ECLI:NL:RBROT:2021:2860

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
C/10/582044 / HA ZA 19-837
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige daad in faillissement van vennootschap

In deze zaak vorderden eiseressen, [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2], betaling van beëindigingsvergoedingen van [naam gedaagde], de bestuurder van hun voormalige werkgever Multicard Nederland B.V., die in faillissement was verklaard. Eiseressen stelden dat zij schade hadden geleden door onrechtmatig handelen van [naam gedaagde], omdat hun vorderingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomsten niet waren voldaan. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een persoonlijk ernstig verwijt aan de zijde van [naam gedaagde]. De rechtbank overwoog dat eiseressen op de hoogte waren van de financiële problemen van Multicard en dat de bestuurder niet kon voorzien dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiseressen niet toewijsbaar waren, omdat er geen onrechtmatig handelen was vastgesteld. Eiseressen werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/582044 / HA ZA 19-837
Vonnis van 31 maart 2021
in de zaak van

1..[naam eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats eiseres 1] ,
2.
[naam eiseres 2],
wonende te [woonplaats eiseres 2] ,
eiseressen,
advocaat mr. P.A. Visser te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.G. de Neef te Oud-Beijerland.
Partijen zullen hierna [naam eiseres 1] , [naam eiseres 2] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 18 december 2019 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;
  • de akte overleggende producties tevens uitbreiding bewijsaanbod, tevens wijziging eis van 16 februari 2021, met producties 16 tot en met 18;
  • de akte producties comparitie van 16 februari 2021, met productie 8 tot en met 13;
  • de antwoordakte na eisvermeerdering en uitbreiding bewijsaanbod van 16 februari 2021;
  • het proces-verbaal van de comparitie op 16 februari 2021, inclusief:
  • de spreekaantekeningen van mr. Visser;
  • de aantekeningen voor de comparitie van mr. De Neef.
  • de brief van 2 maart 2021 van mr. De Neef met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de brief van 4 maart 2021 van mr. Visser met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de brief van 8 maart 2021 van mr. De Neef met een reactie op de brief van 4 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] waren in dienst van Multicard Nederland B.V. (hierna: Multicard). [naam eiseres 1] werkte in de functie van general manager en [naam eiseres 2] in de functie van accountmanager.
2.2.
Multicard ontwikkelde en produceerde tankpassen, betaalkaarten en vervoerskaarten. Ook ontwikkelde zij betaalsystemen voor met name WMO-vervoerders en brandstofleveranciers.
2.3.
[naam gedaagde] was enig bestuurder van Multicard.
2.4.
Enig aandeelhouder van Multicard was Sandpiper Digital Payment AG, gevestigd te Zwitserland (hierna: Sandpiper).
2.5.
Tussen [naam eiseres 1] en Multicard is op 15 mei 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van het dienstverband per 1 oktober 2018, waarbij een beëindigingsvergoeding van € 70.000,00 bruto is overeengekomen, te betalen voor 30 september 2018.
2.6.
Tussen [naam eiseres 2] en Multicard is op 15 mei 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van het dienstverband per 1 oktober 2018, waarbij een beëindigingsvergoeding van € 30.000,00 bruto is overeengekomen, te betalen voor 30 september 2018.
2.7.
Op 15 mei 2018 heeft Multicard (als geldontvanger) met Sandpiper (als geldverstrekker) een geldleenovereenkomst gesloten ten bedrage van € 90.000,00. De overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“[…]
I. LOAN
The Lender will grant to the Borrower a loan in the amount of EUR 90.000 […] in order to cover current liabilities. […]”
Op 31 mei 2018 heeft Sandpiper aan Multicard een bedrag ad € 90.000,00, betaald met als betalingsomschrijving “Abfindungen".
2.8.
Uit hoofde van haar verplichting tot betaling van de beëindigingsvergoeding heeft Multicard aan [naam eiseres 1] in totaal een bedrag van € 10.000,00 netto voldaan.
2.9.
Uit hoofde van haar verplichting tot betaling van de beëindigingsvergoeding heeft Multicard aan [naam eiseres 2] in totaal een bedrag van € 5.500,00 netto voldaan.
2.10.
Multicard is op 16 april 2019 in staat van faillissement verklaard.
