ECLI:NL:RBROT:2021:4332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
ROT 20/2100
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van woningurgentie op basis van hardheidsclausule en medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een urgentieverklaring voor woningzoekenden aanvroeg, en het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis, dat deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het college, niet voldoende had onderbouwd waarom de eiser geen urgentieverklaring zou krijgen. De eiser, die een Wajong-uitkering ontvangt, had geen recentere medische rapportage overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aan de eiser kon worden tegengeworpen, aangezien verweerder geen onderzoek had gedaan naar zijn medische situatie. De rechtbank had eerder in een tussenuitspraak (ECLI:NL:RBROT:2021:625) al vastgesteld dat er een gebrek in de besluitvorming was en dat verweerder de gelegenheid had gekregen om dit te herstellen. De rechtbank concludeerde dat de geboden opvang bij het Leger des Heils niet geschikt was voor de eiser, en dat er geen voorliggende voorziening was die aan de eisen van de Verordening voldeed. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit op bezwaar en het dwangsombesluit, en bepaalde dat de eiser in aanmerking kwam voor een urgentieverklaring. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A. Rodriguez Gonzalez,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis, verweerder,

gemachtigde: mr. L.J. Bel.

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen.
Op 20 april 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen verweerders brief van 3 april 2020 houdende een voornemen het bezwaar ongegrond te verklaren dan wel tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
Bij besluit van 11 mei 2020 (het besluit op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 26 juni 2020 (het dwangsombesluit) heeft verweerder bepaald dat hij geen dwangsom is verschuldigd wegens niet tijdig beslissen.
Het bezwaarschrift daartegen heeft verweerder naar de rechtbank gezonden teneinde dit in het beroep te betrekken.
Nadat op 20 januari 2021 het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden heeft de rechtbank op 4 februari 2021 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:RBROT:2021:625) waarbij verweerder in de gelegenheid is gesteld het gebrek in de besluitvorming te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 31 maart 2021 van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 16 april 2021.
Vervolgens zijn partijen over en weer nogmaals in de gelegenheid gesteld te reageren, wat zij hebben gedaan. De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Vooraf
1. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerders brief van 3 april 2020 houdende een voornemen het bezwaar ongegrond te verklaren een onduidelijke strekking heeft, omdat aan het einde ervan een beroepsclausule is opgenomen. Omdat wel is vermeld dat het gaat om een voornemen kan die brief niet als een besluit worden aangemerkt. De rechtbank vermoedt dat dit voornemen naar eiser is gezonden omdat verweerder voornemens was af te wijken van het positieve advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (de commissie) van 28 januari 2020. Dit betekent dat de rechtbank het beroepschrift aan zal merken als een beroep wegens niet tijdig beslissen.
2. Gelet op artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van rechtswege mede gericht tegen het besluit op bezwaar. Voorts is het beroep gelet op artikel 4:19 van de Awb mede gericht tegen het door eiser betwiste dwangsombesluit.
Niet tijdig beslissen en dwangsom
3. Uit de tussenuitspraak van 4 februari 2021 volgt dat geen belang meer bestaat bij het beroep wegens niet tijdig beslissen en dat het beroep tegen het dwangsombesluit gegrond is en dat verweerder een bedrag van € 1.307 aan dwangsommen aan eiser is verschuldigd.
Woningurgentie
4. In de bijlage die bij deze uitspraak hoort is het toepasselijke wettelijke kader opgenomen.
5. In de door de gemeenteraad van Hellevoetsluis vastgestelde Verordening woonruimtebemiddeling 2015 (de Verordening) zijn in paragraaf 5 van Bijlage 1 (de Bijlage) de gronden opgenomen voor het afgegeven van een urgentieverklaring. Volgens het primaire besluit is geen sprake van een noodsituatie. In zijn advies van 28 januari 2020 heeft de Adviescommissie bezwaarschriften (de commissie) overwogen dat eiser niet voldoet aan de urgentiegronden, want die hebben volgens de commissie betrekking op de situatie dat de aanvrager thans een zelfstandige woonruimte bewoont of direct voorafgaand aan een onbewoonbaar verklaren van zelfstandige woonruimte rechtmatig zelfstandige woonruimte bewoonde, terwijl eiser dakloos is. De daklozenopvang is voor hem een voorliggende voorziening. Volgens de commissie dient echter toepassing te worden gegeven aan de hardheidsclausule.
