ECLI:NL:GHDHA:2015:218

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
200.129.817-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming van INHolland in de nakoming van de onderwijsovereenkomst; schade en causaal verband; toegang tot de civiele rechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting Hoger Onderwijs Nederland, hierna INHolland, naar aanleiding van een bindend studieadvies dat aan [appellant] is gegeven. [Appellant] had zich ingeschreven voor de voltijd studie Maatschappelijk Werk & Dienstverlening aan de Hogeschool INHolland Amsterdam en had een studieovereenkomst gesloten. Gedurende het studiejaar 2011/2012 ondervond hij problemen in de samenwerking binnen zijn homegroup, wat leidde tot een incident waarbij hij zich bedreigd voelde. Ondanks herhaalde verzoeken om overplaatsing naar een andere groep, werd hier niet adequaat op gereageerd door INHolland. [Appellant] stelde dat hij door de tekortkomingen van INHolland in de nakoming van de onderwijsovereenkomst niet in staat was om zijn studie succesvol af te ronden, wat resulteerde in een negatief bindend studieadvies. INHolland betwistte de vorderingen van [appellant] en beriep zich op de formele rechtskracht van de eerdere uitspraak van het College van Beroep voor de Examens. Het hof oordeelde dat de leer van de formele rechtskracht niet in de weg staat aan de vordering tot schadevergoeding, aangezien [appellant] zijn vordering baseerde op toerekenbare tekortkoming en niet op de geldigheid van het bindend studieadvies. Het hof concludeerde dat INHolland ernstig tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens [appellant], wat leidde tot onterecht studieverlies. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling van de schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.129.817/01
Rolnummer rechtbank : 1236968/12-2637

arrest van 17 februari 2015

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
nader te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R. Verspaandonk te Den Haag,
tegen:

STICHTING HOGER ONDERWIJS NEDERLAND,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: INHolland,
advocaat: W.E. Pors te Den Haag.

Het geding

Bij dagvaarding van 1 juli 2013 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton, van 4 april 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser en INHolland als gedaagde. De appeldagvaarding (met producties) bevat vijf grieven. Tevens heeft [appellant] zijn vordering verminderd. INHolland heeft de grieven in haar memorie van antwoord (met productie) bestreden. Ter terechtzitting van 23 september 2014 hebben partijen hun standpunten mondeling toegelicht. Van het pleidooi is een proces-verbaal opgemaakt. Ten slotte hebben partijen het hof verzocht arrest te wijzen op het reeds overgelegde kopie-dossier.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat uit van de volgende, tussen partijen – als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist – vaststaande, feiten:
1.1
[appellant] is in het studiejaar 2011/2012 begonnen met de voltijd studie Maatschappelijk Werk & Dienstverlening (hierna: MWD) aan de Hogeschool INHolland Amsterdam, één van de vestigingen van INHolland, en heeft daartoe een studieovereenkomst gesloten met INHolland. Dit studiejaar liep van 1 september 2011 tot 1 september 2012.
1.2
Op de studieovereenkomst tussen [appellant] en INHolland is van toepassing de “Onderwijs- en examenregeling 2011-2012.
1.3
Het onderwijsprogramma van de studie van [appellant] bestond uit een aantal vakken die individueel dienden te worden gevolgd, en een aantal vakken die in groepsverband dienden te worden gevolgd (projecten). Voor de projecten vond indeling in een zogenoemde homegroup plaats.
1.4
Het studiejaar was verdeeld in vier perioden van tien weken. In de eerste periode van het studiejaar was [appellant] ingedeeld in homegroup 4. Met die groep diende hij aan een aantal projecten deel te nemen.
1.5
In een e-mail van 7 november 2011 aan de docente MWD schrijft [appellant], onder verwijzing naar een eerder verzoek tijdens het SLB gesprek, dat hij nogmaals verzoekt om hem over te plaatsen naar een andere groep, bijvoorbeeld de groep Praveen. Bij e-mail van 8 november 2011 schrijft [appellant] aan INHolland: “Ik kom morgen gewoon naar school maar ik neem geen deel aan project met homegroep 4. Dat staat vast.” Vervolgens is een afspraak gemaakt met [appellant] voor een gesprek met de docente MWD en de eerstejaarscoördinator.
1.6
Bij e-mail van 8 november 2011 heeft INHolland aan een aantal studenten, waaronder [appellant], bericht dat er was besloten om voor de komende periode twee homegroups samen te voegen, onder meer omdat er een aantal studenten was afgevallen. Meegedeeld werd dat de studenten zowel voor SLB als voor Project een nieuw contract moesten opstellen en met elkaar moesten ondertekenen. De nieuwe samengevoegde homegroup werd aangeduid als homegroup 3.
1.7
In homegroup 3 is [appellant] op 30 november 2011 tijdens een les betrokken geweest bij een incident. Naar aanleiding hiervan heeft [appellant] op diezelfde dag aan de betrokken docente een e-mail gestuurd, waarin hij schrijft dat hij bedreigd is door een medestudent en dat hij de volgende dag aangifte zal doen bij de politie. [appellant] beklaagt zich er in deze e-mail over dat de docente naar aanleiding van de bedreiging geen adequate actie heeft ondernomen namens de school. Voorts schrijft hij dat hij op school wordt gediscrimineerd wegens zijn leeftijd en wordt gepest door de klas. Hij kondigt aan dat hij de onderwijsinspectie zal inschakelen, een brief zal sturen naar het ministerie van Onderwijs en dat hij Das Rechtsbijstand zal inschakelen om de juridische kant van de zaak te bestuderen en actie te ondernemen tegen de school.
