Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam gedaagde]h.o.d.n.
[handelsnaam],
1..De procedure
- de dagvaarding van 2 augustus 2019, met producties 1-118;
- de conclusie van antwoord, met producties 1-9;
- de conclusie van repliek, met producties 119-129;
- de conclusie van dupliek, met producties 10-19;
- de brief van de rechtbank van 24 augustus 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een comparitie van partijen en de brief van de rechtbank van 13 oktober 2020, waarbij nadere informatie over de zitting is verstrekt;
- de akte overlegging producties van Ranonkel en [naam zorgverlener] , met producties 20-22;
- het proces-verbaal van de op 6 november 2020 gehouden comparitie van partijen en de ter gelegenheid daarvan door mrs. Bosman en De Haan overgelegde spreekaantekeningen;
- de brief van Ranonkel en [naam zorgverlener] van 3 december 2020 naar aanleiding van het proces-verbaal;
- de brief van VGZ van 4 december 2020 naar aanleiding van het proces-verbaal;
- de brief van Ranonkel en [naam zorgverlener] van 18 december 2020.
2..De feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
zorg gefactureerd die niet is geleverd?
“Mijn broertje is niet tevreden over de zorg, omdat hij niet kan accepteren dat hij zorg nodig heeft. Ongeacht de zorgverlener is hij ontevreden over de zorg.”.
gefactureerde zorg geen Wlz-zorg?
“de vergoeding bedraagt maximaal de hoogte van de door het zorgkantoor aan de budgethouder verstrekte PGB gelden”. Eveneens is tussen partijen niet in geschil dat [naam zorgverlener] (in ieder geval) eind december 2015 wist dat de zorgovereenkomst en de zorgbeschrijvingen niet waren goedgekeurd. Dit onder meer omdat de beschreven zorg niet voor vergoeding in aanmerking kwam en omdat niet alle zorg concreet omschreven was. VGZ heeft [naam 3] op 3 november 2015, op 25 november 2015 en op 8 januari 2016 aangeschreven over het feit dat de zorgovereenkomst met [naam zorgverlener] en de bijbehorende zorgbeschrijvingen waren afgekeurd. Ook bij brief van 31 maart 2016 heeft VGZ [naam 3] aangeschreven en meegedeeld dat de geleverde zorg niet voor vergoeding vanuit het pgb in aanmerking kwam. Of [naam zorgverlener] van deze brieven op de hoogte was is niet komen vast te staan, echter wel staat vast dat VGZ niet terugkwam op haar beslissing om de zorgovereenkomst niet goed te keuren. [naam zorgverlener] had hiervan in redelijkheid via [naam 3] op de hoogte kunnen zijn dan wel had [naam zorgverlener] actief kunnen navragen bij VGZ wat de stand van zaken was, nu [naam zorgverlener] sinds eind december 2015 wist dat de zorgovereenkomst was afgekeurd. [naam zorgverlener] heeft echter ondanks de afgekeurde zorgovereenkomst de zorg aan [naam 3] geleverd. Aldus is [naam zorgverlener] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, die immers zag op het leveren van zorg die gedekt werd door het pgb. Dat de facturen van [naam zorgverlener] – na aandringen van [naam zorgverlener] – wel werden betaald door de SVB maakt niet dat [naam zorgverlener] , in weerwil van de afkeuring van de zorgovereenkomst door VGZ, er op mocht vertrouwen dat het pgb werd verstrekt. Dit was ook niet het geval, immers met de gecorrigeerde jaarafrekeningen van 11 april 2019 is vastgesteld dat [naam 3] geen recht had op de reeds verstrekte pgb gelden. Dat [naam zorgverlener] meent dat VGZ ten onrechte heeft besloten tot invordering over te gaan hetgeen in strijd is met vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ( [naam zorgverlener] verwijst onder meer naar ECLI:NL:CRVB:2018:2101 en ECLI:NL:CRVB:2018:3287), maakt dit niet anders. Immers de jaarrekeningen van 11 april 2019 zijn onherroepelijk en hebben in deze procedure formele rechtskracht.