6. Bij het besluit op bezwaar heeft verweerder het bezwaar in afwijking van het advies van de commissie ongegrond verklaard. Het besluit op bezwaar dat is gericht aan de gemachtigde van eiser bevat de volgende motivering:
“Adviescommissie bezwaarschriften
Wij hebben uw bezwaarschrift voorgelegd aan de Adviescommissie bezwaarschriften. Deze commissie heeft een advies uitgebracht. Wij stemmen niet in met dit advies.
Beslissing op bezwaar
De Adviescommissie bezwaarschriften heeft het bezwaar gegrond verklaard [lees: heeft geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren]. De commissie is van mening dat de voorliggende voorziening niet passend is voor bezwaarde en vindt steun in de Wajongrapportage dat gericht is op arbeidsmogelijkheden. In deze rapportage staat dat bezwaarde beïnvloedbaar is. Drugsverslaafden en andere probleemgevallen in de daklozenopvang zouden kunnen leiden tot terugval in een niet gewenste situatie. Bezwaarde heeft zich de afgelopen jaren ontworsteld en heeft zijn leven op de rails gekregen. Bezwaarde heeft geen drugsproblematiek meer en heeft op eigen kracht zijn schulden weten af te lossen. De commissie is van mening dat de opvang van daklozen niet passend is voor bezwaarde en dat op grond van de hardheidsclausule een urgentie moet worden verleend. Wij hebben besloten dit advies niet op te volgen.
Motivering contrair besluit
In reactie op hetgeen aangegeven door de commissie heeft het college de volgende argumenten:
De opvang kent meerdere soorten opvang zo is er ook een aparte opvang voor gezinnen met kinderen en mensen die door een beperking kwetsbaar zijn. Met u is in februari contact gezocht omdat het college voor bezwaarde op 18 februari 2020 een intake gesprek heeft geregeld met mevrouw M. van Zomeren voor deze speciale opvang. Meneer zou dan gelijk een begeleider krijgen vanuit de opvang. Volgens deze procedure van de daklozenopvang zou bezwaarde via een stabiele opvang kunnen uitstromen via een woonurgentie vanuit de opvang naar een reguliere woning. Bezwaarde heeft aan u aangegeven hier geen gebruik van te willen maken. Mocht bezwaarde zich bedenken dan kan hij alsnog contact opnemen met mevrouw van Zomeren.
23 april 2020 heeft deze speciale opvang weer contact gezocht met het college en aangegeven dat er voor meneer op 25 april 2020 weer een kamer vrij was. U en tevens meneer Kierindoongo zijn hiervan op de hoogte gesteld.
Conclusie
Het college is voornemens [lees: is van oordeel] dat het besluit met betrekking tot het niet verlenen van woonurgentie en het niet toepassen van de hardheidsclausule op grond van een passende voorliggende voorziening op de juiste wijze is vastgesteld.”
7. Onder punt 10 van haar tussenuitspraak van 4 februari 2021 heeft de rechtbank het volgende overwogen. In het primaire besluit is gesteld dat geen sprake is van een noodsituatie (urgentiegrond) als bedoeld in paragraaf 5 van de Verordening (lees: de Bijlage). Dit standpunt is echter niet gemotiveerd. In het bestreden besluit ontbreekt die motivering eveneens, evenals enige toetsing aan een noodsituatie. Uit het besluit op bezwaar, gelezen in samenhang met het verslag van de hoorzitting in bezwaar, kan worden afgeleid dat verweerder zich op het standpunt stelt dat sprake is van een zeer schrijnende situatie als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Bijlage, maar dat aan de hardheidsclausule niet wordt toegekomen omdat eiser dakloos is en daarvoor een voorliggende voorziening bestaat, namelijk de daklozenopvang in de centrumgemeente Nissewaard.
