ECLI:NL:RBROT:2021:4494

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
C/10/582424 / HA ZA 19-861, 583728/ HA ZA 19-947, 591629 / HAZA 20-175, 587095/ HA ZA 19-1135
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaald collegegeld door oud-studenten van de Erasmus Universiteit Rotterdam

In deze zaak hebben oud-studenten van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) vorderingen ingesteld tegen de EUR, omdat zij van mening zijn dat er te hoog collegegeld in rekening is gebracht. De eisers, die de parttime master Bedrijfskunde hebben gevolgd, hebben zich ingeschreven bij de EUR en hebben na het succesvol maken van een toelatingstest een financieel verplichtingenformulier ingevuld. De eisers hebben in totaal rond de € 34.000 betaald voor hun opleiding, terwijl het wettelijk collegegeld ongeveer € 2.000 per jaar bedroeg. De Inspectie van het Onderwijs heeft vastgesteld dat de EUR in strijd met de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) extra kosten in rekening heeft gebracht. De eisers vorderen terugbetaling van het te veel betaalde collegegeld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De rechtbank oordeelt dat er een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond voor de eisers, waarmee zij hun geschil met de EUR hadden kunnen aanvechten. De rechtbank concludeert dat de eisers niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat zij de bestuursrechtelijke procedure niet hebben gevolgd. De rechtbank heeft de eisers in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
Vonnis in gevoegde zaken van 26 mei 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/582424 / HA ZA 19-861 van
[eiser 1A],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. M.B. Bollen te Almelo,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.I. Koelewijn te Utrecht ,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/583728/ HA ZA 19-947 van

1.[eiser 1B] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.,
wonende te [woonplaats 3] ,
3.[eiser 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
4.[eiser 4],
wonende te [woonplaats 5] ,
5.[eiser 5],
wonende te [woonplaats 4] ,
6.
[eiser 6],
wonende te [woonplaats 6] ,
7.[eiser 7],
wonende te [woonplaats 7] ,
8.[eiser 8],
wonende te [woonplaats 8] ,
9.[eiser 9],
wonende te [woonplaats 9] ,
10.
[eiser 10],
wonende te [woonplaats 10] ,
11.
[eiser 11],
wonende te [woonplaats 11] ,
12.
[eiser 12],
wonende te [woonplaats 6] ,
13.[eiser 13],
wonende te [woonplaats 12] ,
14.
[eiser 14],
wonende te [woonplaats 13] ,
15.
[eiser 15],
wonende te [woonplaats 14] ,
16.
[eiser 16],
wonende te [woonplaats 4] ,
17.[eiser 17],
wonende te [woonplaats 4] ,
18.
[eiser 18],
wonende te [woonplaats 4] ,
19.
[eiser 19],
wonende te [woonplaats 15] ,
20.
[eiser 20],
wonende te [woonplaats 16] ,
21.
[eiser 21],
wonende te [woonplaats 17] ,
22.
[eiser 22],
wonende te [woonplaats 18] ,
23.
[eiser 23],
wonende te [woonplaats 4] ,
24.
[eiser 24],
wonende te [woonplaats 1] ,
25.
[eiser 25],
wonende te [woonplaats 12] ,
26.
[eiser 26] ,
wonende te [woonplaats 19] ,
27.
[eiser 27],
wonende te [woonplaats 20] ,
28.[eiser 28],
wonende te [woonplaats 21] ,
29.
[eiser 29],
wonende te [woonplaats 22] ,
30.[eiser 30],
wonende te [woonplaats 16] ,
31.[eiser 31],
wonende te [woonplaats 4] ,
32.[eiser 32],
wonende te [woonplaats 23] ,
33.
[eiser 33],
wonende te [woonplaats 24] ,
34.
[eiser 34],
wonende te [woonplaats 4] ,
35.
[eiser 35],
wonende te [woonplaats 9] ,
36.
[eiser 36],
wonende te [woonplaats 25] ,
37.
[eiser 37],
wonende te [woonplaats 26] ,
38.
[eiser 38],
wonende te [woonplaats 27] ,
39.
[eiser 39],
wonende te [woonplaats 6] ,
40.
[eiser 40],
wonende te [woonplaats 28] ,
41.
[eiser 41],
wonende te [woonplaats 29] ,
42.
[eiser 42],
wonende te [woonplaats 5] ,
43.
