Uitspraak
1.[eiser 1B] ,
[eiser 6],
[eiser 10],
[eiser 11],
[eiser 12],
[eiser 14],
[eiser 15],
[eiser 16],
[eiser 18],
[eiser 19],
[eiser 20],
[eiser 21],
[eiser 22],
[eiser 23],
[eiser 24],
[eiser 25],
[eiser 26] ,
[eiser 27],
[eiser 29],
[eiser 33],
[eiser 34],
[eiser 35],
[eiser 36],
[eiser 37],
[eiser 38],
[eiser 39],
[eiser 40],
[eiser 41],
[eiser 42],
[eiser 43],
[eiser 46],
[eiser 47],
[eiser 50],
[eiser 51],
[eiser 52],
[eiser 53],
[eiser 54],
[eiser 55],
[eiser 56],
[eiser 57],
[eiser 59],
[eiser 61],
[eiser 62],
[eiser 63],
[eiser 64],
[eiser 67],
[eiser 68], wonende te [woonplaats 6] ,
[eiser 71],
[eiser 72],
[eiser 73],
[eiser 74],
[eiser 75],
[eiser 77],
[eiser 78],
[eiser 80],
[eiser 81],
[eiser 83],
[eiser 84],
[eiser 85],
[eiser 86],
[eiser 87],
[eiser 88],
[eiser 89],
[eiser 91],
[eiser 92],
[eiser 93],
[eiser 94],
[eiser 95],
[eiser 96],
[eiser 97],
[eiser 98]
[eiser 102],
[eiser 103],
[eiser 105],
[eiser 106],
[eiser 107],
[eiser 109],
[eiser 110],
[eiser 111],
[eiser 114],
[eiser 115],
[eiser 116],
[eiser 117],
[eiser 118],
[eiser 123],
[eiser 125],
[eiser 126],
[eiser 128],
[eiser 129],
[eiser 130],
[eiser 131],
[eiser 133],
[eiser 138],
[eiser 139],
[eiser 140]
[eiser 141],
[eiser 143],
1..De procedure
- de dagvaarding van 17 september 2019, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de brief van de rechtbank van 5 februari 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 11 mei 2020;
- het bericht van de rolrechter van 25 maart 2020 dat de zitting van 11 mei 2020 geen doorgang kan vinden in verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de brief van de rechtbank van 7 december 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 8 april 2021;
- de brief van de rechtbank van 2 maart 2021 met een zittingsagenda;
- producties A tot en met G van de EUR van 24 maart 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2021, alsmede de door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
- de dagvaarding van 4 oktober 2019, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de brief van de rechtbank van 5 februari 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 11 mei 2020;
- het bericht van de rolrechter van 25 maart 2020 dat de zitting van 11 mei 2020 geen doorgang kan vinden in verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus;
- de conclusie van repliek tevens wijziging van eis met productie;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de brief van de rechtbank van 7 december 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 8 april 2021;
- de brief van de rechtbank van 2 maart 2021 met een zittingsagenda;
- de akte wijziging eis van 5 maart 2021;
- de reactie op de akte wijziging eis van 24 maart 2021;
- producties A tot en met H van de EUR van 24 maart 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2021, alsmede de door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
- de dagvaarding van 19 november 2019, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de brief van de rechtbank van 5 februari 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 11 mei 2020;
- het bericht van de rolrechter van 25 maart 2020 dat de zitting van 11 mei 2020 geen doorgang kan vinden in verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met productie;
- de brief van de rechtbank van 7 december 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 8 april 2021;
- de brief van de rechtbank van 2 maart 2021 met een zittingsagenda;
- producties A tot en met G van de EUR van 24 maart 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2021, alsmede de door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
- de dagvaarding van 10 februari 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de brief van de rechtbank van 5 februari 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 11 mei 2020;
- het bericht van de rolrechter van 25 maart 2020 dat de zitting van 11 mei 2020 geen doorgang kan vinden in verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus;
- de conclusie van repliek tevens houdende eiswijziging;
- de conclusie van dupliek, met productie;
- de brief van de rechtbank van 7 december 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 8 april 2021;
- de brief van de rechtbank van 2 maart 2021 met een zittingsagenda;
- producties A tot en met G van de EUR van 24 maart 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2021, alsmede de door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
2..De feiten
3..Het geschil
in de zaak [eiser 1A] (C/10/591629 / HA ZA 20-175):
- om aan [eiser 1A] (terug) te betalen de som van € 31.009, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met € 1.085 aan buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente vanaf de datum waarop voornoemde vordering opeisbaar is geworden, zulks tot de dag der algehele voldoening; en
- in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [eiser 1A] en de gemaakte beslagkosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval dat voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis en voor zover voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt te vermeerderen met nakosten tot een bedrag van € 131,00, dan wel indien betekening plaatsvindt tot een bedrag van € 199,00 en die kosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
- tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.073,80 (berekend aan de hand van de BIK-staffel), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2019, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
- tot betaling van de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten ten bedrage van € 157,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, ten bedrage van € 239,00.
- een bedrag van € 28.109,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele betaling;
- de buitengerechtelijke kosten van € 1.056,09;
- de kosten van deze procedure, inclusief nakosten van € 157,00 dan wel – indien betekening van het vonnis plaatsvindt – € 239,00.
- de overeenkomst partieel te vernietigen ter zake de hoogte van de opleidingskosten en dan meer specifiek ter zake het deel dat hoger is dan het wettelijk maximale totaalbedrag van € 3.484,00;
- gedaagde te veroordelen tot betaling van € 25.366,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele betaling;
- op grond van artikel 6:228 jo. 6:230 lid 2 BW de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen ter opheffing van het door eiser geleden nadeel door de opleidingskosten te bepalen op het wettelijk vastgestelde maximale bedrag van € 3.484,00;
- de EUR te veroordelen om terugbetaling van het onverschuldigde bedrag aan opleidingskosten ter hoogte van € 25.366,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
- dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen eisers en de EUR in de zin van artikel 6:228 en wijziging van de gevolgen van deze overeenkomst ter opheffing van het daardoor geleden nadeel op grond van artikel 6:230 dan wel terugbetaling van het te veel betaalde als onverschuldigd betaald op grond van artikel 6:203 BW;
- partiële ontbinding van deze overeenkomst en veroordeling tot restitutie op grond van artikel 6:265 lid 1 BW in samenhang met artikelen 6:270 en 6:271 BW;
- (partiële) nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst tussen eisers en de EUR dan wel van de betalingsverplichting wegens strijd met de wet en terugbetaling van het te veel betaalde als onverschuldigd betaald op grond van artikel 3:40 lid 2 in samenhang met artikel 6:203 BW; en/of
- de aansprakelijkheid van de EUR voor de door eisers geleden schade uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).
4..De beoordeling
Is sprake geweest van een besluit?
Konden eisers tegen dit besluit via een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang op komen?
Kan bij het CBHO eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat worden bewerkstelligd?
.