1.8
Naar aanleiding van de onder 2.5 genoemde e-mail van [appellant] heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en de opleidingsmanager. Na dit gesprek heeft [appellant] afgezien van het doen van aangifte.
1.9
Bij e-mail van 6 december 2011 heeft [appellant] aan de opleidingsmanager bericht dat hij als gevolg van zijn angst voor nieuwe bedreigingen of geweld, niet meer naar school durfde en niet meer in homegroup 3 kon werken. Hij deelt mee dat hij zelf een nieuwe klas heeft gevonden waar hij welkom is, en waar de groep geen probleem heeft met zijn leeftijd en hem met respect behandelt. Hij verzoekt de school om medewerking aan deze oplossing.
1.1
In antwoord op de onder 2.7 genoemde e-mail antwoordt de Coördinator MWD op diezelfde dag aan [appellant]:
“In ons gesprek van afgelopen donderdag 29 november hebben wij je laten weten dat je de reguliere lessen gewoon kan blijven volgen. Echter, deelname aan bijeenkomsten met de homegroup, waarvan je zelf te kennen hebt gegeven dat je daar niet meer mee kan samenwerken, is uitgesloten. Je kan dus geen bijeenkomsten SLB, Project en Taakgericht Samenwerken volgen.Verder hebben wij afgesproken dat je van ons hoort wanneer wij, nadat wij nadere informatie hebben ingewonnen, een vervolggesprek zullen hebben. Inmiddels is dat duidelijk. Wij nodigen je uit op a.s. donderdag 8 december om 14.45 uur (…) Wij zullen dan ook verder ingaan op de inhoud van de mail die je vanochtend hebt gestuurd.”
1.11
Wegens een (op 6 december 2011 door [appellant] doorgegeven) verhindering van [appellant] op 8 december 2011, heeft de Coördinator MWD hem bij e-mail van 8 december 2011 uitgenodigd voor een gesprek op woensdag 14 december om 14.30 uur, met de mededeling:
“Dat is voor ons echt de enige mogelijkheid voor de komende week, dus dringend.”[appellant] is op de aangezegde datum en tijd verschenen, de Coördinator MWD was echter niet aanwezig.
1.12
Bij (per mail verzonden) brief van 31 december 2011 van [appellant] aan de Coördinator MWD beklaagt [appellant] zich er over dat de Coördinator MWD niet is verschenen op de afspraak van 14 december 2011. Voorts wijst [appellant] er op dat hem door de betrokken docente de toegang is ontzegd tot de lessen SLB, Project en Taakgericht Samenwerken en dat zijn voorstel om naar een andere homegroep te worden overgeplaatst, waardoor hij deze vakken wel weer zou kunnen volgen, door de Coördinator MWD nog steeds niet is aanvaard. [appellant] wijst er op dat hij als gevolg van de blokkade van de genoemde lessen en de ontstane onzekerheid periode 2 niet kan halen. Hij stelt de Coördinator MWD en INHolland aansprakelijk voor zijn schade.
1.13
Op 10 januari 2012 heeft [appellant] een gesprek gehad met de Coördinator MWD en met de onderwijsmanager. In dit gesprek heeft [appellant] aangegeven dat hij na periode 2 met de opleiding wilde stoppen, en deze bij een andere onderwijsinstelling wilde voortzetten. In een e-mail van diezelfde dag heeft de Coördinator MWD bevestigd dat [appellant] volgens de daarvoor geldende regelgeving toetsen en herkansingen zoals gepland in het toetsrooster gewoon kan doen, en dat hij, ook conform de geldende regels, van de desbetreffende docenten beoordelingen zal krijgen voor SLB, Project Verslavingszorg en Taakgericht Samenwerken.
1.14
Bij e-mail van 22 januari 2012 heeft [appellant] aan de Coördinator MWD laten weten dat hem is gebleken dat er geen mogelijkheden zijn om per 1 februari 2012 bij een andere onderwijsinstelling in te stromen, zodat hij het studiejaar bij INHolland wil afmaken.
1.15
De Coördinator MWD antwoordt hierop bij e-mail van 26 januari 2012 dat er duidelijke afspraken gemaakt moeten worden voor het komende half jaar. Hij voegt hieraan toe dat [appellant] voor de komende lesdagen de klassikale lessen gewoon kan volgen, maar dat het voor [appellant] wegens de aanwezige samenwerkingsproblemen
“niet mogelijk (is) om mee te draaien in het bestaande SLB/projectgroepje”, en dat er uiterlijk aan het einde van de volgende week duidelijkheid zal komen over het vervolg hiervan.
1.16
In een e-mail van 31 januari 2012 meldt [appellant] aan zijn onderwijsmanager dat hij die dag niet is toegelaten tot de les socialisatietraining MWD. Hij klaagt er over dat er van de zijde van INHolland geen oplossing wordt geboden, en wijst er op dat hij door de blokkering van zijn lessen ook in periode 3 schade lijdt. Hij verzoekt nogmaals om een oplossing.
1.17
Op 3 februari 2012 is er een gesprek geweest tussen [appellant], de Coördinator MWD, de opleidingsmanager en de studentendecaan. De Coördinator MWD schrijft in een mail aan [appellant] van diezelfde dag:
“In verband met de problematische samenwerking tussen jou en andere studenten docenten in Amsterdam, is de mogelijkheid besproken dat je je studie voortzet bij INHolland in Haarlem. (…) Afgesproken is dat je a.s. maandag 6 februari per mail (…) laat weten of je van deze mogelijkheid gebruik wil maken.”