[eiser 43],
wonende te [woonplaats 30] ,
44.[eiser 44],
wonende te [woonplaats 31] ,
45.[eiser 45],
wonende te [woonplaats 32]
46.
[eiser 46],
wonende te [woonplaats 33] ,
47.
[eiser 47],
wonende te [woonplaats 31] ,
48.[eiser 48],
wonende te [woonplaats 34] ,
49.[eiser 49], wonende te [woonplaats 4] ,
50.
[eiser 50],
wonende te [woonplaats 5] ,
51.
[eiser 51],
wonende te [woonplaats 35] ,
52.
[eiser 52],
wonende te [woonplaats 36] ,
53.
[eiser 53],
wonende te [woonplaats 37] ,
54.
[eiser 54],
wonende te [woonplaats 4] ,
55.
[eiser 55],
wonende te [woonplaats 38] ,
56.
[eiser 56],
wonende te [woonplaats 4] ,
57.
[eiser 57],
wonende te [woonplaats 4] ,
58.[eiser 58],
wonende te [woonplaats 39] ,
59.
[eiser 59],
wonende te [woonplaats 40] ,
60.[eiser 60],
wonende te [woonplaats 41] ,
61.
[eiser 61],
wonende te [woonplaats 8] ,
62.
[eiser 62],
wonende te [woonplaats 42] ,
63.
[eiser 63],
wonende te [woonplaats 43] ,
64.
[eiser 64],
wonende te [woonplaats 44] ,
65.[eiser 65],
wonende te [woonplaats 45] ,
66.[eiser 66],
wonende te [woonplaats 11] ,
67.
[eiser 67],
wonende te [woonplaats 6] ,
68.
[eiser 68], wonende te [woonplaats 6] ,
69.[eiser 69],
wonende te [woonplaats 46] ,
70.[eiser 70],
wonende te [woonplaats 36] ,
71.
[eiser 71],
wonende te [woonplaats 47] ,
72.
[eiser 72],
wonende te [woonplaats 1] ,
73.
[eiser 73],
wonende te [woonplaats 4] ,
74.
[eiser 74],
wonende te [woonplaats 48] ,
75.
[eiser 75],
wonende te [woonplaats 49] ,
76.[eiser 76],
wonende te [woonplaats 11] ,
77.
[eiser 77],
wonende te [woonplaats 50] ,
78.
[eiser 78],
wonende te [woonplaats 50] ,
79.[eiser 79],
wonende te [woonplaats 51] ,
80.
[eiser 80],
wonende te [woonplaats 1] ,
81.
[eiser 81],
wonende te [woonplaats 1] ,
82.[eiser 82],
wonende te [woonplaats 52] ,
83.
[eiser 83],
wonende te [woonplaats 53] ,
84.
[eiser 84],
wonende te [woonplaats 4] ,
85.
[eiser 85],
wonende te [woonplaats 4] ,
86.
[eiser 86],
wonende te [woonplaats 54] ,
87.
[eiser 87],
wonende te [woonplaats 55] ,
88.
[eiser 88],
wonende te [woonplaats 56] ,
89.
[eiser 89],
wonende te [woonplaats 4] ,
90.[eiser 90],
wonende te [woonplaats 4] ,
91.
[eiser 91],
wonende te [woonplaats 44] ,
92.
[eiser 92],
wonende te [woonplaats 44] ,
93.
[eiser 93],
wonende te [woonplaats 57] ,
94.
[eiser 94],
wonende te [woonplaats 58] ,
95.
[eiser 95],
wonende te [woonplaats 59] ,
96.
[eiser 96],
wonende te [woonplaats 60] ,
97.
[eiser 97],
wonende te [woonplaats 4] ,
98.
[eiser 98]
wonende te [woonplaats 61] ,
99.[eiser 99],
wonende te [woonplaats 62] ,
100.[eiser 100],
wonende te [woonplaats 63] ,
101.[eiser 101],
wonende te [woonplaats 64] ,
102.
[eiser 102],
wonende te [woonplaats 4] ,
103.
[eiser 103],
wonende te [woonplaats 4] ,
104.[eiser 104],
wonende te [woonplaats 65] ,
105.
[eiser 105],
wonende te [woonplaats 66] ,
106.
[eiser 106],
wonende te [woonplaats 4] ,
107.
[eiser 107],
wonende te [woonplaats 4] ,
108.[eiser 108],
wonende te [woonplaats 67] ,
109.
