ECLI:NL:RBROT:2021:3247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
ROT 20/238
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik na aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser. Eiser, die op 1 januari 2019 werd aangehouden voor rijden onder invloed met een promillage van 1,668, had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het primaire besluit van het CBR, dat op 14 oktober 2019 werd genomen, werd in het bestreden besluit van 6 januari 2020 gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S. van der Eijk.

Tijdens de zitting op 17 maart 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser betwistte de diagnose van alcoholmisbruik die was gesteld op basis van een psychiatrisch rapport, uitgevoerd door artsen en een psychiater. Eiser voerde aan dat zijn aanhouding een incident was en dat hij niet structureel alcoholmisbruik pleegde. De rechtbank oordeelde echter dat het CBR zich terecht had gebaseerd op de rapportage, waarin aanwijzingen voor alcoholmisbruik werden gevonden. De rechtbank concludeerde dat er geen gebreken waren in de rapportage en dat de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gerechtvaardigd was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser werd niet gevolgd in zijn stelling dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn werk als biologiedocent en de noodzaak van een rijbewijs, tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid op de weg voorop staat en dat de diagnose alcoholmisbruik niet lichtvaardig kan worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser

gemachtigde: mr. S. van der Eijk,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
gemachtigde: mr. J.J. Kwant.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser vanaf 21 oktober 2019 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 6 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is op 1 januari 2019 aangehouden wegens rijden onder invloed met een promillage van 1,668. Op dat moment was hij beginnend bestuurder. De korpschef van politie eenheid Oost-Nederland heeft verweerder de in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid of de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Verweerder heeft aan eiser een onderzoek naar zijn alcoholgebruik opgelegd.
1.2.
Op 13 juli 2019 heeft eiser het onderzoek naar de rijvaardigheid en rijgeschiktheid ondergaan, uitgevoerd door arts [naam 1] en psychiater [naam 2]. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een ongedateerd verslag van bevindingen (de rapportage). Hierin is – samengevat – vermeld dat eiser op 1 januari 2019 is aangehouden met een promillage van 1,668. Hij heeft verklaard dat hij bij een vriend van zijn ex-vriendin zou blijven slapen, maar zich daar onveilig voelde toen andere jongens harddrugs gebruikten en er geld uit zijn portemonnee was gestolen. Eiser heeft vervolgens een afstand van 50 kilometer gereden. Aangezien hij zich niet voldoende kon focussen en het gevaarlijk zou zijn om door te rijden, is hij gestopt op de vluchtstrook, waarna hij is aangehouden door de politie. Het door eiser opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de aanhouding en het destijds gemeten promillage zijn niet met elkaar in overeenstemming, zodat sprake is van onderrapportage van het alcoholgebruik. De flinke afstand die eiser met een verhoogd promillage heeft gereden, vormt een aanwijzing voor een verhoogde tolerantie. Tussen deze tolerantie en de algemene alcoholanamnese bestaat discrepantie, zodat aannemelijk is dat eiser in het jaar voorafgaande aan de aanhouding meer heeft gedronken dan opgegeven. Dat is een aanwijzing voor onderrapportage. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat eiser binnen een anamnestisch sociaal drinkpatroon juist op de dag dat hij doorschiet wordt aangehouden. Gelet op de betrekkelijk lage pakkans is dat niet aannemelijk. Hoewel er onvoldoende aanwijzingen zijn voor de conclusie dat ten tijde van de aanhouding sprake was van alcoholmisbruik, kan wel op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin worden gesteld. Er is geen stopdatum ten aanzien van het alcoholgebruik te stellen, nu de alcoholanamnese onbetrouwbaar geacht wordt gelet op de aanknopingspunten voor onderrapportage. De psychiater acht het niet aannemelijk dat eiser met het alcoholmisbruik is gestopt.
2. Verweerder heeft bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Verweerder legt aan dit besluit ten grondslag dat uit voornoemde rapportage is gebleken dat sprake is van alcoholmisbruik en dat eiser daarom niet geschikt is om te rijden. Eiser blijft ongeschikt totdat hij is gestopt met het alcoholmisbruik en dat een jaar volhoudt. Verweerder ziet geen aanleiding het oordeel van de keurend arts in twijfel te trekken.