1.18
Bij e-mail van 10 februari 2012 deelt [appellant] mee dat het voor hem onmogelijk is om naar een andere locatie van INHolland te gaan, aangezien hij dan dagelijks vier uur reistijd kwijt is en hij zijn bijbaantje met de voor hem noodzakelijke inkomsten zou moeten opgeven. Hij deelt mee zijn studiejaar bij INHolland Amsterdam te willen afmaken, en verzoekt om plaatsing in een nieuwe homegroep vóór maandag 13 februari 2012.
1.19
In een e-mail van de opleidingsmanager van 14 februari 2012 schrijft deze dat gezocht wordt naar een goede oplossing. Hij vraagt aan [appellant] wat de nieuwe homegroep is die [appellant] heeft gevonden, met studenten die graag met hem willen samenwerken. [appellant] antwoordt hierop in een e-mail van 15 februari 2012 dat dat homegroep 2 betreft. Hij heeft met hen gesproken en zij willen hem in hun groep. Tevens meldt hij dat hij die dag wederom niet is toegelaten tot de les socialisatietraining, en hij vraagt de opleidingsmanager of hij dit wil regelen.
1.2
Eveneens op 15 februari 2012 schrijft [appellant] in een e-mail aan de opleidingsmanager dat er niet naar een oplossing wordt gezocht maar dat hij wordt tegengewerkt. Hij schrijft dat hij die dag les had, en zich had aangesloten bij homegroep 2, maar dat de betrokken docent aangaf dat hij niet in deze groep behoorde. Na afloop van de les heeft de docent de jongens uit homegroep 2 verzocht na te blijven omdat hij hen graag wilde spreken. Na afloop van dit gesprek hebben de jongens uit homegroep 2 aan [appellant] gezegd dat ze van de docent hadden gehoord dat ze [appellant] niet in de groep mochten accepteren. Daarnaast wijst [appellant] er nogmaals op dat hij niet is toegelaten tot de les socialisatietraining. [appellant] schrijft vervolgens dat hij zich heeft gewend tot DAS Rechtsbijstand.
1.21
[appellant] heeft van 31 november 2011 tot en met 31 mei 2012 stage gelopen. De BPV aanvraag van [appellant] is blijkens een e-mail van MatchPoint van INHolland van 6 oktober 2011 goedgekeurd. Bij brief van 28 november 2011 heeft MatchPoint [appellant] een kopie gezonden van de brief ter bevestiging van zijn stage, die diezelfde dag (met bijlagen) was verstuurd naar het betrokken stagebedrijf.
1.22
[appellant] heeft in het eerste studiejaar niet het vereiste aantal studiepunten behaald. Voor enkele vakken is geen cijfer vastgesteld. De door [appellant] gevolgde stage is evenmin beoordeeld.
1.23
Bij brief van 17 juli 2012 heeft INHolland aan [appellant] een bindend studieadvies gegeven, inhoudende dat per 31 augustus 2012 de opleiding voor hem zal worden beëindigd. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.24
Op 20 december 2012 heeft het College van Beroep voor de Examens het beroep van [appellant] ongegrond geoordeeld. Van de mogelijkheid om binnen een termijn van zes weken tegen deze beslissing beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs heeft [appellant] geen gebruik gemaakt.
1.25
Per 1 september 2012 is [appellant] gestart met dezelfde opleiding bij de Hogeschool Utrecht. Zijn studieresultaten zijn goed en hij zit thans in het derde studiejaar.
2. [appellant] heeft in deze procedure gevorderd – kort gezegd – dat voor recht zal worden verklaard dat INHolland toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de tussen [appellant] en INHolland gesloten onderwijsovereenkomst, althans dat INHolland onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, en dat INHolland wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat het [appellant], door gedragingen van INHolland, onmogelijk is gemaakt om deel te nemen aan het onderwijs en om de propedeutische fase van zijn studie binnen het eerste studiejaar af te ronden. INHolland is tekortgeschoten, althans heeft onrechtmatig jegens [appellant] gehandeld, door het bieden van onvoldoende adequate ondersteuning/begeleiding bij de studie en bij de door [appellant] gevolgde stage, door het niet adequaat reageren na het incident van 30 november 2011 en de melding van [appellant] dat hij zich gediscrimineerd en bedreigd voelde, door het nalaten [appellant] in een andere homegroep te plaatsen, door het ontzeggen van de toegang van [appellant] tot een deel van de lessen zonder hem een deugdelijk alternatief te bieden, door na te laten om in gesprek te treden met docenten en studenten die kennelijk niet meer met [appellant] wilden werken, door het nalaten om een aantal cijfers voor vakken vast te stellen en om de stage van [appellant] te beoordelen, en door het gelet op alle omstandigheden opleggen van een negatief bindend studieadvies.
3. INHolland heeft de vorderingen gemotiveerd betwist.
Primair beroept INHolland zich op de formele rechtskracht van de uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van 20 december 2012. [appellant] had binnen zes weken na deze uitspraak hoger beroep in kunnen stellen bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs op grond van artikel 7.66 lid 1 WHW. Dit betreft een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Het voorgaande brengt mee dat de civiele rechter ervan moet uitgaan dat aan [appellant] terecht een negatief bindend studieadvies is gegeven en dat hij terecht bij INHolland is uitgeschreven.