[eiser 109],
wonende te [woonplaats 1] ,
110.
[eiser 110],
wonende te [woonplaats 50] ,
111.
[eiser 111],
wonende te [woonplaats 68] ,
112.[eiser 112],
wonende te [woonplaats 4] ,
113.[eiser 113],
wonende te [woonplaats 4] ,
114.
[eiser 114],
wonende te [woonplaats 69] ,
115.
[eiser 115],
wonende te [woonplaats 70] ,
116.
[eiser 116],
wonende te [woonplaats 4] ,
117.
[eiser 117],
wonende te [woonplaats 71] ,
118.
[eiser 118],
wonende te [woonplaats 44] ,
119.,
wonende te [eiser 119] , België,
120.[eiser 120],
wonende te [woonplaats 6] ,
121.[eiser 121],
wonende te [woonplaats 4] ,
122.,
wonende te [woonplaats 72] ,
123.
[eiser 123],
wonende te [woonplaats 73] ,
124.[eiser 124],
wonende te [woonplaats 74] ,
125.
[eiser 125],
wonende te [woonplaats 50] ,
126.
[eiser 126],
wonende te [woonplaats 75] ,
127.[eiser 127],
wonende te [woonplaats 4] ,
128.
[eiser 128],
wonende te [woonplaats 76] ,
129.
[eiser 129],
wonende te [woonplaats 26] ,
130.
[eiser 130],
wonende te [woonplaats 4] ,
131.
[eiser 131],
wonende te [woonplaats 77] ,
132.[eiser 132],
wonende te [woonplaats 78] ,
133.
[eiser 133],
wonende te [woonplaats 4] ,
134.[eiser 134],
wonende te [woonplaats 37] ,
135.[eiser 135],
wonende te [woonplaats 79] ,
136.[eiser 136],
wonende te [woonplaats 80] ,
137.[eiser 137],
wonende te [woonplaats 8] ,
138.
[eiser 138],
wonende te [woonplaats 50] ,
139.
[eiser 139],
wonende te [eiser 139] ,
140.
[eiser 140]
wonende te [woonplaats 6] ,
141.
[eiser 141],
wonende te [woonplaats 47] ,
142.[eiser 142],
wonende te [woonplaats 81]
143.
[eiser 143],
wonende te [woonplaats 6] ,
eisers,
advocaat mr. P.C. Knijp te Rotterdam ,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam ,
gedaagde,
advocaat mr. W.I. Koelewijn te Utrecht ,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/591629 / HA ZA 20-175 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 50] ,
eiseres,
advocaat mr. R.J.C. Bindels te Utrecht ,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM H.O.D.N. RSM,
zetelend te Rotterdam ,
gedaagde,
advocaat mr. W.I. Koelewijn te Utrecht ,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/587095/ HA ZA 19-1135 van
[eiser 144],
wonende te [woonplaats 15] ,
eiser,
advocaat mr. S. Pershad te Den Haag ,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam ,
gedaagde,
advocaat mr. W.I. Koelewijn te Utrecht .
Eisers zullen hierna [eiser 1A] , [eiser 1B] c.s., [eiseres] en [eiser 144] worden genoemd en tezamen eisers. Gedaagde zal de EUR genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de zaak [eiser 1A](C/10/582424 / HA ZA 19-861):
  • de dagvaarding van 17 september 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 5 februari 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 11 mei 2020;
  • het bericht van de rolrechter van 25 maart 2020 dat de zitting van 11 mei 2020 geen doorgang kan vinden in verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de brief van de rechtbank van 7 december 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 8 april 2021;
  • de brief van de rechtbank van 2 maart 2021 met een zittingsagenda;
  • producties A tot en met G van de EUR van 24 maart 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2021, alsmede de door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
in de zaak [eiser 1B] c.s. (C/10/583728 / HA ZA 19-947):
  • de dagvaarding van 4 oktober 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 5 februari 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 11 mei 2020;
  • het bericht van de rolrechter van 25 maart 2020 dat de zitting van 11 mei 2020 geen doorgang kan vinden in verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus;
  • de conclusie van repliek tevens wijziging van eis met productie;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 7 december 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 8 april 2021;
  • de brief van de rechtbank van 2 maart 2021 met een zittingsagenda;
  • de akte wijziging eis van 5 maart 2021;
  • de reactie op de akte wijziging eis van 24 maart 2021;
  • producties A tot en met H van de EUR van 24 maart 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2021, alsmede de door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
in de zaak [eiseres] (C/10/591629 / HA ZA 20-175):