8. Onder punt 11 van haar tussenuitspraak heeft de rechtbank verder het volgende overwogen. Een voorliggende voorziening vormt een van de weigeringsgronden van artikel 2.3, tweede lid, van de Bijlage. Gelet op artikel 1.1, aanhef en onder j, van de Bijlage wordt onder voorliggende voorziening verstaan: een publiekrechtelijke regeling, anders dan de wet of deze verordening, die gezien haar aard en doel voor de desbetreffende woningzoekende toereikend en passend moet worden geacht voor het voorkomen of oplossen van zijn of haar huisvestingsprobleem. In het besluit op bezwaar is echter niet gemotiveerd op welke publiekrechtelijke regeling de in dit besluit genoemde speciale opvang zou zijn gebaseerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet een van de andere weigeringsgronden aan eiser heeft tegengeworpen.
9. In de tussenuitspraak is overwogen dat hieruit volgt dat het besluit op bezwaar geen stand kan houden wegens een motiveringsgebrek, zodat het beroep daartegen gegrond is.
10. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank voorts onder punt 13 nog het volgende betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals van de zijde van verweerder ter zitting ingeval van een vernietiging is verzocht, de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand te laten. Evenmin kan de rechtbank thans zelf einduitspraak doen door zelf in de zaak te voorzien. Zo is het de rechtbank opgevallen dat verweerder geen onderzoek heeft verricht naar de persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van eiser. Weliswaar heeft verweerder kennis genomen van een Wajong-rapport uit 2008, maar deze informatie is gedateerd, terwijl de – door verweerder niet weersproken – schriftelijke verklaring van [naam derde] van 13 augustus 2020 niet in enige afweging is betrokken.
11. In zijn brief van 31 maart 2021 – waarin eiser is aangeduid als appellant en meneer – heeft verweerder onder meer het volgende aangevoerd (citaat zonder voetnoot en zonder cursivering):

Reactie op rechtsoverweging 10:
Een urgentieverklaring wordt geweigerd wanneer men niet onder één van de urgentiegronden valt. Paragraaf 5 van bijlage 1 bevat vervolgens de urgentiegronden. De urgentiegronden hebben betrekking op een situatie waarbij de aanvrager thans rechtmatig een zelfstandige woonruimte bewoont of direct voorafgaand aan het onbewoonbaar worden van die woonruimte rechtmatig zelfstandige woonruimte bewoonde. Appellant voldoet niet aan die voorwaarde, omdat hij dakloos is. Alleen al om deze reden komt appellant niet in aanmerking voor één van de urgentiegronden. Indien los daarvan gekeken zou worden naar de urgentiegronden dan blijkt dat die ook niet van toepassing zijn op appellant.
Paragraaf 5 van bijlage 1 van de Verordening bevat een achttal urgentiegronden, te weten: medische noodzaak, onbewoonbaarheid, woonlasten, geweld en bedreiging, uitstroom uit voorziening voor tijdelijke opvang van personen die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten, mantelzorg, doorstroming vanuit opvanginstellingen, herhuisvesting in verband met sloop of ingrijpende verbetering.
Verweerder is niet gebleken dat sprake is van een medische situatie. Er is geen sprake van een rapportage van een medische deskundige waaruit blijkt dat appellant medische problemen heeft, welke tot gevolg hebben dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager. Ook is er geen rapport waaruit blijkt dat sprake is van geweld en bedreiging jegens appellant. Geen sprake is van een woonruimte die feitelijk onbewoonbaar is en ook niet van een situatie waarbij artikel 5.3 van de Verordening van toepassing is. Zo is er vanuit verweerder geen verhuisplicht opgelegd en is er ook geen sprake van onevenredig hoge woonlasten in relatie tot het huishoudinkomen of de andere mogelijkheden van het huishouden om in die lasten te voorzien.
(…)
Appellant ontvang en/of verleent ook geen mantelzorg. Omdat appellant zich niet in een opvanginstelling bevindt – hij heeft zélfs aangeboden opvang vanuit opvanginstelling geweigerd – kan er ook geen sprake zijn van doorstroming vanuit opvanginstelling.
Tot slot wordt de situatie van appellant ook niet veroorzaakt door aanstaande sloop of ingrijpende renovatie van de woning van appellant.
Gelet op het bovenstaande staat vast dat de situatie van appellant niet valt onder één van de urgentiegronden.