Subsidiair betwist INHolland dat zij toerekenbaar tekort is geschoten of onrechtmatig heeft gehandeld. De problemen van [appellant] binnen de homegroepen 4 en 3 waren te wijten aan zijn eigen intolerante opstelling. De studenten van de homegroep die [appellant] vervolgens zelf had gekozen wilden hem niet toelaten. De door INHolland aangedragen alternatieve locaties om de studie voort te zetten bij INHolland te Rotterdam of Haarlem zijn door [appellant] geweigerd.
Wat betreft de door [appellant] gevolgde stage betwist INHolland dat het ging om een goedgekeurde stageplek die voldeed aan de daaraan te stellen eisen. [appellant] is hier gaan werken zonder enig overleg en zonder dat de startdocumenten zijn getekend. INHolland heeft om die reden de stagebeoordeling niet geaccepteerd.
Dat INHolland voor een aantal vakken of onderdelen geen cijfer heeft toegekend komt doordat [appellant] hieraan niet heeft deelgenomen.
Meer subsidiair betwist INHolland dat er sprake is van causaal verband tussen een mogelijk tekortschieten van INHolland en het niet halen van voldoende studiepunten in het eerste studiejaar. De studielast in het eerste studiejaar bedraagt 60 punten, waarvan de student er minimaal 45 moet halen. De problemen van [appellant] hebben uitsluitend plaatsgevonden in het groepsgebonden onderwijs, waarvoor maximaal 29 studiepunten konden worden behaald. De overige 31 punten konden worden behaald in het individuele onderwijs. Van deze 31 punten heeft [appellant] er echter slechts 9 behaald. Ook als hij alle punten van het groepsgebonden onderwijs zou hebben gehaald, dan had hij in totaal nog geen 45 punten gehad zodat hij ook in dat geval de opleiding had moeten verlaten.
4. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Hiertegen richt zich het hoger beroep. Het hof ziet aanleiding om de grieven gezamenlijk te bespreken.
Het beroep van INHolland op de formele rechtskracht
5. INHolland heeft zich beroepen op de leer van de formele rechtskracht. Zij heeft daarbij verwezen naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin (onder meer) is bepaald dat, wanneer tegen een beschikking een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, de burgerlijke rechter, zo deze beroepsgang niet is gebruikt, in geval de geldigheid van de beschikking in het voor hem gevoerde geding in geschil is, ervan dient uit te gaan dat die beschikking zowel wat haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. INHolland stelt dat deze situatie zich in de onderhavige zaak voordoet, nu [appellant] tegen de uitspraak van het CBE waarbij zijn beroep tegen het negatief bindend studieadvies ongegrond is verklaard hoger beroep had kunnen instellen bij het CBHO, welke laatste procedure moet worden aangemerkt als een administratiefrechtelijke rechtsgang die met voldoende waarborgen is omkleed. In hoger beroep heeft INHolland hieraan nog toegevoegd dat [appellant], voor het verkrijgen van schadevergoeding, een verzoek daartoe had kunnen doen aan INHolland. Dit had geleid tot een schadebesluit waarvan [appellant] administratief beroep had kunnen instellen.
6. Het hof is van oordeel dat de leer van de formele rechtskracht niet in de weg staat aan de vordering tot schadevergoeding die [appellant] in deze procedure heeft ingesteld tegen INHolland, aangezien [appellant] zijn vordering niet heeft gegrond op het ontbreken van geldigheid van het negatief bindend studieadvies maar op een toerekenbare tekortkoming althans onrechtmatige daad van INHolland bij de nakoming van de tussen [appellant] en INHolland gesloten onderwijsovereenkomst. De geldigheid van het negatief bindend studieadvies is in de onderhavige procedure geen onderwerp van discussie meer. [appellant] heeft erkend dat, gelet op de toepasselijke regelgeving op dit punt, het negatief bindend studieadvies terecht is gegeven. Het hof voegt hieraan toe dat de mogelijkheid voor [appellant] voor het uitlokken van een schadebesluit en het kunnen instellen van administratief beroep daartegen evenmin in de weg staat aan de onderhavige vordering tot schadevergoeding bij de civiele rechter (HR 17 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3880).
7. Anders dan INHolland betoogt gaat de leer van de formele rechtskracht niet zo ver dat het hof bij de beoordeling van de onderhavige vordering tot schadevergoeding gebonden is aan de inhoudelijke afwegingen en feitelijke waarderingen die het CBE heeft gemaakt in het kader van de beoordeling van het beroep van [appellant] tegen het negatief bindend studieadvies. Het gaat immers om de beoordeling van een andere vordering, met een ander beoordelingskader.
8. Het verweer van INHolland dat de uitspraak van het CBE moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van titel 15 van boek 7 BW, althans dient te worden beoordeeld naar analogie daarvan, wordt verworpen. Uit artikel 13 lid 7 van de Onderwijs- en examenregeling INHolland, waarin is vermeld dat tegen een bindend afwijzend studieadvies binnen zes weken beroep kan worden ingesteld bij het College van beroep voor de examens, kan niet worden afgeleid dat [appellant] en INHolland zich gezamenlijk hebben willen binden aan een door het CBE gegeven beslissing middels een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW. Het feit dat van de uitspraak van het CBE nog hoger beroep mogelijk is, is daarmee ook in tegenspraak.