  • de dagvaarding van 19 november 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 5 februari 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 11 mei 2020;
  • het bericht van de rolrechter van 25 maart 2020 dat de zitting van 11 mei 2020 geen doorgang kan vinden in verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met productie;
  • de brief van de rechtbank van 7 december 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 8 april 2021;
  • de brief van de rechtbank van 2 maart 2021 met een zittingsagenda;
  • producties A tot en met G van de EUR van 24 maart 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2021, alsmede de door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
in de zaak [eiser 144] (C/10/587095 / HA ZA 19-1135):
  • de dagvaarding van 10 februari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 5 februari 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 11 mei 2020;
  • het bericht van de rolrechter van 25 maart 2020 dat de zitting van 11 mei 2020 geen doorgang kan vinden in verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus;
  • de conclusie van repliek tevens houdende eiswijziging;
  • de conclusie van dupliek, met productie;
  • de brief van de rechtbank van 7 december 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 8 april 2021;
  • de brief van de rechtbank van 2 maart 2021 met een zittingsagenda;
  • producties A tot en met G van de EUR van 24 maart 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2021, alsmede de door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Eisers hebben aan de EUR de twee jaar durende parttime master Bedrijfskunde gevolgd (hierna: de master). Zij hebben zich voor de master ingeschreven door een aanmeldingsformulier aan de EUR te sturen. Na het succesvol maken van een toelatingstest hebben zij het ‘financieel verplichtingen formulier’ ingevuld, waarmee eisers - onder meer - hun akkoord gaven tot betaling van collegegeld. Voor aanvang van het collegejaar hebben eisers een bewijs van inschrijving en een toelatingsbrief van de EUR ontvangen. Bij aanvang van het collegejaar hebben eisers een digitaal bericht ontvangen met daarin onder meer een link naar het studentenstatuut van de EUR.
2.2.
Afhankelijk van het jaar van hun inschrijving hebben eisers voor het volgen van de master rond de € 34.000 betaald. Het wettelijk collegegeld bedroeg, opnieuw afhankelijk van het jaar van inschrijving, rond de € 2.000 per jaar.
2.3.
De Inspectie van het Onderwijs heeft onderzoek gedaan naar additionele kosten verbonden aan masteropleidingen van de EUR. In het rapport naar aanleiding van dit onderzoek van maart 2019 staat onder meer het volgende:
“De kosten die de EUR in rekening brengt zijn in strijd met artikel 7.34 en artikel 7.50, eerste lid, WHW. […] De gevraagde extra bijdragen voor de masteropleiding Finance & Investments Advanced en de Parttime Master Bedrijfskunde zijn daarmee in strijd met wet- en regelgeving.”(p. 17)
2.4.
De EUR heeft een regeling getroffen voor studenten van de master vanaf de lichting 2016-2020, op basis waarvan zij een aanbod konden krijgen voor compensatie. Eisers behoren niet tot deze groep, althans hebben geen gebruik gemaakt van deze regeling.

3..Het geschil

in de zaak [eiser 1A] (C/10/591629 / HA ZA 20-175):

3.1.
[eiser 1A] heeft – samengevat – gevorderd dat de rechtbank de EUR bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt:
  • om aan [eiser 1A] (terug) te betalen de som van € 31.009, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met € 1.085 aan buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente vanaf de datum waarop voornoemde vordering opeisbaar is geworden, zulks tot de dag der algehele voldoening; en
  • in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [eiser 1A] en de gemaakte beslagkosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval dat voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis en voor zover voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt te vermeerderen met nakosten tot een bedrag van € 131,00, dan wel indien betekening plaatsvindt tot een bedrag van € 199,00 en die kosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
in de zaak [eiser 1B] c.s. (C/10/583728/ HA ZA 19-947):
3.2.