3. Eiser betwist dat sprake is van alcoholmisbruik. De aanhouding op 1 januari 2019 was een incident en zijn eerste overtreding. Eiser is een serieus en ambitieus persoon, werkt op een middelbare school als biologiedocent en functioneert naar behoren. Hij drinkt maandelijks op één dag in het weekend één of twee biertjes. Verweerder heeft het bestreden besluit ten onrechte gebaseerd op de rapportage, want de door eiser gestelde bijzondere omstandigheden ten tijde van de aanhouding zijn daarin onvoldoende meegewogen. Zo was het nieuwjaarsnacht, was hij van plan om te logeren op het adres waarvandaan hij vertrok, maar belandde hij in een noodsituatie en was hij door de adrenaline in staat om te rijden, maar heeft hij toen deze uitgewerkt raakte en hij besefte dat hij te veel had gedronken direct de auto aan de kant van de weg op de vluchtstrook gezet. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) stelt eiser dat er geen sprake is van meerdere aanwijzingen die de diagnose alcoholmisbruik ondersteunen, omdat uit de bevindingen van de politie blijkt dat sprake was van intoxicatieverschijnselen en afwijkende bloedwaarden ontbreken. Eiser betwist daarom dat sprake is van tolerantie en ook stelt hij dat geen sprake is van onderrapportage. Volgens eiser kan de vermeende onderrapportage alleen afgeleid worden uit het feit dat hij mogelijk meer gedronken had dan hij aan de politie toegaf bij zijn aanhouding en is daarbij van belang dat hij ernstig geschrokken was en in nood verkeerde. Eiser stelt dat hij voorafgaande aan zijn aanhouding niet uit whiskyglazen heeft gedronken, zodat het aantal genoemde consumpties klopt met de objectieve bevindingen in de rapportage. Eiser stelt dat de rapporterend psychiater op geen enkele wijze bij het onderzoek betrokken is geweest en dat de rapportage ook om die reden niet aan het besluit ten grondslag gelegd had mogen worden. Bij het bestreden besluit heeft geen volledige heroverweging plaatsgevonden, want verweerder had moeten onderzoeken of de eerder getrokken conclusies overeind konden blijven en dat is bij het ontbreken van tolerantie en onderrapportage niet het geval.
4. Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.1.
De rechtbank stelt vast, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling, dat in een geval waarin de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ is gesteld, slechts aanleiding bestaat om het bestreden besluit dat is gebaseerd op een psychiatrisch rapport niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1570 en van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2124). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de rapportage aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat de rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet of niet voldoende concludent is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
Uit de uitspraken van de Afdeling van 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1339) en 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1893) volgt dat voor de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik sprake moet zijn van meerdere aanwijzingen die de diagnose ondersteunen, omdat de betrouwbaarheid van anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is. Deze aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval aan die voorwaarde voldaan, aangezien volgens de psychiater sprake is van aanwijzingen voor onderrapportage en de lange gereden afstand volgens de psychiater een aanwijzing vormt voor tolerantie. De stelling van eiser dat er geen afwijkende bloedwaarden zijn vastgesteld, maakt dat niet anders. Zoals de Afdeling in haar uitspraken van 16 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BY8499) en 12 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1854) heeft overwogen betekent het ontbreken van afwijkende bloedwaarden niet dat niet geconcludeerd kan worden dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Ook de stelling van eiser dat sprake was van intoxicatieverschijnselen maakt dit niet anders, zoals hierna onder 5.3. wordt overwogen.
5.3.
De door eiser genoemde bijzondere omstandigheden, waaronder dat het nieuwjaarsnacht was en hij in een noodsituatie verkeerde, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de psychiater niet kon concluderen dat sprake was van alcoholmisbruik. In paragraaf 3 van de rapportage staan de door eiser gestelde bijzondere omstandigheden vermeld, zoals verweerder terecht stelt, zodat deze omstandigheden zijn meegenomen in de afweging door de psychiater. Dat aan die omstandigheden niet de door eiser gewenste conclusie is verbonden, maakt dat niet anders.
De psychiater heeft in de omstandigheid dat het eiser is gelukt om met een hoog promillage van 1,668 auto te rijden en een afstand van 50 kilometer af te leggen een aanwijzing voor een verhoogde tolerantie gezien. Daarbij heeft hij niet aannemelijk hoeven achten dat eiser vanwege de adrenaline in staat was om de lange afstand af te leggen. Verweerder heeft zich ter zitting dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eisers auto beschadigd was onvoldoende is voor de conclusie dat geen sprake was van tolerantie. Hoewel eiser stelt dat sprake was van intoxicatieverschijnselen, stelt verweerder terecht dat eiser voor deze verschijnselen tegenover de politie gemotiveerd een andere oorzaak (slechte nachtrust) heeft genoemd en dat het niet in lijn met de gestelde intoxicatieverschijnselen zou zijn dat eiser nog in staat was om op enig moment een bewuste keuze te maken om te stoppen met rijden. In dit verband heeft verweerder ook mee laten wegen dat eiser verschillende verklaringen heeft gegeven over de gang van zaken voorafgaande aan de aanhouding.
