In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van de Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant had eerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), welke door het Uwv op 26 oktober 2010 was afgewezen. De rechtbank Amsterdam had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad oordeelde in een tussenuitspraak op 4 december 2013 dat het besluit van het Uwv op een ontoereikende medische grondslag berustte en droeg het Uwv op om dit gebrek te herstellen.
Na de tussenuitspraak heeft het Uwv aanvullende medische informatie verstrekt, waaronder rapporten van bezwaarverzekeringsartsen en bezwaararbeidsdeskundigen. De Raad heeft vastgesteld dat de nadere onderbouwing van de medische beperkingen van de appellant voldoende was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren. De Raad oordeelde dat het Uwv zijn besluit om de Wajong-uitkering te weigeren op een andere grond had gemotiveerd, maar dat dit niet in strijd was met de eerdere opdracht van de Raad.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad het besluit van 26 oktober 2010 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.435,- bedroegen, en moest het Uwv het betaalde griffierecht van € 153,- vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor Wajong-uitkeringen en de mogelijkheden voor herbeoordeling na een tussenuitspraak.