[eiser 1B] c.s. hebben – samengevat – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
- de door [eiser 1B] c.s. met de EUR gesloten overeenkomsten zo wijzigt dat het collegegeld in overeenstemming wordt gebracht met het wettelijk collegegeld, althans (voor oud-studenten die niet voldeden aan de voorwaarden van artikel 7.45a WHW) het instellingscollegegeld, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen lager bedrag dan overeengekomen;
Subsidiair
- de door [eiser 1B] c.s. met de EUR gesloten overeenkomsten partieel, namelijk de onderdelen/bedingen die in strijd zijn met artikel 7.50 WHW, ontbindt, met veroordeling van de EUR tot restitutie van het collegegeld voor zover de betaling door [eiser 1B] c.s. het wettelijk collegegeld, althans het instellingscollegegeld (voor oud-studenten die niet voldeden aan de voorwaarden van artikel 7.45a WHW), oversteeg;
Uiterst subsidiair
- verklaart voor recht dat de EUR aansprakelijk is voor de door [eiser 1B] c.s. geleden schade vanwege het handelen door de EUR in strijd met artikel 7.50 WHW, en de EUR veroordeelt tot vergoeding van alle schade die [eiser 1B] c.s. ten gevolge van dat met artikel 7.50 WHW strijdige handelen door de EUR hebben geleden en/of nog zullen lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
met veroordeling van de EUR:
  • tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.073,80 (berekend aan de hand van de BIK-staffel), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2019, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
  • tot betaling van de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten ten bedrage van € 157,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, ten bedrage van € 239,00.
in de zaak [eiseres] (C/10/591629 / HA ZA 20-175):
3.3.
[eiseres] heeft – samengevat – gevorderd dat de rechtbank de EUR bij vonnis, voor zover en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van:
  • een bedrag van € 28.109,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele betaling;
  • de buitengerechtelijke kosten van € 1.056,09;
  • de kosten van deze procedure, inclusief nakosten van € 157,00 dan wel – indien betekening van het vonnis plaatsvindt – € 239,00.
in de zaak [eiser 144] (C/10/587095/ HA ZA 19-1135):
3.4.
[eiser 144] heeft de rechtbank verzocht om – samengevat en na wijziging van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
- voor recht te verklaren dat de overeenkomst partieel nietig is ter zake de hoogte van opleidingskosten en dan meer specifiek ter zake het deel dat hoger is dan het wettelijk maximale totaalbedrag van € 3.484,00;
Subsidiair
  • de overeenkomst partieel te vernietigen ter zake de hoogte van de opleidingskosten en dan meer specifiek ter zake het deel dat hoger is dan het wettelijk maximale totaalbedrag van € 3.484,00;
  • gedaagde te veroordelen tot betaling van € 25.366,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele betaling;
Meer subsidiair
  • op grond van artikel 6:228 jo. 6:230 lid 2 BW de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen ter opheffing van het door eiser geleden nadeel door de opleidingskosten te bepalen op het wettelijk vastgestelde maximale bedrag van € 3.484,00;
  • de EUR te veroordelen om terugbetaling van het onverschuldigde bedrag aan opleidingskosten ter hoogte van € 25.366,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
Meest subsidiair
- schadevergoeding van € 25.366,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag op grond van artikel 6:162 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele betaling;
Zowel primair als subsidiair, meer als meest subsidiair
- de EUR te veroordelen tot betaling aan [eiser 144] van de buitengerechtelijke kosten van € 1.028,66, alsmede in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten en een bedrag voor het salaris van de advocaat.
3.5.
Aan hun vorderingen leggen eisers – zeer kort samengevat en niet uitgesplitst naar eiser – het volgende ten grondslag. Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs is gebleken de EUR het door eisers betaalde collegegeld in rekening heeft gebracht in strijd met artikelen 7.34 en 7.50 lid 1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Zij vorderen terugbetaling van het door hen aan de EUR (te veel) betaalde collegegeld op grond van:
  • dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen eisers en de EUR in de zin van artikel 6:228 en wijziging van de gevolgen van deze overeenkomst ter opheffing van het daardoor geleden nadeel op grond van artikel 6:230 dan wel terugbetaling van het te veel betaalde als onverschuldigd betaald op grond van artikel 6:203 BW;
  • partiële ontbinding van deze overeenkomst en veroordeling tot restitutie op grond van artikel 6:265 lid 1 BW in samenhang met artikelen 6:270 en 6:271 BW;
  • (partiële) nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst tussen eisers en de EUR dan wel van de betalingsverplichting wegens strijd met de wet en terugbetaling van het te veel betaalde als onverschuldigd betaald op grond van artikel 3:40 lid 2 in samenhang met artikel 6:203 BW; en/of
  • de aansprakelijkheid van de EUR voor de door eisers geleden schade uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).
3.6.
