ECLI:NL:RBROT:2021:1902

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
C/10/581427 / HA ZA 19-816
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van een zorgkantoor op zorgverleners met betrekking tot onrechtmatige declaraties en de kwalificatie van geleverde zorg onder de Wet langdurige zorg

In deze zaak vordert VGZ Zorgkantoor B.V. terugbetaling van onterecht gedeclareerde zorgkosten door Ranonkel Wonen B.V. en [naam zorgverlener]. De rechtbank Rotterdam behandelt de vordering in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) en onderzoekt of de geleverde zorg voldoet aan de eisen van de Wlz. De procedure startte met een dagvaarding op 2 augustus 2019, gevolgd door verschillende conclusies en een comparitie van partijen. De rechtbank oordeelt dat VGZ onvoldoende bewijs heeft geleverd dat Ranonkel en [naam zorgverlener] meer zorg hebben gedeclareerd dan daadwerkelijk is geleverd. De rechtbank concludeert dat de zorg die is geleverd niet als Wlz-zorg kan worden aangemerkt en dat VGZ niet kan bewijzen dat er sprake is van onrechtmatige daad of wanprestatie. De vorderingen van VGZ worden afgewezen, behalve de vordering tegen [naam zorgverlener] voor een bedrag van € 35.527,44, dat wordt toegewezen. De rechtbank compenseert de proceskosten en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/581427 / HA ZA 19-816
Vonnis van 24 februari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VGZ ZORGKANTOOR B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. G.D. Bosman te Veldhoven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RANONKEL WONEN B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
2.
[naam gedaagde]h.o.d.n.
[handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagden,
advocaat mr. J. de Haan te Utrecht.
Partijen worden hierna VGZ, Ranonkel en [naam zorgverlener] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2019, met producties 1-118;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1-9;
  • de conclusie van repliek, met producties 119-129;
  • de conclusie van dupliek, met producties 10-19;
  • de brief van de rechtbank van 24 augustus 2020 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een comparitie van partijen en de brief van de rechtbank van 13 oktober 2020, waarbij nadere informatie over de zitting is verstrekt;
  • de akte overlegging producties van Ranonkel en [naam zorgverlener] , met producties 20-22;
  • het proces-verbaal van de op 6 november 2020 gehouden comparitie van partijen en de ter gelegenheid daarvan door mrs. Bosman en De Haan overgelegde spreekaantekeningen;
  • de brief van Ranonkel en [naam zorgverlener] van 3 december 2020 naar aanleiding van het proces-verbaal;
  • de brief van VGZ van 4 december 2020 naar aanleiding van het proces-verbaal;
  • de brief van Ranonkel en [naam zorgverlener] van 18 december 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
VGZ heeft ten doel het uitvoeren van de “Wet langdurige zorg” en is aangewezen als zorgkantoor. Zij voert onder meer de regeling betreffende het persoonsgebonden budget (hierna: pgb) uit.
2.2.
Ranonkel en [naam gedaagde] (hierna: [naam gedaagde] ) zijn zorgverleners. Zij leggen zich (onder meer) toe op het begeleiden van personen die hulpbehoevend zijn en die door middel van een pgb zorg kunnen inkopen bij Ranonkel en de eenmanszaak van [naam gedaagde] , [naam zorgverlener] . In dat kader sluiten Ranonkel en [naam zorgverlener] zorgovereenkomsten met die personen (hierna: de budgethouders).
2.3.
In de periode 2015 tot en met 2018 hebben drie budgethouders van het door VGZ aan hen toegekende pgb zorg ingekocht bij Ranonkel en [naam zorgverlener] . Dit waren [naam 1] (hierna: [naam 1] ), [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [naam 3] (hierna: [naam 3] ).
2.4.
[naam 1] heeft enkel bij Ranonkel zorg ingekocht. De SVB heeft voor het jaar 2017 € 35.404,70 aan Ranonkel uitbetaald.
2.5.
[naam 2] heeft bij zowel Ranonkel als [naam zorgverlener] zorg ingekocht. De SVB heeft voor het jaar 2017 € 9.366,98 aan Ranonkel uitbetaald. Over het jaar 2018 heeft de SVB een bedrag van € 45.625,99 uitbetaald. Daarvan is een bedrag van € 30.454,50 aan [naam zorgverlener] betaald en € 13.839,98 aan Ranonkel betaald. Eveneens blijkt uit de jaarafrekening 2018 dat [naam 2] recht had op een bedrag van € 1.331,50.