2.11.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zijn per 1 oktober 2018 in dienst getreden bij het eigen bedrijf van [naam gedaagde] , Topr Betaalsystemen B.V. (hierna: Topr). Daar zijn zij per 31 januari 2019 uit dienst getreden.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] vorderen na wijziging van eis – samengevat en zakelijk weergegeven – veroordeling van [naam gedaagde] :
tot betaling aan [naam eiseres 1] van € 51.890,00, vermeerderd met rente;
tot betaling aan [naam eiseres 2] van € 30.327,00, vermeerderd met rente;
onder de bepaling dat op voormelde vorderingen in mindering strekt hetgeen [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] ontvangen uit het faillissement van Multicard en onder de bepaling dat indien en voor zover [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zowel van [naam gedaagde] als ter zake van de afwikkeling van voormeld faillissement enig bedrag hebben ontvangen, [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] gehouden zijn hetgeen zij uit het faillissement hebben ontvangen tot dat deel wat hun vordering op [naam gedaagde] overstijgt, aan [naam gedaagde] te voldoen als zijnde onverschuldigd betaald;
c. in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
De vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatige daad. Aan deze vordering ligt ten grondslag het standpunt van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] dat zij zijn benadeeld, nu de vorderingen die zij hebben uit hoofde van de met Multicard gesloten vaststellingsovereenkomst, (deels) onbetaald zijn gelaten als gevolg van onrechtmatig handelen van [naam gedaagde] als bestuurder van Multicard. [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] lijden daardoor schade. Deze schade bestaat uit het netto bedrag van het onbetaald gelaten gedeelte van de beëindigingsvergoeding en de contractuele boete, aldus [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2]
3.3.
[naam gedaagde] voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, dan wel tot het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een toewijzend vonnis, met hoofdelijke veroordeling van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Eiswijziging

4.1.
[naam gedaagde] heeft zich niet verzet tegen de wijziging van de eis. Evenmin bestaat ambtshalve aanleiding voor het oordeel dat de eiswijziging in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank doet daarom recht op de gewijzigde eis.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.2.
Ten aanzien van de vraag of een bestuurder van een vennootschap aansprakelijk kan zijn jegens benadeelde schuldeisers, is in de jurisprudentie – kort samengevat – bepaald dat de bestuurder alleen dan persoonlijk aansprakelijk kan zijn, wanneer hem ter zake van de benadeling persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521 en HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).
4.2.1.
Van een persoonlijk ernstig verwijt is in beginsel sprake, (i) indien de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de ontstane schade. Informeler weergegeven: dit is het geval als de bestuurder tegen beter weten in verbintennissen aangaat namens de vennootschap.
4.2.2.
Van een persoonlijk ernstig verwijt is voorts in beginsel sprake, (ii) indien de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Informeler weergegeven: dit is het geval als de bestuurder de vennootschap leeghaalt.
4.2.3.
Met inachtneming van die voorwaarden kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder aan de orde zijn in het geval hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap een of meer andere schuldeisers heeft betaald met voorrang boven andere schuldeisers (HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:73).
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] , in samenhang met de door hun overgelegde producties, niet kunnen leiden tot de conclusie dat [naam gedaagde] als bestuurder van Multicard in zijn verhouding tot [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] een persoonlijk ernstig verwijt treft. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang.
Tegen beter weten in verbintenissen aangaan (i)
4.4.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] stellen – kort weergegeven – dat [naam gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de Beklamelnorm. [naam gedaagde] is in zijn hoedanigheid van bestuurder namens de vennootschap een financiële verplichting aangegaan jegens [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] . Multicard zat toen in een saneringstraject. [naam gedaagde] wist daarom, of had redelijkerwijs moeten weten, dat Multicard de verplichtingen naar [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] niet zou kunnen nakomen.
4.5.
[naam gedaagde] betwist dat sprake is van schending van de Beklamelnorm en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Toen [naam gedaagde] namens Multicard de vaststellingsovereenkomsten sloot, had hij de redelijke verwachting dat Multicard aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen zou kunnen voldoen. [naam gedaagde] heeft de vaststellingsovereenkomsten pas getekend nadat hij met Sandpiper had afgesproken dat die de te maken saneringskosten zou lenen aan Multicard. Sandpiper kwam die afspraak lange tijd na. Door ten tijde van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomsten niet verwachte omstandigheden, waaronder problemen met de Belastingdienst, kon Multicard de vergoedingen, toen deze op 1 oktober 2018 opeisbaar werden, en de daarover verschuldigde belastingen, niet meer betalen.
4.6.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie als hiervoor onder (i) weergegeven.
4.6.1.
Bij de situatie zoals hiervoor onder (i) weergegeven, geldt als uitgangspunt dat de prestatie die ten behoeve van de vennootschap door de wederparij wordt verricht, moet worden vergoed. Het gaat immers niet aan om de wederpartij te bewegen tot het verrichten van een prestatie, in de wetenschap dat de beloofde wederprestatie van de vennootschap zal uitblijven.
4.6.2.