De EUR voert verweer tegen de vorderingen van eisers en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van eisers in hun vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van eisers in de proceskosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt – voor zover relevant –hierna nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of eisers ontvankelijk zijn in hun vorderingen bij de civiele rechter. Volgens eisers is dit het geval nu zij geen besluiten aanvallen maar een met de WHW strijdige overeenkomst.
4.2.
Eisers hebben aangevoerd dat in de Memorie van Toelichting bij de WHW staat dat de civiele rechter bevoegd blijft in geschillen die civielrechtelijk van aard zijn, en dat het een student altijd vrij staat ervoor te kiezen een geschil – ook een geschil op grond van de WHW of daarop gebaseerde regelgeving – aan de civiele rechter voor te leggen (Kamerstukken II 2008/09, 31821, nr. 3, p. 24). Voor het standpunt dat voldoende is de civiele rechter bevoegd is vinden zij steun in (lagere) rechtspraak.
4.3.
De EUR betwist daarentegen dat eisers ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De EUR stelt in dit kader - kort samengevat - dat eisers, met hun vorderingen met terugwerkende kracht terugkomen op hun inschrijving voor de master en de door de EUR in rekening gebrachte opleidingskosten. De inschrijving en de facturatie van het collegegeld kwalificeren als besluiten, die nu onherroepelijk zijn en die formele rechtskracht hebben gekregen omdat er een bestuursrechtelijke rechtsgang tegen deze besluiten heeft open gestaan die zij niet hebben benut.
4.4.
De rechtbank zal dus eerst ingaan op haar bevoegdheid en de vraag of eisers ontvankelijk zijn in hun vorderingen en overweegt daarover als volgt. Het systeem van verdeling van rechtsmacht tussen verschillende rechters heeft in de rechtspraak gestalte gekregen en is gebaseerd op twee pijlers: in de eerste plaats dient de rechter bevoegd te zijn en in de tweede plaats dient de rechtzoekende ontvankelijk te zijn in zijn vordering. De bevoegdheid van de rechter is afhankelijk gesteld van het recht waarin de rechtzoekende vraagt te worden beschermd. De bevoegdheid van de rechtbank staat in deze procedure niet ter discussie omdat de vorderingen van eisers civielrechtelijk van aard zijn.
4.5.
Met de constatering dat de civiele rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen is de ontvankelijkheid van eisers bij de civiele rechter echter nog niet gegeven (HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0527). De Memorie van Toelichting bij de WHW gaat voorbij aan deze tweede pijler van de rechtsmachtverdeling en wekt de indruk de keuze tussen de civiele rechter en de bestuursrechter over te laten aan de student. In die benadering is het voldoende dat de rechter bevoegd is, en de civiele rechter is dat al als eiser vraagt in een burgerlijk recht te worden beschermd. De Hoge Raad heeft echter, anders dan een aantal lagere rechters, geoordeeld dat niet voldoende is dat de civiele rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen. Ook de ontvankelijkheid dient beoordeeld te worden (HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049).
4.6.
Voor de vraag of eisers kunnen worden ontvangen in hun vorderingen door de civiele rechter dient de vraag te worden beantwoord of voor eisers een andere, met voldoende waarborgen omklede, rechtsgang open staat of heeft gestaan waarmee eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat kan worden bewerkstelligd. Als dat het geval is, dienen (of dienden) zij die andere rechtsgang te volgen en zijn zij niet ontvankelijk in hun vorderingen in de onderhavige civiele procedure. Alleen als dat niet het geval is, verleent de civiele rechter als zogenaamde ‘rest-rechter’ aanvullende rechtsbescherming. De reden hiervoor is het waarborgen van een doelmatige taakverdeling tussen de civiele rechter en de bestuursrechter, omdat het in het algemeen ongewenst is dat voor beide rechters procedures over in wezen hetzelfde soort geschil kunnen worden gevoerd.
4.7.
De rechtsingang bij de bestuursrechter wordt gevormd door een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen een belanghebbende bezwaar kan maken. In een bestuursrechtelijke procedure naar aanleiding van een dergelijk besluit kunnen de bepalingen uit de wetgeving in formele zin waarop dat besluit is gebaseerd worden getoetst.
4.8.
Alles bij elkaar betekent dit voor onderhavige procedure dat de rechtbank zich bevoegd acht kennis te nemen van de vorderingen van eisers nu deze civielrechtelijk van aard zijn, maar dat eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen als:
sprake is geweest van een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb;
eisers de mogelijkheid hebben (gehad) tegen dit besluit via een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang op te komen; en
zij hiermee eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat kunnen (of konden) bereiken als in deze civiele procedure.