9. Uit het voorgaande volgt dat de leer van de formele rechtskracht niet in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van de onderhavige vordering.
Het volgen van groepsgebonden onderwijs
10. Het hof stelt voorop dat een onderwijsovereenkomst tussen een student en een (privaatrechtelijke) onderwijsinstelling, zoals in dit geval tussen [appellant] en INHolland, voor beide partijen rechten en verplichtingen meebrengt. Tot de verplichtingen behoren met name de verplichting van de student tot het betalen van collegegeld, en de verplichting van de onderwijsinstelling tot het aanbieden van deugdelijk onderwijs. Een student mag van een onderwijsinstelling bovendien redelijkerwijs verwachten dat hij bij het volgen van onderwijs voldoende begeleiding krijgt, in die zin dat als zich tijdens het studiejaar problemen voordoen waardoor de studievoortgang van de student in gevaar komt de onderwijsinstelling gehouden is om zich in te spannen om deze problemen tezamen met de student op te lossen.
11. Het bovenstaande geldt temeer als, zoals in het onderhavige geval, een deel van de lessen wordt gegeven in een groepsgebonden vorm, waarbij het met succes kunnen volgen van de betreffende lessen mede afhankelijk is van de acceptatie van een student door de overige leden van de groep met wie hij moet samenwerken. Indien blijkt dat een student niet binnen een groep past, rust er op de onderwijsinstelling een zwaarwegende verplichting om zich in te spannen om dit probleem binnen de groep bespreekbaar te maken en op te lossen, dan wel om voor de student een andere – wel geschikte – groep te vinden.
12. [appellant] heeft gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat hij reeds vroeg in het studiejaar 2011-2012 problemen heeft gekregen bij de samenwerking binnen de homegroep 4, die begin november 2011 is samengevoegd met een andere homegroep tot homegroep 3. Uit de overgelegde mailwisseling blijkt dat [appellant] reeds begin november 2011 heeft verzocht om overplaatsing naar een andere groep. [appellant] heeft gesteld dat hij zich binnen de betreffende homegroep gepest en gediscrimineerd voelde, onder meer vanwege zijn (hogere) leeftijd. INHolland heeft één en ander niet gemotiveerd weersproken. Evenmin heeft INHolland gesteld en toegelicht dat (en hoe) zij dit probleem, dat reeds begin november 2011 duidelijk was, direct serieus heeft opgepakt en zich heeft ingespannen om hiervoor een oplossing te vinden. De algemene stelling van INHolland in deze procedure dat de problemen te wijten waren aan het eigen intolerante gedrag van [appellant], dat er gedurende het studiejaar vele gesprekken met hem zijn gevoerd en dat INHolland gezocht heeft naar een andere groep maar dat geen enkele andere groep [appellant] wilde accepteren, is in dit verband onvoldoende nu deze stelling door INHolland niet nader is geconcretiseerd, laat staan toegelicht en onderbouwd. De door INHolland overgelegde, geanonimiseerde, e-mail van een student uit homegroep 4 van 29 maart 2012, waarin deze schrijft dat homegroep 4 niet geïnteresseerd is in een hernieuwde samenwerking met [appellant] wegens zijn – kort gezegd – provocerend en inconsequent gedrag, is in dit verband onvoldoende, nu deze e-mail pas dateert van eind maart 2012, INHolland geen duidelijkheid verschaft over de vragen wie deze e-mail heeft geschreven en wat de precieze aanleiding hiervan was, en [appellant] de inhoud daarvan gemotiveerd en onderbouwd heeft betwist.
13 De problemen van [appellant] binnen zijn homegroep zijn geëscaleerd tot een incident op 30 november 2011. [appellant] stelt, hetgeen hij ook in zijn latere e-mails heeft geschreven, dat hij bij dit incident door een medeleerling is bedreigd en bij zijn keel is gegrepen. Ook dit is door INHolland niet gemotiveerd weersproken. Evenmin blijkt dat INHolland op dat moment actief heeft gezocht naar een oplossing van de ontstane problemen. Wel blijkt uit de overgelegde producties dat er naar aanleiding van het incident sprake is geweest van een mailwisseling en van één of meer gesprekken tussen [appellant] en INHolland, maar dat INHolland zich toen heeft ingespannen om de problemen op te lossen en om binnen de onderwijsinstelling een voor [appellant] geschikte oplossing te vinden kan het hof daaruit niet afleiden. Wat wel uit deze producties blijkt is dat [appellant] naar aanleiding van een gesprek met de onderwijsmanager heeft afgezien van het doen van aangifte tegen de betrokken medeleerling, en dat [appellant] uit de betreffende homegroep is gegaan. Als gevolg van dit laatste echter mocht [appellant] van INHolland geen groepsgebonden lessen meer volgen. Het was duidelijk dat zijn studievoortgang hierdoor ernstig gevaar liep. Ook op dit punt heeft INHolland niet concreet en gemotiveerd aangegeven welke pogingen zij heeft ondernomen om dit gevaar af te wenden. Dit mocht temeer van haar worden verwacht nu [appellant] in zijn e-mail van 6 december 2011 aan de opleidingsmanager heeft bericht dat hij als gevolg van zijn angst voor nieuwe bedreigingen of geweld, niet meer naar school durfde en niet meer in homegroup 3 kon werken. [appellant] deelt in diezelfde e-mail mee dat hij zelf een nieuwe klas heeft gevonden waar hij welkom is, en waar de groep geen probleem heeft met zijn leeftijd en hem met respect behandelt, en hij verzoekt INHolland om medewerking aan deze oplossing. Dat INHolland de mogelijkheid van plaatsing van [appellant] in de door hem genoemde nieuwe klas op dat moment serieus heeft onderzocht en hierover met hem heeft overlegd, is gesteld noch gebleken. Dat deze nieuwe klas, ondanks de positieve verwachtingen van [appellant], [appellant] toch niet wenste te accepteren is door INHolland niet gemotiveerd gesteld en toegelicht.