(…)
Reactie op rechtsoverweging 11:
Uit de systemen van de gemeente is gebleken dat appellant recent twee woningen heeft geweigerd. Ook kan appellant naar het Leger des Heils. Naar aanleiding van het advies van de commissie is er onderzoek gedaan of er passende opvang is die voldoet voor appellant. Voor nachtopvang voor de hond kan er naar een kennel worden gekeken in de buurt of het netwerk van appellant. Appellant heeft een WIA inkomen. Verweerder heeft contact ogenomen met het Leger des Heils. Het Leger des Heils heeft aangegeven dat de opvang in Spijkenisse passend is. Ze vangen daar gezinnen op met kinderen en hebben een enkele eenpersoonskamer. Er is destijds afgestemd dat appellant op deze locatie opvang kan krijgen en vanuit de opvang, afhankelijk van zijn problematiek, het traject toeleiding naar een zelfstandige woning kan plaatsvinden. Appellant is op 18 februari 2020 uitgenodigd voor de intake in Spijkenisse. Er was een kamer voor meneer beschikbaar, welke door appellant is afgewezen. Op 23 april 2020 is er weer een kamer beschikbaar voor meneer. Wederom heeft appellant de kamer afgewezen. Appellant is bekend bij het Leger des Heils en indien hij contact met hen opzoekt zoekt kan hij, afhankelijk van de beschikbaarheid van een kamer, daar terecht.
Gelet hierop is de commissie [lees: verweerder] van mening dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van een voorliggende voorziening en dat het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze opgelost kan worden.
(…)
Reactie op rechtsoverweging 13:
Acuut is niet urgent, de nuance tussen een acute en urgentie huisvestingsbehoefte. Een urgente huisvestingsbehoefte is een huisvestingsbehoefte die weliswaar snel, maar niet direct om een oplossing vraagt. Acute huisvestingsbehoefte, is een huisvestingsbehoefte waarbij het gaat om huishoudens die per direct de woning moeten verlaten of geen dak meer boven hun hoofd hebben en voor wie direct vervangende huisvesting dient te worden gevonden, hierin is de noodopvang een oplossing.
Een urgentieverklaring is bedoeld voor een noodsituatie op woongebied. Het gaat daarbij om daklozen of gezinnen met minderjarige kinderen die dakloos zijn of dreigen te worden en om woningzoekenden met ernstige medische problemen. De aard en strekking van de hardheidsclausule is zodanig dat deze slechts met uiterste terughoudendheid kan worden toegepast.
Zoals uw rechtbank overweegt dateert de verklaring van [naam derde] van 13 augustus 2020, terwijl het bestreden besluit (lees: beslissing op bezwaar) dateert van 11 mei 2020. Gelet hierop was het voor verweerder onmogelijk om in de aanvraag- als in de bezwaarfase kennis te nemen van de betreffende verklaring, laat het staan het te betrekking in de besluitvorming. De verklaring van [naam derde] dient daarom aangemerkt te worden als een nieuw stuk. Verweerder is van mening dat dit stuk niet betrokken dient te worden in de rechtbankprocedure. Appellant was namelijk in staat om deze verklaring al tijdens de aanvraagprocedure en/of tijdens de bezwaarfase aan te leveren.
Mocht uw rechtbank echter van mening zijn dat de verklaring van [naam derde] toch betrokken dient te worden bij het bestreden besluit dan is verweerder van oordeel dat deze verklaring niet lijdt tot een ander oordeel. De door [naam derde] aangebrachte punten zijn namelijk ook ingebracht door appellant zelf. Daarnaast kan de verklaring ook niet gezien worden als een objectief, omdat het gaat om een vriendin van appellant waarbij appellant ook nog eens een postadres heeft.
Naar aanleiding van het advies van de commissie is er onderzoek gedaan of er passende opvang is die voldoet voor appellant. Voor nachtopvang voor de hond kan er naar een kennel worden gekeken in de buurt of het netwerk van appellant. Appellant heeft een WIA inkomen. Verweerder heeft contact ogenomen met het Leger des Heils. Het Leger des Heils heeft aangegeven dat de opvang in Spijkenisse passend is. Ze vangen daar gezinnen op met kinderen en hebben een enkele eenpersoonskamer. Er is destijds afgestemd dat appellant op deze locatie opvang kan krijgen en vanuit de opvang, afhankelijk van zijn problematiek, het traject toeleiding naar een zelfstandige woning kan plaatsvinden. Appellant is op 18 februari 2020 uitgenodigd voor de intake in Spijkenisse. Er was een kamer voor meneer beschikbaar, welke door appellant is afgewezen. Op 23 april 2020 is er weer een kamer beschikbaar voor meneer. Wederom heeft appellant de kamer afgewezen. Appellant is bekend bij het Leger des Heils en indien hij contact met hen opzoekt zoekt kan hij, afhankelijk van de beschikbaarheid van een kamer, daar terecht.