4.9.
Dit is slechts anders wanneer de aan het besluit verbonden bezwaren door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dit beginsel een uitzondering moet worden gemaakt (HR 16 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9347).
4.10.
De rechtbank zal hierna beoordelen of aan de hiervoor genoemde drie voorwaarden is voldaan.
i.
Is sprake geweest van een besluit?
4.11.
De EUR is een bekostigde instelling voor hoger onderwijs in de zin van artikel 1.8 lid 1 WHW en valt als zodanig onder het toepassingsbereik van deze wet. De EUR ontleent haar rechtspersoonlijkheid aan artikel 1.8 lid 2 WHW. Zij is daarmee een openbare rechtspersoon die naar publiekrecht is ingesteld en een zogenaamde openbare universiteit.
4.12.
Ingevolge de WHW moet een student zich laten inschrijven door een verzoek tot inschrijving te richten aan het instellingsbestuur (artikel 7.32 lid 1 WHW), in dit geval het college van bestuur van de EUR. De inschrijving geschiedt overeenkomstig door het college van bestuur vast te stellen regels van procedurele aard (artikel 7.33 lid 1 WHW). Aan degene die is ingeschreven, wordt door het college van bestuur een bewijs van inschrijving verstrekt.
4.13.
Als het college van bestuur van een openbare universiteit een beslissing neemt die betrekking heeft op een verzoek tot inschrijving van een student aan die universiteit, treedt het op als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 onder a Awb. Schriftelijke beslissingen van dit bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, zijn daarom aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb. Het bewijs van inschrijving dat eisers van de EUR hebben ontvangen kwalificeert daarmee als besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Ditzelfde geldt voor de facturering van het betreffende collegegeld voor de master. Ook deze facturatiebeslissingen van de EUR moeten als een besluit worden beschouwd.
4.14.
Eisers hebben aangevoerd dat, kort gezegd, niet relevant is of de EUR besluiten heeft genomen, omdat eisers in rechte niet opkomen tegen besluiten maar tegen de overeenkomst die zij daaraan voorafgaand met de EUR sloten. Uit deze overeenkomst vloeit volgens eisers de verplichting tot het betalen van het collegegeld voort. Dat na het sluiten van de overeenkomst een of meerdere besluiten zijn genomen, doet daar volgens eisers niet aan af. Zij hebben hierbij onder meer verwezen naar een uitspraak van het hof Den Haag (Hof Den Haag 17 februari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:218).
4.15.
De rechtbank volgt eisers daarin niet. De betaling van het collegegeld was door de EUR als voorwaarde gesteld voor de inschrijving van eisers voor de master en daarmee voorwaarde voor het nemen van het besluit tot inschrijving op grond van de WHW. Zonder inschrijvingsbesluit zou er geen verplichting tot betaling van collegegeld zijn ontstaan voor eisers. Zij hadden dan ook niet aan de master mogen beginnen. De gestelde overeenkomst tot betaling van collegegeld, die, naar de rechtbank begrijpt, is gebaseerd op het aanmeldformulier en het financieel verplichtingen formulier, kan dan ook niet los worden gezien van het inschrijvingsbesluit. Dit maakt dat onderhavige vorderingen, anders dan eisers betogen en anders dan het geval is in de door hen aangehaalde uitspraak van het hof, niet onafhankelijk van dit publiekrechtelijke kader kunnen worden beoordeeld.
ii.
Konden eisers tegen dit besluit via een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang op komen?
4.16.
Tegen besluiten tot inschrijving en facturatie van collegegelden kunnen op grond van de Awb in verbinding met de WHW bezwaarschriften worden ingediend (via het in art. 7.59a WHW bedoelde ‘loket’). Tegen een beslissing op bezwaar kan vervolgens beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO), dat in hoogste instantie beslist als bijzondere bestuursrechter (artikel 7.66 lid 1 WHW). Het beroep kan onder meer betrekking hebben op de voorwaarden die het college van bestuur aan de inschrijving als student verbindt, waaronder het in rekening brengen van een bepaald collegegeld.
4.17.