13. INHolland heeft zich beroepen op het feit dat zij wel degelijk heeft gezocht naar een oplossing voor [appellant], en dat zij die gevonden had in een voortzetting van [appellant] van zijn studie bij INHolland Rotterdam of INHolland Haarlem, maar dat [appellant] deze alternatieven zelf heeft afgewezen. Het hof is echter van oordeel dat, zeker nu niet aannemelijk is geworden dat INHolland zich voldoende heeft ingespannen om binnen de eigen onderwijsinstelling (in [woonplaats]) een geschikte oplossing te vinden, het aanbod aan [appellant] om naar Rotterdam of naar Haarlem te gaan niet kan worden aangemerkt als een redelijk aanbod. Zoals ook blijkt uit de mailwisseling heeft [appellant], die in Amsterdam woonachtig was en onbetwist heeft gesteld dat hij voor zijn maandelijkse inkomsten gedeeltelijk afhankelijk was van een bijbaan, dit aanbod afgewezen op grond van de lange reistijd en het daarmee verband houdende gegeven dat hij dan zijn bijbaan zou moeten opgeven. Het hof acht deze gemotiveerde afwijzing alleszins redelijk.
14 Pas in een e-mail van de opleidingsmanager van 14 februari 2012 schrijft deze aan [appellant] dat gezocht wordt naar een goede oplossing, en vraagt hij aan [appellant] wat de nieuwe homegroep is die [appellant] heeft gevonden, met studenten die graag met hem willen samenwerken. [appellant] antwoordt hierop in een e-mail van 15 februari 2012 dat dat homegroep 2 betreft. Hij heeft met hen gesproken en zij willen hem in hun groep. Diezelfde dag nog echter schrijft [appellant] in een e-mail aan de opleidingsmanager dat hij die dag les had, en zich had aangesloten bij homegroep 2, maar dat de betrokken docent had gezegd dat hij niet in deze groep behoorde. Na afloop van de les heeft de docent de jongens uit homegroep 2 verzocht na te blijven omdat hij hen graag wilde spreken. Na afloop van dit gesprek hebben de jongens uit homegroep 2 aan [appellant] gezegd dat ze van de docent hadden gehoord dat ze [appellant] niet in de groep mochten accepteren. Deze weergave van [appellant] van hetgeen gebeurd is, is door INHolland niet weersproken. Het hof leidt hieruit af dat de door [appellant] zelf gevonden en aangedragen oplossing, te weten deelname aan homegroep 2, door INHolland niet serieus is onderzocht en ondersteund maar daarentegen bewust is geblokkeerd. Wat de reden hiervan was is in deze procedure door INHolland niet nader toegelicht.
15 Gesteld noch gebleken is dat er daarna nog enige concrete poging is gedaan door INHolland om ervoor te zorgen dat [appellant] de door hem gemiste lessen alsnog kon volgen. Dit betekent dat [appellant] in vrijwel het gehele studiejaar niet heeft kunnen/mogen deelnemen aan de groepsgebonden lessen. Dat [appellant], behalve met enkele van zijn medestudenten uit homegroep 4/3, ook met alle andere studenten problemen had in de omgang is door INHolland wel gesteld maar niet gemotiveerd en onderbouwd. Dit had wel van INHolland mogen worden verwacht, nu [appellant] zelf meerdere malen heeft verzocht om plaatsing in een (door hem met naam en toenaam genoemde) groep waarin hij zich wel geaccepteerd voelde. Dat ook een deel van de docenten niet met [appellant] kon of wilde samenwerken is evenmin geconcretiseerd, toegelicht en onderbouwd.
16 Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat INHolland op ernstige wijze is tekortgeschoten jegens [appellant] in haar verplichting om zich in te spannen tot de plaatsing van [appellant] in een voor hem geschikte homegroep, zodat hij in staat zou zijn tot het volgen van het groepsgebonden onderwijs. Als gevolg hiervan heeft [appellant] dit (wezenlijk) deel van de lessen niet kunnen volgen, en de daarbij behorende studiepunten niet kunnen behalen.
De door [appellant] gevolgde stage
17 Vast staat dat [appellant] in het betreffende studiejaar stage heeft gelopen bij een bedrijf. INHolland heeft aan het eind van het studiejaar geweigerd om het stageverslag te beoordelen en om hieraan studiepunten toe te kennen. INHolland voert op dit punt het verweer dat [appellant] zonder enig overleg en zonder dat aan de daaraan gestelde eisen werd voldaan met de stage is begonnen. INHolland stelt dat, zoals uit de Studiehandleiding studiejaar 1 Social Work (productie 8 bij memorie van antwoord) blijkt en ook aan [appellant] is verteld, [appellant], na de goedkeuring van de stage maar voordat hij kon starten met de stage, eerst een leerwerkplan moest hebben opgesteld en ingediend voordat definitieve goedkeuring van de stage kon plaatsvinden. De reden dat de stage niet kon worden beoordeeld was er, aldus INHolland, in gelegen dat [appellant] het leerwerkplan pas achteraf met het stageverslag heeft ingeleverd.