Daarnaast blijkt uit onze systemen dat appellant recent nog twee woningen heeft geweigerd.
Gelet hierop is verweerder van oordeel dan geen sprake is van zodanige omstandigheden dat appellant op grond van toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking komt voor een urgentieverklaring.”
12. Eiser heeft in zijn zienswijze van 16 april 2021 het standpunt ingenomen dat verweerder niet heeft voldaan aan de door de rechtbank geboden gelegenheid het vastgestelde motiveringsgebrek te herstellen en dat wat verweerder heeft aangevoerd in zijn brief van 31 maart 2021 treedt buiten de haar gegeven opdracht. Verweerder heeft daartegen in zijn brief van 3 mei 2021 aangevoerd dat een opdracht tot herstel “ex nunc”, dient plaats te vinden met inachtneming van de omstandigheden op het moment van het herstel en het op dat moment geldende recht, en dus niet aan de hand van de omstandigheden en het recht zoals tijdens het initiële bestreden besluit. In zijn brief van 7 mei 2021 heeft eiser hiertegen in gebracht dat verweerder met de notie van beoordeling “ex nunc” de plank misslaat, omdat het er om gaat of verweerder heeft voldaan aan de opdracht die met tussenuitspraak is verleend. Verweerder heeft daarentegen met zijn brief van 31 maart 2021 een motivering gegeven op punten die niet meer aan de orde waren.
13. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder met zijn brief van 31 maart 2021 buiten de aan hem gegeven opdracht tot herstel van het motiveringsgebrek van het bestreden besluit is getreden. Naar vaste rechtspraak is een tussenuitspraak bindend voor de bestuursrechter en partijen en staat het bestuursorgaan het niet vrij om los daarvan een volledig nieuwe beoordeling te verrichten (bijv. ECLI:NL:RVS:2019:3925). Slechts bij hoge uitzondering kan de bestuursrechter terugkomen van de bindende beoordeling die hij in zijn tussenuitspraak heeft verricht, waarbij kan worden gedacht aan kennelijke misslagen in de tussenuitspraak (bijv. ECLI:NL:CRVB:2016:4390). Van een dergelijke misslag is geen sprake.
14. Voor zover de bestuurlijke lus er ondanks wat hiervoor is overwogen niet aan in de weg staat dat het bestuursorgaan zijn besluit handhaaft op basis van een andere grondslag (zie ECLI:NL:CRVB:2014:2354) overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de urgentiegronden uitsluitend betrekking hebben op een situatie waarbij de aanvrager thans rechtmatig een zelfstandige woonruimte bewoont of direct voorafgaand aan het onbewoonbaar worden van die woonruimte rechtmatig zelfstandige woonruimte bewoonde. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Uit artikel 2.2. van bijlage I bij de Verordening volgt dat voor een urgentieverklaring uitsluitend in aanmerking komen huishoudens met een inkomen onder de inkomensgrens. Volgens artikel 1.1, aanhef en onder j, van de Verordening wordt – voor zover hier van belang – onder huishouden verstaan een alleenstaande of samenwonenden. Deze definitie sluit niet uit dat een alleenstaande een huishouden vormt indien die niet over (zelfstandige) woonruimte beschikt. Dit laatste volgt ook uit artikel 5.7. van Bijlage I bij de Verordening, omdat dit een urgentiegrond bevat ingeval van doorstroming vanuit opvanginstellingen. Daar komt dan nog bij dat artikel 2.5. van Bijlage I bij de Verordening voorziet in een hardheidsclausule, wat wil zeggen dat verweerder bevoegd is om een urgentieverklaring af te geven aan een persoon die basis van de Verordening niet aan de voorwaarden voldoet om daarvoor in aanmerking te komen.
15. De rechtbank zal zich thans buigen over de vraag of verweerder aan eiser op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring dient te verstrekken op basis van de voorliggende feiten en omstandigheden.