Het CBHO is een bij wet ingestelde onafhankelijke bestuursrechter die beslist in een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang (HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049). Daarbij is van belang dat in artikel 7:66 lid 2 WHW is bepaald dat hoofdstuk 8 Awb (behoudens enkele uitzonderingen) op de procedure in beroep van overeenkomstige toepassing is.
4.18.
Eisers konden dus tegen hun besluit tot inschrijving en de daarna aan hen verzonden facturen ter betaling van collegegeld via een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang opkomen.
4.19.
Deze rechtsgang is voor eisers ook kenbaar geweest. De EUR heeft haar Studentenstatuut 2018/2019 overgelegd en ter zitting verklaard dat deze elk jaar aan alle studenten ter beschikking wordt gesteld en raadpleegbaar is via haar website. [eiser 1A] heeft de ontvangst van het statuut ter zitting betwist, maar nu de EUR onweersproken heeft gesteld dat het statuut ook op haar website staat, dient ervan uit te worden gegaan dat het statuut ook voor [eiser 1A] beschikbaar was. Voorts heeft de EUR onweersproken gesteld dat eisers bij aanvang van een collegejaar een digitaal bericht ontvingen met daarin onder meer een link naar het studentenstatuut van de EUR. Ook op die wijze is het studentenstatuut beschikbaar gemaakt aan eisers, en dus ook aan [eiser 1A] .
4.20.
In het Studentenstatuut 2018/2019 is over de bestuursrechtelijke rechtsgang onder meer het volgende opgenomen:
“Veel beslissingen van de universiteit (bijvoorbeeld over inschrijving, tentamens en financiële ondersteuning) die de individuele student raken, zijn beschikkingen: […]. Op beschikkingen van deze organen zijn de bepalingen van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.”(p. 51)
en:
“Bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs in Den Haag kan onder meer beroep worden ingesteld tegen beslissingen door of namens het College van Bestuur inzake inschrijving, restitutie van collegegeld en financiële ondersteuning.”(p. 51)
en:
“De externe rechtsgang is geconcentreerd bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO). Dit college is gevestigd in Den Haag . Het CBHO is in principe bevoegd in alle geschillen die voortvloeien uit de WHW en daarop gebaseerde regelingen.”(p. 53)
iii.
Kan bij het CBHO eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat worden bewerkstelligd?
4.21.
Eisers vorderen in deze procedure, kort gezegd, terugbetaling van het door hen (te veel) betaalde collegegeld. Op grond van artikel 8:88 Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van onder meer een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan. Dit artikel is in de WHW van toepassing verklaard op de procedure bij het CBHO. Eisers kunnen (of konden) dus een vergelijkbaar resultaat behalen bij het CBHO.
4.22.
De rechtbank concludeert daarom dat voor eisers een bestuursrechtelijke rechtsgang open staat (of stond) die met voldoende waarborgen is omkleed. Bij het CBHO kon eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat worden bereikt, zodat er daarnaast geen taak resteert voor de civiele rechter. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een uitzonderingssituatie.
4.23.
Gelet op het hiervoor overwogene zijn eisers niet ontvankelijk in hun vorderingen. De overige verweren van de EUR en de verzochte eiswijzigingen van [eiser 1B] c.s. kunnen daarom onbesproken blijven.
4.24.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld.
4.25.
De kosten aan de zijde van de EUR zijn tot op heden begroot op:
in de zaak 19-861:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat € 2.163,00 (3,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 4.155,00
in de zaak 19-947:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat € 11.997,00 (3,0 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 13.989,00
in de zaak 20-175:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat € 2.163,00 (3,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 4.205,00
in de zaak 19-1135:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat € 2.163,00 (3,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 4.155,00
4.26.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de rechtbank van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten
.

5..De beslissing

De rechtbank
in de zaken 19-861, 19-947, 20-175 en 19-1135:
5.1.
verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van de EUR tot op heden begroot op:
in de zaak 19-861:€ 4.155,00;
en indien [eiser 1A] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 163,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met € 85,00;
in de zaak 19-947:€ 13.989,00;
en indien [eiser 1B] c.s. niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis hebben voldaan, begroot op € 163,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met € 85,00;
in de zaak 20-175:€ 4.205,00;
en indien [eiseres] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 163,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met € 85,00;
in de zaak 19-1135:€ 4.155,00;
en indien [eiser 144] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 163,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met € 85,00;
5.3.
en verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. M. Witkamp, en mr. E.C. Harting en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021. [1]

Voetnoten

1.1729/2054/3351