In deze zaak is de prestatie die door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] moest worden verricht en die door Multicard moet worden vergoed, het verrichten van arbeid. De door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] verrichte arbeid is tot het einde van het diensverband door Multicard volledig vergoed. Er is dan ook geen sprake van een prestatie die [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hebben verricht, waarvan vergoeding uitblijft. [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zijn niet bewogen tot presteren, zij zijn juist bewogen tot beëindiging van hun werkzaamheden.
4.6.3.
Tevens geldt als uitgangspunt bij een situatie zoals hiervoor onder (i) weergegeven, dat degene die de verbintenis namens de vennootschap aangaat, weet, althans behoort te begrijpen, dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en dat de ander daarvan niet op de hoogte was. Ook dat is in de onderhavige situatie niet het geval, nu [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] ter gelegenheid van de compartie hebben aangegeven dat zij ervan op de hoogte waren dat het financieel niet goed ging met Multicard. Zij zijn om die reden immers bij Multicard uit dienst getreden en bij Topr in dienst gegaan. Dat zij, zoals zij hebben gesteld, niet van de hoed en de rand wisten, is daarbij niet relevant, nu voldoende is dat [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] op de hoogte waren van het feit dat Multicard er financieel niet goed voorstond en er gesaneerd moest worden.
4.6.4.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten, [naam gedaagde] al kon voorzien dat de vennootschap niet zou kunnen gaan nakomen. Aandeelhouder Sandpiper was bereid gebleken geld in de vennootschap te steken en heeft dat meermalen ook gedaan. [naam gedaagde] kon redelijkerwijs verwachten dat de vennootschap – bij het opeisbaar worden van de vorderingen – de verbintenissen zou kunnen nakomen. Dat dit uiteindelijk anders is gelopen, is wijsheid achteraf.
Leeghalen van de vennootschap (ii)
4.7.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] stellen zich – kort weergegeven – tevens op het standpunt dat sprake is van betalingsonwil aan de zijde van [naam gedaagde] . Het heeft er alle schijn van dat Multicard de verplichtingen jegens hen gewoon kon nakomen. Sandpiper heeft immers een betaling gedaan om de afvloeiingsverplichting te kunnen voldoen, onder de omschrijving “Abfindungen”, ofwel beëindigingsvergoedingen. De enige personeelsleden die toen afvloeiden, waren [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] . Er is dus een specifieke geoormerkte betaling ontvangen en voor een ander doel gebruikt. In beginsel staat hiermee betalingsonwil vast. [naam gedaagde] ging een verplichting aan namens Multicard in de periode dat Multicard buitengerechtelijk haar schulden trachtte te saneren en Multicard had de gelijkheid onder schuldeisers moeten handhaven. [naam gedaagde] had niet selectief mogen betalen.
4.8.
[naam gedaagde] betwist dat sprake is van betalingsonwil en voert – samengevat – het volgende aan.
4.8.1.
Het in mei 2018 door Sandpiper betaalde bedrag van € 90.000,00 is niet speciaal voor de ontslagvergoedingen van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] voldaan. De ontslagvergoedingen zouden pas na het einde van het dienstverband (1 oktober 2018) worden uitbetaald. Multicard had na mei 2018 geld nodig om de betalingen aan personeel, waaronder de salarissen van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] tot 1 oktober 2018, en de daarover verschuldigde belastingen te kunnen blijven betalen. Multicard heeft alle middelen moeten aanwenden om de achterstand bij de Belastingdienst in te lopen. Alle inkomsten en de geleende bedragen van Sandpiper waren nodig om te voorkomen dat Multicard failliet zou gaan. Het feit dat het loon over de opzegtermijn, het vakantiegeld, de niet-genoten vakantiedagen, de onkostendeclaraties en het pro rata deel van hun dertiende maand aan [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zijn uitbetaald, duidt erop dat geen sprake was van betalingsonwil aan de zijde van [naam gedaagde] .
4.8.2.
Door [naam gedaagde] wordt eveneens betwist dat sprake is van onrechtmatig handelen door selectieve betaling. Hij voert daartoe aan dat pas vanaf het moment dat duidelijk is of moet zijn dat het faillissement onafwendbaar is, selectieve betaling onrechtmatig kan zijn. [naam gedaagde] wijst in dit verband op ECLI:NL:HR:2020:73, waarin is geoordeeld dat selectieve betaling na faillissementsaanvraag onrechtmatig handelen van de bestuurder zou kunnen opleveren. Daarvoor is dan wel noodzakelijk dat er sprake is van bijkomende omstandigheden en die doen zich hier niet voor, aldus [naam gedaagde] .
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat ook een situatie als hiervoor weergegeven onder (ii) zich niet voordoet. Daartoe oordeelt de rechtbank als volgt.
4.9.1.