2.6.
Bij beschikking van 22 maart 2018 zijn alle goederen die (zullen) toebehoren aan [naam 2] onder bewind gesteld en is Verkerk & Vos Bewindvoeringen Minnelijk B.V. tot bewindvoerder benoemd.
2.7.
[naam 3] heeft enkel bij [naam zorgverlener] zorg ingekocht. De SVB heeft voor het jaar 2015 € 27.474,49 aan [naam zorgverlener] uitbetaald. Voor het jaar 2016 heeft de SVB € 8.052,95 aan [naam zorgverlener] uitbetaald.
2.8.
Per brief van 11 september 2018 zijn Ranonkel en [naam zorgverlener] door de afdeling Veiligheidszaken van VGZ (hierna: Veiligheidszaken) ervan op de hoogte gesteld dat zij een fraudeonderzoek uitvoert naar de besteding van de pgb’s van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
2.9.
In het kader van het fraudeonderzoek heeft Veiligheidszaken informatie met betrekking tot de besteding en verantwoording van de pgb’s opgevraagd bij Ranonkel en [naam zorgverlener] . Hierop hebben Ranonkel en [naam zorgverlener] per brief van 25 september 2018 verschillende stukken aan Veiligheidszaken toegestuurd. Daarnaast heeft Veiligheidszaken gesprekken gevoerd met (in ieder geval) [naam gedaagde] , [naam 1] , zijn (toenmalige) gewaarborgde hulp, [naam 3] , zijn (toenmalige) gewaarborgde hulp, de zus van [naam 3] en de mentor van [naam 2] , [naam 4] .
2.10.
Bij brieven van 13 februari 2019 heeft Veiligheidszaken Ranonkel en [naam zorgverlener] geïnformeerd over de uitkomst van het fraudeonderzoek. Zij schrijft in haar brief aan [naam gedaagde] als bestuurder van Ranonkel, voor zover van belang, het volgende:
Bevindingen
Wij concluderen dat u de regie hebt gehad over de pgb’s van [naam 1] en [naam 2] . U stond in de systemen als contactpersoon vermeld, de post ging naar uw adres en de contactmomenten met het zorgkantoor zijn bijna uitsluitend met u geweest.
Uw verklaringen komen niet overeen met de administratie en de verklaringen van de budgethouders en de gewaarborgde hulpen. Dit zijn onder andere tegenstrijdige verklaringen over het controleren van de facturen, het insturen van de facturen naar de SVB en het intensieve contact over de zorg.
De aangeleverde urenlijsten komen niet overeen met de daadwekelijk geleverde uren. Uit de aangeleverde urenlijsten en de dagrapportages wordt duidelijk dat Ranonkel zorg heeft geleverd die niet als Wlz zorg kan worden aangemerkt. Dit was u bekend. U hebt vervolgens toch uren gedeclareerd die volgens de Wlz niet betaald mogen worden uit het pgb. U hebt facturen naar de SVB gestuurd terwijl u wist dat de zorgovereenkomst was afgekeurd.
Conclusie
Concluderend stellen wij ons op het standpunt dat de pgb’s van twee budgethouders in de periode van 6 maart 2017 tot en met 15 maart 2018 bij Ranonkel niet rechtmatig zijn besteed. U hebt tegenstrijdige verklaringen afgelegd met de verklaringen van de budgethouders en gewaarborgde hulpen. U hebt zorg gedeclareerd die feitelijk niet is geleverd. Wij concluderen dat er is gefraudeerd met zorggelden en dat u in de die periode als bestuurder van Ranonkel hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden.”
Aan [naam gedaagde] als eigenaar van [naam zorgverlener] schrijft Veiligheidszaken, voor zover van belang, het volgende:
Bevindingen
Wij concluderen dat u de regie hebt gehad over de pgb’s van [naam 2] en [naam 3] . U stond in de systemen als contactpersoon vermeld, de post ging naar uw adres en de contactmomenten met het zorgkantoor zijn bijna uitsluitend met u geweest.
Uw verklaringen komen niet overeen met de administratie en de verklaringen van de budgethouders en de gewaarborgde hulpen. Dit zijn onder andere tegenstrijdige verklaringen over het controleren van de facturen, het insturen van de facturen naar de SVB en het intensieve contact over de zorg.