De psychiater heeft de vermeende onderrapportage anders dan eiser stelt niet alleen gebaseerd op het feit dat eiser voorafgaande aan zijn aanhouding meer gedronken had dan hij tegenover de politie verklaarde. De aangenomen onderrapportage is mede gebaseerd op het feit dat eiser een verhoogde tolerantie moet hebben opgebouwd, omdat hij anders niet in staat was om een dergelijke lange afstand af te leggen. De psychiater heeft onderbouwd dat deze tolerantie niet kan zijn opgebouwd of onderhouden met het door eiser anamnestisch opgegeven normale alcoholgebruik van één dag per twee weken twee alcoholeenheden bier, zodat aannemelijk is dat sprake is van onderrapportage van het normale alcoholgebruik. Daarnaast is de onderrapportage gebaseerd op het gegeven dat niet aannemelijk is dat eiser één keer doorschiet in zijn drinkpatroon en juist op die dag wordt aangehouden, gelet op de lage pakkans, zodat een meer structureel patroon van overmatig alcoholgebruik aannemelijk is. De stelling van eiser dat hij ernstig geschrokken was en in nood verkeerde is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat geen sprake is van onderrapportage. Het is opmerkelijk dat eiser een afstand van 50 kilometer zou hebben afgelegd om zichzelf in veiligheid te brengen, terwijl dat een groot gevaar veroorzaakt voor de verkeersveiligheid. Niet valt in te zien dat eiser een dergelijke afstand moest rijden om zichzelf in veiligheid te brengen. Ook wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat de glazen waaruit hij destijds whisky had gedronken een afwijkende omvang hadden. De psychiater heeft gemotiveerd dat bij het door eiser opgegeven alcoholgebruik voorafgaande aan de aanhouding van 7 of 8 alcoholeenheden whisky, uitgekomen zou worden op een alcoholpromillage van 0,3. Zoals verweerder stelt is bij eiser een ruim vijfmaal hoger promillage vastgesteld, zodat de discrepantie niet (uitsluitend) door de omvang van de glazen veroorzaakt kan zijn.
5.4.
Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder de rapportage niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen, omdat de psychiater op geen enkele wijze bij het onderzoek betrokken zou zijn geweest. Uit de rapportage volgt namelijk dat eiser een (kort) gesprek heeft gehad met de psychiater. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 21 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1620) is in de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000 in hoofdstuk 2 bepaald dat waar voor de beoordeling van de geschiktheid een specialistisch rapport nodig is, daarmee is bedoeld een rapport dat is opgesteld en ondertekend door een medisch specialist, waarbij het is toegestaan dat delen van het onderzoek onder supervisie en verantwoordelijkheid van de specialist zijn uitgevoerd door een derde. De omstandigheid dat delen van het onderzoek door een arts, niet zijnde psychiater, zijn uitgevoerd maakt dan ook niet dat het rapport niet als specialistisch rapport kan worden aangemerkt. Voor zover het persoonlijk contact met de psychiater zelf kort is geweest, is het niet aan de bestuursrechter om te toetsen of dat contact toereikend is geweest voor de door deze psychiater gestelde diagnose.
5.5.
Nu uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht op basis van de rapportage in het bestreden besluit is uitgegaan van de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin, slaagt het betoog van eiser dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden bij het bestreden besluit niet.
6. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de persoonlijke omstandigheden van eiser, namelijk dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, dat hij goed functioneert op zijn werk en dat hij zich zonder rijbewijs gestigmatiseerd voelt, niet tot een ander oordeel leiden.
7. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt om die reden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage – wettelijk kader
Artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen indien een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994 besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van artikel 134, tweede lid, van de WVW 1994 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek
– naar de rijvaardigheid en geschiktheid, als bedoeld in 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 –daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Op grond van artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling maatregelen) besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid
(lees: tweede lid), van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Op grond van artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling geschiktheid) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
De in deze bijlage opgenomen norm 8.8 luidt:
"Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."