16. Gelet op de aan verweerder gegeven opdracht in de tussenuitspraak en de brief van verweerder van 31 maart 2021 moet worden aangenomen dat voor eiser geen voorliggende voorziening bestaat als bedoeld in de Verordening. Verder heeft verweerder nagelaten om enig onderzoek te doen naar de medische situatie van eiser, die een Wajong-uitkering ontvangt. Verweerder heeft daarentegen volgens zijn brief van 31 maart 2021 eiser tegengeworpen dat hij geen recentere rapportage van een medische deskundige heeft overgelegd. Dit is niet in overeenstemming met wat de rechtbank heeft overwogen in de tussenuitspraak. Voorts heeft verweerder de verklaring van [naam derde] terzijde gelegd. De stelling van verweerder dat die verklaring voorafgaand aan het bestreden besluit had moeten worden ingebracht kan om drie redenen niet worden gevolgd. Ten eerste heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat verweerder de door hem niet weersproken schriftelijke verklaring van [naam derde] van 13 augustus 2020 niet in enige afweging heeft betrokken. Ten tweede dateert die verklaring van na het bestreden besluit en ten derde – wat daarmee samenhangt – is dat die verklaring juist is opgesteld omdat verweerder eiser eerst bij het bestreden besluit heeft tegengeworpen dat hij een opvangplek bij het Leger des Heils heeft afgeslagen. Gelet op de gedetailleerde verklaring van [naam derde] – die nog immer niet inhoudelijk door verweerder is ontkracht – is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat de geboden opvang bij het Leger des Heils niet geschikt is voor eiser.
17. Gelet op de omstandigheid dat verweerder het gebrek dat aan het besluit op bezwaar kleeft ondanks de duidelijke opdracht in de tussenuitspraak niet heeft hersteld, ziet de rechtbank thans aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat eiser in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op grond van artikel 2.5. van Bijlage I bij de Verordening.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.670 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en tweemaal een halve punt voor het geven van een zienswijze na de bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 534 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar en het dwangsombesluit gegrond;
  • vernietigt het besluit op bezwaar;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat aan eiser een urgentieverklaring wordt verstrekt;
  • vernietigt het dwangsombesluit;
  • stelt de door verweerder verschuldigde dwangsom vast op € 1.307;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het besluit op bezwaar en het dwangsombesluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 178 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.670.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 20 mei 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Huisvestingswet 2014
Artikel 12
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
2. De gemeenteraad legt, indien hij toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in dat lid, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.
3. Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlenen of ontvangen, behoren in ieder geval tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.
4. Indien de gemeenteraad toepassing heeft gegeven aan het eerste lid legt hij in de huisvestingsverordening vast op welke wijze de gemeente voldoet aan de zorg voor de voorziening in de huisvesting van vergunninghouders in de gemeente overeenkomstig de voor de gemeente geldende taakstelling, behoudens in die gevallen dat burgemeester en wethouders daarin op andere wijze voorzien.
Verordening woonruimtebemiddeling 2015 (Hellevoetsluis)
Artikel 1.1 Definities
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. huishouden:
1. alleenstaande; of,
2. samenwonenden, zijnde twee personen die hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar, dan wel personen die dit willen gaan doen; of,
3. de alleenstaande of samenwonenden en de kinderen van de alleenstaande of tenminste één van de samenwonenden, voor zover die kinderen hoofdverblijf hebben in de woning van de alleenstaande of samenwonenden en de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt;
4. de alleenstaande of samenwonenden en het kind van de alleenstaande of tenminste één van de samenwonenden, voor zover het kind hoofdverblijf heeft in de woning van de alleenstaande of samenwonenden, de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt en er tussen het kind en de alleenstaande of tenminste één van de samenwonenden een zorgrelatie bestaat die tot gevolg heeft dat de zorgontvanger zonder de uit hoofde van die relatie ontvangen zorg redelijkerwijs niet in zijn of haar huidige woonsituatie kan blijven wonen;
(…)
t. urgentieverklaring: de urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.1 van Bijlage I zijnde de beschikking waarmee de indeling van woningzoekenden in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12 lid 2 van de wet [lees: de Huisvestingswet 2014] plaatsvindt;
(…)
Artikel 2.3.8. Voorrang voor bezitters van een urgentie- of herhuisvestingsverklaring
1. Een huishouden dat wegens een persoonlijke noodsituatie of wegens sloop of ingrijpende verbetering van zijn woonruimte een (andere) woonruimte nodig heeft en geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, kan in aanmerking komen voor een urgentieverklaring, dan wel een herhuisvestingsverklaring.
