 500 heeft gekocht. [naam getuige] heeft een bedrag van € 4.500,- contant betaald. Deze post moet daarom uit de kasopstelling worden gehaald. Subsidiair is aangevoerd dat het bedrag moet worden teruggebracht naar € 5.500,- gelet op het bedrag dat [naam getuige] heeft meebetaald aan de auto (dan wel teruggebracht naar € 6.000,- indien wordt uitgegaan van een aanschafprijs van € 10.500,-).
Beoordeling
Ook dit verweer wordt verworpen. De rechtbank heeft in het strafvonnis wettig en overtuigend bewezen verklaard dat het de veroordeelde is geweest die een contant bedrag van € 10.000,- heeft betaald voor de aanschaf van de Fiat 500. [9] Hiervan zal in deze procedure dan ook worden uitgegaan.
Post 46: Casino / Legale contante ontvangsten
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het in de rede ligt dat de veroordeelde winsten in het casino heeft behaald, mede gelet op het bedrag van € 14.100,- dat in het casino is uitgegeven. Om die reden moet er een - door de rechtbank in goede justitie te bepalen - correctie plaatsvinden op de kasopstelling.
Beoordeling
De rechtbank begrijpt het standpunt aldus dat het bedrag aan legale contante inkomsten dient te worden verhoogd met gestelde winsten uit het casino. Zonder enige nadere onderbouwing van de (hoogte van de) door de verdediging gestelde winsten in het casino ziet de rechtbank geen aanleiding om het bedrag aan contante inkomsten te corrigeren en zal deze conform het financieel rapport op € 117.411,75 vaststellen. [10] Het verweer wordt verworpen.
Post 53: Fictief salaris van Consequent Vastgoedbeheer
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet kan worden bewezen dat sprake is van een loanbackconstructie, zodat de achterliggende contante betaling daarom niet in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden meegenomen.
Beoordeling
In het strafvonnis is vastgesteld dat sprake is geweest van een schijnconstructie met behulp van fictieve salarisbetalingen om de veroordeelde ogenschijnlijk legale inkomsten te verschaffen. [11] Het verweer wordt in zoverre dan ook verworpen.
Het in de kasopstelling opgenomen bedrag van € 54.778,58 betreft het brutoloon van de veroordeelde. De rechtbank gaat er conform het financieel rapport vanuit dat ter financiering van dit bedrag contante stortingen - al dan niet met tussenkomst van medepleger [naam medeveroordeelde] - door de veroordeelde zijn gedaan.
4.4
Conclusie
Gezien het vorenstaande kan het door de veroordeelde in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2018 geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt worden berekend:
Beginsaldo contant geld: € 115,91
Legale contante ontvangsten: € 117.411,75
Eindsaldo contant geld: € 0,00
Beschikbaar voor uitgaven: € 117.527,66
Feitelijke contante uitgaven: € 695.484,78
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 577.957,12

5..Vaststelling van het te betalen bedrag

5.1
Verbeurd verklaarde voorwerpen
In het vonnis in de strafzaak zijn de volgende goederen van de veroordeelde verbeurd verklaard:
a. a) de BMW M5 met kenteken [kentekennummer 1] , die de veroordeelde heeft aangeschaft en verbouwd voor een totaal, contant geldbedrag van € 80.389,54;
b) de Fiat 500 met kenteken [kentekennummer 2] , die de veroordeelde heeft aangeschaft voor een contant geldbedrag van € 10.000,-.
Vastgesteld is dat het geld, dat de veroordeelde aan deze goederen heeft besteed, afkomstig is uit misdrijf. De veroordeelde heeft dat geld omgezet in auto’s, waar hij over beschikte en/of gebruik van maakte. Deze auto’s zijn in het strafvonnis verbeurdverklaard. Onder deze omstandigheden en gelet op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel [12] moeten de waardes van de verbeurdverklaarde voertuigen in mindering worden gebracht op de op te leggen betalingsverplichting, omdat dit wederrechtelijk verkregen voordeel anders ‘dubbel’ zou worden ontnomen.
Bij de verrekening van de waarde van de verbeurdverklaarde goederen komt het aan op de omstandigheden van het geval. [13]
Bij gebreke aan andere gegevens gaat de rechtbank bij de waardebepaling uit van de bedragen waarvoor de auto’s niet lang na inbeslagneming door justitie zijn verkocht: de BMW M5 voor een bedrag van € 35.000,- [14] en de Fiat 500 voor een bedrag van € 5.502,- [15] . Het voorgaande heeft tot gevolg dat de betalingsverplichting met een totaalbedrag van
€ 40.502,- zal worden verminderd.
5.3
Conclusie
De rechtbank zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen om een bedrag van
€ 537.455,12 (€577.957,12- € 40.502,-) ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat te betalen.
Bij deze beslissing zijn in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, voor zover bekend.

6..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7..Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
€ 577.957,12(zegge: vijfhonderdzevenenzeventigduizend negenhonderdzevenenvijftig euro en twaalf eurocent);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 537.455,12(zegge: vijfhonderdzevenendertigduizend vierhonderdvijfenvijftig euro en twaalf eurocent);
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 mei 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, nummer [nummer proces-verbaal] , van politie, Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, onderzoek 26Marufo, d.d. 24 mei 2019, alsmede de daarbij horende bijlagen (hierna: het financieel rapport);
2.Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:414;
3.Het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2021;
4.Hoge Raad 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087;
5.Het financieel rapport, relaas proces-verbaal, blz. 3;
6.Het financieel rapport, proces-verbaal nr. [nummer proces-verbaal] -3656, blz. 1997 en 1998;
7.Het financieel rapport, proces-verbaal nr. [nummer proces-verbaal] -3654, blz. 1947;
8.Het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2021, blz. 7 en 8;
9.Het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2021, blz. 5 t/m 7;
10.Het financieel rapport, proces-verbaal nr. [nummer proces-verbaal] -3654, blz. 1993 en 1996;
11.Het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2021, blz. 3 en 4;
12.Hoge Raad 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:874;
13.Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1768;
14.Proces-verbaal van bevindingen van de politie, nummer [nummer proces-verbaal] -3607, blz. 639 en 640 van het algemeen financieel dossier van onderzoek 26Marufo;
15.Overzicht beslagportaal inclusief verkoopopbrengst en kentekens.