18 Het verweer van INHolland wordt verworpen. Uit de door [appellant] overgelegde stukken, die door INHolland niet zijn weersproken, blijkt dat [appellant] voorafgaande aan zijn stage een stagegoedkeuring heeft verkregen van MatchPoint, de betrokken afdeling van INHolland. MatchPoint heeft vervolgens bij brief van 28 november 2011 aan [appellant] een kopie gezonden van de brief ter bevestiging van zijn stage, die diezelfde dag (met als bijlagen de BPV-handleiding en de stageovereenkomst) was verstuurd naar het betrokken stagebedrijf. In deze bevestigingsbrief aan het stagebedrijf is onder meer vermeld dat iedere student tijdens de stageperiode een begeleidend docent krijgt toegewezen, die tot taak heeft de student te begeleiden bij de voortgang van de stage, stagebegeleiding te geven op het ontwikkelen van een beroepshouding, en tevens het contact te onderhouden met de stageverlenende organisatie. De stageovereenkomst is gedateerd op 7 november 2011 en is ondertekend door het stagebedrijf, door [appellant] en door INHolland. Dat de te volgen stage (nog) niet voldeed aan alle formele vereisten en dat [appellant], alvorens daadwerkelijk te starten met de stage, eerst een leerwerkplan moest opstellen en inleveren, is hierin niet vermeld. Hier komt bij dat [appellant] – onder verwijzing naar meerdere e-mails – er onbetwist op heeft gewezen dat INHolland gedurende het studiejaar op de hoogte was van het feit dat hij (al) stage liep. [appellant] heeft daarbij van de zijde van INHolland op geen enkele wijze begeleiding ontvangen. Hij is er tijdens zijn stage nooit op gewezen dat hij nog geen leerwerkplan had ingediend. Ook is er nooit iemand van INHolland komen kijken op het stageadres. In een brief van 31 mei 2012 (productie 21 bij inleidende dagvaarding) deelt het stagebedrijf aan INHolland mee dat zij het ontbreken van enige begeleiding door INHolland heeft betreurd, waarbij zij tevens nog opmerkt dat ook op de door het stagebedrijf aan INHolland gestuurde tussentijdse stagebeoordeling van 12 maart 2012 door INHolland in het geheel niet is gereageerd. Ook deze brief heeft INHolland niet weersproken.
19 Het verweer van INHolland dat het stagebedrijf dat [appellant] had gevonden “uiteraard geen geschikte stageplek (was) voor maatschappelijk werk op HBO-niveau” wordt verworpen, nu INHolland dit stagebedrijf immers zelf en voorafgaand aan de aanvang van de stage had goedgekeurd.
20 Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat INHolland ter zake van de begeleiding en beoordeling van de stage van [appellant] ernstig is tekortgeschoten. Het had op de weg van INHolland gelegen, die blijkens de bovengenoemde bevestigingsbrief aan het stagebedrijf voor de begeleiding van de stage aan elke student een begeleidend docent zou toewijzen, om het ontbreken van het (kennelijk van wezenlijk belang zijnde) leerwerkplan op te merken en om [appellant] daarop te wijzen. Daarmee heeft zij [appellant] de kans ontnomen om een eventueel verzuim nog te herstellen. Dat INHolland dit niet heeft opgemerkt, noch bij de aanvang van de stage noch gedurende het verdere studiejaar waarin [appellant] zijn stage volgde, kan haar worden verweten. Ditzelfde geldt voor het volledig ontbreken van enige andere vorm van stagebegeleiding. Het hof acht de tekortkomingen van INHolland op dit punt dermate ernstig dat hij van oordeel is dat het ontbreken van een positieve stagebeoordeling van [appellant] aan INHolland moet worden toegerekend.
Causaal verband
21 INHolland heeft aangevoerd dat, wat er ook zij van een eventuele tekortkoming van haar kant in de nakoming van de onderwijsovereenkomst, [appellant] als gevolg hiervan geen schade heeft geleden aangezien de problemen van [appellant] uitsluitend plaatsvonden bij het groepsgebonden onderwijs, terwijl [appellant] onbelemmerd toegang heeft gehad tot het individuele onderwijs (hetgeen [appellant] overigens betwist) maar ook daarvoor slechts 9 studiepunten heeft behaald. Ook als [appellant] het volledige aantal studiepunten zou hebben behaald voor het groepsgebonden onderwijs en de stage, dan nog zou hij het studiejaar niet hebben behaald, aldus INHolland.
22 Het hof kan INHolland ook op dit punt niet volgen. [appellant] heeft gesteld, hetgeen het hof voldoende aannemelijk acht, dat de problemen die hij heeft ondervonden in het groepsgebonden onderwijs ook hun weerslag hebben gehad op zijn prestaties in het individueel onderwijs. Het hof overweegt dat de problemen het gehele studiejaar hebben voortgeduurd, en dat uit de door [appellant] overgelegde (vele) e-mails van zijn hand redelijkerwijs niet anders kan worden afgeleid dan dat deze problemen een grote impact op hem hebben gehad. Dat hij zich als gevolg hiervan minder heeft kunnen concentreren op zijn studie en dat dit ook ten koste is gegaan van zijn studieprestaties in het individuele onderwijs, acht het hof alleszins aannemelijk. Het feit dat [appellant] per 1 september 2012 opnieuw in dezelfde opleiding is gestart bij de Hogeschool Utrecht, waar hij inmiddels in het derde studiejaar zit, wijst er naar het oordeel van het hof eveneens op dat [appellant] voldoende capaciteiten bezit (en bezat) voor het met succes volgen van de betreffende studie. Het hof verwerpt dan ook de stelling van INHolland dat het goede verloop van de studie van [appellant] bij de Hogeschool Utrecht nietszeggend zou zijn.