2. In Bijlage I bij deze verordening is aangegeven:
a. door wie, bij wie en de wijze waarop de in het vorige lid bedoelde verklaringen kunnen worden aangevraagd,
b. door wie en de gronden waarop deze verklaringen worden verstrekt,
c. de inhoud van deze verklaringen en
d. de gevolgen die deze verklaringen hebben voor de positie op de woningmarkt van de bezitter ervan.
Bijlage I Urgentie- en herhuisvestingssysteem
Artikel 1.1. Definities
In deze Bijlage en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j) voorliggende voorziening: een publiekrechtelijke regeling, anders dan de wet of deze verordening, die gezien haar aard en doel voor de desbetreffende woningzoekende toereikend en passend moet worden geacht voor het voorkomen of oplossen van zijn of haar huisvestingsprobleem;
(…)
Artikel 1.2. Verhouding tot artikel 12 van de wet
De in paragraaf 5 van deze Bijlage opgenomen urgentiegronden betreffen de criteria als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014.
Artikel 2.2. Aanvraag om een urgentieverklaring
1. Voor een urgentieverklaring komen uitsluitend in aanmerking huishoudens met een inkomen onder de inkomensgrens.
(…)
Artikel 2.3. Weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een herhuisvestingsverklaring.
2. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring, weigert de urgentieverklaring indien sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…)
g. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan omdat aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden geen gebruik heeft gemaakt van een voorliggende voorziening;
(…)
Artikel 2.5. Hardheidsclausule
1. Het bestuursorgaan dat belast is met het beslissen op aanvragen om een urgentieverklaring is, indien strikte toepassing van deze zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
(…)
Artikel 5.1. Medische noodzaak
De in de titel van dit artikel bedoelde urgentiegrond doet zich voor als de aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden:
a. bewoont thans rechtmatig zelfstandige woonruimte; en,
b. heeft medische problemen, welke tot gevolg hebben dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager.
Artikel 5.7. Doorstroming vanuit opvanginstellingen
1. De in de titel van dit artikel bedoelde urgentiegrond doet zich voor indien:
a. aanvrager een door een instelling verzorgd traject doorloopt of heeft doorlopen dat naar het oordeel van het bestuursorgaan in voldoende mate gericht is op re-integratie in de eigen of nieuwe sociale omgeving van aanvrager; en,
b. aanvrager direct voorafgaand aan het traject een aansluitend woonverleden heeft in een gemeente binnen de regio; en,
c. er sprake was van zelfstandige woonruimte die door of tijdens de problematiek die leidde tot het traject verloren is gegaan of terugkeer naar het laatste (in)woonadres op basis van een indicatie niet mogelijk is.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b, kan een aanvrager met aansluitend woonverleden in een gemeente buiten de regio ook voor een urgentieverklaring in aanmerking komen indien:
a. het door de instelling verzorgde traject binnen de regio doorlopen is; en,
b. terugkeer naar de desbetreffende gemeente buiten de regio op grond van een indicatie niet mogelijk is; en,
c. aan de overige voorwaarden genoemd in het eerste lid is voldaan.
3. Het in het eerste en tweede lid bedoelde traject:
a. is afgerond en er is geen zorg of nazorg nodig. Aanvrager is in dit geval in staat zelfstandig een huishouden te voeren; of,
b. bestaat uit het verlenen van zorg of nazorg. Aanvrager is in dit geval wel in staat zelfstandig een huishouden te voeren, maar met begeleiding.
4. De in het eerste en tweede lid bedoelde instelling stelt een rapportage op waarin een beschrijving wordt gegeven van het doorlopen of door te lopen traject en, voor zover de zorg of nazorg nog voortduurt, waaruit blijkt waaruit de te verlenen zorg of nazorg bestaat. Het bestuursorgaan kent bij zijn beslissing op de aanvraag om urgentieverklaring zwaarwegend gewicht toe aan de rapportage.
5. De indicatie als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt afgegeven door de in het eerste of tweede lid bedoelde instelling of door een adviseur als bedoeld in artikel 2.4, vierde lid, van deze Bijlage.