Vooropgesteld wordt dat het een bestuurder in beginsel vrijstaat op grond van een eigen afweging te bepalen welke schuldeisers van de vennootschap op welk moment zullen worden voldaan. Het doen van selectieve betalingen is in beginsel niet onrechtmatig, tenzij deze leiden tot betalingsonwil van de vennootschap ten aanzien van de niet betaalde schuldeisers. De vrijheid om te bepalen welke schuldeisers worden voldaan, is beperkter indien de gewraakte selectieve betaling is verricht op het moment dat het faillissement onafwendbaar was.
4.9.2.
Het is aan [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat [naam gedaagde] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door betaling en verhaal aan hen te frustreren. De rechtbank is van oordeel dat [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [naam gedaagde] – onvoldoende onderbouwd hebben gesteld dat hiervan sprake is.
4.9.3.
[naam gedaagde] heeft voldoende gemotiveerd betwist dat Multicard op 1 oktober 2018 in staat was de uit hoofde van de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst aan [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] verschuldigde bedragen te voldoen. [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hebben deze betwisting niet (voldoende onderbouwd) weersproken. Het moet er daarom voor worden gehouden dat Multicard ten tijde van de opeisbaarheid van de verbintenissen niet in staat was deze te voldoen en dat derhalve geen sprake was van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht.
4.9.4.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hebben evenmin omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot de conclusie dat [naam gedaagde] wist of behoorde te weten dat door selectieve betalingen [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] onbetaald zouden blijven. Mocht al sprake zijn van selectieve betaling, dan geldt dat door [naam gedaagde] is aangevoerd dat ten tijde van de door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] gestelde selectieve betalingen pogingen werden ondernomen om het faillissement af te wenden, zoals het onderhandelen met financiers (wat heeft geleid tot een concreet aanbod van Gowrings Holding B.V.) en het voeren van een kort geding procedure tegen de Ontvanger. Deze stellingen zijn door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] niet (voldoende gemotiveerd) weersproken, zodat niet is komen vast te staan dat het faillissement op het moment van de door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] gestelde selectieve betalingen onafwendbaar was.
4.9.5.
Gesteld noch gebleken is verder dat [naam gedaagde] zichzelf heeft bevoordeeld door het door Multicard niet (geheel) voldoen van de verplichting tot betaling van de beëindigingsvergoedingen aan [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] . Evenmin is gesteld of gebleken dat sprake is van samenspanning met wel betaalde schuldeisers of dat sprake is van een ander persoonlijk belang van [naam gedaagde] . [naam gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat er door Multicard telkens is betaald op reeds bestaande verbintenissen van schuldeisers en niet is gesteld of gebleken dat deze verbintenissen niet opeisbaar waren.
4.9.6.
Dat het bedrag van € 90.000,00 dat Sandpiper leende (uitsluitend) bestemd was voor de afvloeiingsregelingen met [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] kan niet worden afgeleid uit de betalingsomschrijving. Immers, de leenovereenkomst met Sandpiper, die kennelijk aan de overboeking ten grondslag ligt, noemt in het algemeen “current liabilities” als reden voor het aangaan van de lening; voldoening van lopende schulden dus. De vermelding in de betalingsomschrijving is bovendien slechts een eenzijdige verklaring van Sandpiper. En hoe dan ook: als het al zo is dat Sandpiper het bedrag heeft willen oormerken en dit een verbintenis oplevert, dan geldt dat dat een verbintenis was tussen Sandpiper en Multicard. Daar kunnen [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zich niet op beroepen.
4.9.7.
Het beroep op gelijkheid onder crediteuren slaat de plank mis. Als alle crediteuren gelijk zouden zijn behandeld, dan hadden de beschikbare middelen evenredig moeten worden verdeeld. In dat geval waren [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] dus in elk geval niet voor het geheel van hun vorderingen voldaan. Maar minstens zo belangrijk: de vorderingen van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] waren nog niet opeisbaar toen Sandpiper de € 90.000,00 stortte. Als er op hun vorderingen wel was betaald, maar op opeisbare vorderingen niet, dan hadden de andere schuldeisers juist recht van spreken gehad.
4.10.
Voorts zijn door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] geen overige omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat [naam gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Conclusie
4.11.
Gelet op het voorgaande, kan in deze zaak geen onrechtmatig handelen door [naam gedaagde] worden vastgesteld. Daarmee ontvalt de grondslag van de vorderingen, evenals van alle nevenvorderingen. Dat leidt ertoe dat de vorderingen niet toewijsbaar zijn.
Proceskosten en uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 914,00
- salaris advocaat
€ 2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.142,00
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de in de beslissing vermelde termijn.
4.14.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zullen tevens worden veroordeeld in de nakosten en de daarover gevorderde wettelijke rente op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.15.
De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu het verzoek daartoe is gegrond op de wet en [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] het niet hebben bestreden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 3.142,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.
3242/1407