Conclusie
23 Uit het bovenstaande volgt dat de grieven slagen. Het hof is van oordeel dat INHolland ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de met [appellant] gesloten onderwijsovereenkomst. Als gevolg hiervan heeft [appellant] naar het oordeel van het hof onnodig een studiejaar verloren. Het hof zal de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht alsnog toewijzen, en de door hem geleden schade voor een deel vaststellen, en voor een deel begroten. Bij die begroting behoeft het hof nadere voorlichting van partijen, zoals hierna te melden. De overige door [appellant] gestelde tekortkomingen van INHolland behoeven bij gebrek aan belang geen bespreking meer.
Schade
24 [appellant] heeft onweersproken gesteld dat hij voor het studiejaar 2011/2012 een bedrag van € 1.1713,- aan collegegeld heeft betaald. Dit bedrag is voor toewijzing vatbaar. Ditzelfde geldt voor het door hem betaalde boekengeld van € 405,25.
Ook het door [appellant] gevorderde bedrag van € 6.594,04 aan schadevergoeding ter compensatie van de door hem opgebouwde studieschuld is toewijsbaar, nu [appellant] onbetwist heeft gesteld dat hij in het kader van de studiefinanciering slechts vier jaar recht heeft op een basisbeurs die wordt kwijtgescholden bij het behalen van de studie. Hierna heeft hij in het kader van de studiefinanciering nog slechts recht op een lening. Doordat hij één studiejaar heeft verloren, zal hij genoodzaakt zijn om in het laatste jaar van zijn studie gebruik te maken van een lening. De schade die hij daardoor lijdt heeft hij onbetwist begroot op voormeld bedrag.
Nu vast staat dat [appellant] in het betreffende studiejaar stage heeft gelopen, terwijl hij deze uren anders – naar hij onbetwist heeft gesteld – had kunnen werken in zijn bijbaan, en hij in zijn nieuwe studie bij de Hogeschool Utrecht deze stage opnieuw heeft moeten doen, is het door hem begrote bedrag van € 2.410,20 aan schadevergoeding ter compensatie van de schade geleden door het gemis aan inkomsten gedurende de stage eveneens toewijsbaar.
25 [appellant] heeft tot slot nog een bedrag aan schadevergoeding gevorderd ter compensatie van de inkomensschade die hij lijdt door de door hem opgelopen studievertraging, in goede justitie te bepalen. De advocaat van [appellant] heeft bij pleidooi in hoger beroep voorgesteld om aan te knopen bij de richtlijn studievertraging in letselschade, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 18.875,- netto.
26 Het hof overweegt dat deze vordering reeds in ingesteld bij inleidende dagvaarding, onder f, welke vordering gelijk is aan de vordering in de appeldagvaarding onder e. Van een ongeoorloofde eiswijziging is naar het oordeel van het hof geen sprake, zodat het verzet van INHolland hiertegen bij pleidooi in hoger beroep wordt verworpen.
27 Het hof overweegt dat aannemelijk is dat [appellant] enige inkomensschade lijdt als gevolg van de studievertraging. Hierdoor kan [appellant] immers pas een jaar later toetreden tot de arbeidsmarkt. De advocaat van [appellant] heeft bij pleidooi in hoger beroep, onder verwijzing naar de richtlijn studievertraging in letselschadezaken, aansluiting gezocht bij het krachtens die richtlijn geldende schadebedrag van € 18.875,- netto. Hij heeft daarbij verklaard dat het tot op heden in de rechtspraak onduidelijk is hoe de schade in onderwijszaken dient te worden berekend.
28 Het hof overweegt dat tussen partijen de discussie over de hoogte van de inkomensschade van [appellant] nog onvoldoende heeft plaatsgevonden. Het hof ziet hierin aanleiding om de zaak naar de rol te verwijzen. [appellant] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte zijn vordering ter zake van inkomensschade als gevolg van de opgelopen studievertraging desgewenst nader te concretiseren en te onderbouwen, waarna INHolland in de gelegenheid zal worden gesteld om hierop (inclusief de al dan niet toepasselijkheid van de richtlijn studievertraging in letselschadezaken in zaken als de onderhavige) bij antwoordakte te reageren.
29 Het hof merkt op dat partijen, indien zij opnieuw arrest zullen vragen, kunnen volstaan met het overleggen van de beide aktes. Het hof beschikt reeds over de overige processtukken.
30 Het hof passeert het bewijsaanbod van INHolland, nu geen feiten zijn gesteld en te bewijzen zijn aangeboden die kunnen leiden tot een andere beslissing.
31 INHolland zal te zijner tijd als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Hangende de akte-wisseling tussen partijen zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van 17 maart 2015 voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellant] met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 28 van dit arrest, waarna INHolland een termijn van vier weken krijgt voor het nemen van een antwoordakte;
- bepaalt dat partijen, indien zij opnieuw arrest zullen vragen, kunnen volstaan met het overleggen van de beide aktes, aangezien het hof reeds beschikt over de overige processtukken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, I.M. Davids en G. Tangenberg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2015 in aanwezigheid van de griffier.