U hebt ten behoeve van een pgb aanvraag valse documenten aangeleverd. Op het gewaarborgde hulp formulier hebt u aangegeven dat u geen zorg zou gaan verlenen. Tijdens ons interview kon u zich dit niet herinneren. U hebt daarnaast valse facturen naar de mentor gestuurd.
De aangeleverde urenlijsten komen niet overeen met de daadwekelijk geleverde uren. Uit de aangeleverde urenlijsten en de dagrapportages wordt duidelijk dat u zorg hebt geleverd die niet als Wlz zorg kan worden aangemerkt. Dit was u bekend. U hebt vervolgens toch uren gedeclareerd die volgens de Wlz niet betaald mogen worden uit het pgb. U hebt facturen naar de SVB gestuurd terwijl u wist dat de zorgovereenkomst was afgekeurd.
Conclusie
Concluderend stellen wij ons op het standpunt dat de pgb’s van twee budgethouders in de periode 1 juni 2015 tot en met 29 februari 2016 en 16 maart 2018 tot en 29 september 2018 bij uw onderneming niet rechtmatig zijn besteed. U hebt verklaringen afgelegd die tegenstrijdig zijn met de verklaringen van de budgethouders en gewaarborgde hulpen. U hebt zorg gedeclareerd die feitelijk niet is geleverd. Wij concluderen dat er is gefraudeerd met zorggelden en dat u hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden.”
2.11.
Per brief van 11 april 2019 heeft VGZ aan de budgethouders [naam 1] , (de mentor van) [naam 2] en (de advocaat van) [naam 3] meegedeeld dat zij hen onder voorwaarden te goeder trouw acht en niet hen maar Ranonkel en [naam zorgverlener] verantwoordelijk houdt voor de onrechtmatige besteding van het pgb. Daarbij heeft VGZ de budgethouders erop gewezen dat zij vanwege de onrechtmatige besteding van het pgb door Ranonkel en/of [naam zorgverlener] een vordering hebben op Ranonkel en/of [naam zorgverlener] . VGZ heeft de budgethouders tevens meegedeeld dat zij voornemens is het door de budgethouders terug te betalen bedrag op Ranonkel en [naam zorgverlener] te verhalen. In dat verband heeft VGZ de budgethouders onder meer verzocht hun vordering op Ranonkel en/of [naam zorgverlener] aan VGZ over te dragen door middel van een akte van cessie.
2.12.
[naam 1] heeft geen cessie-akte ondertekend en de cessie-akte ter zake [naam 2] is door zijn mentor, [naam 4] , ondertekend. De cessie-akte ter zake [naam 3] is door hemzelf ondertekend.

3..Het geschil

3.1.
VGZ vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Ranonkel tot betaling van € 47.901,66 en aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.254,02 inclusief btw en veroordeling van [naam zorgverlener] tot betaling van € 66.081,94 en aan buitengerechtelijke kosten € 1.435,82 inclusief btw, vermeerderd met rente en (na)kosten.
3.2.
Ranonkel en [naam zorgverlener] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van VGZ met veroordeling van VGZ bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het geschil draait om de vraag of door Ranonkel en [naam zorgverlener] meer zorg is gedeclareerd dan zij hebben geleverd en of de geleverde zorg kwalificeert als passende kwalitatieve zorg in het kader van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) dat uit pgb betaald mag worden. De rechtbank zal de vorderingen van VGZ per budgethouder beoordelen.
[naam 1]
4.2.
Van het in totaal aan Ranonkel uitbetaalde pgb van € 35.404,70 ten behoeve van [naam 1] , vordert VGZ terugbetaling van een bedrag van € 24.694,70. VGZ heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Ranonkel onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door zich het pgb dat zij voor [naam 1] beheerde toe te eigenen en te besteden op een manier die niet overeenstemt met de wettelijke voorschriften en regels voor de besteding van pgb. Ranonkel heeft zich daarbij bediend van valse facturen. Daarmee heeft Ranonkel de SVB bewogen tot het (blijven) verstrekken van pgb ten behoeve van [naam 1] . Met de valse facturen heeft Ranonkel de onrechtmatige besteding van het pgb willen verhullen. Subsidiair meent VGZ dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de zorgovereenkomst en meer subsidiair dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
4.3.
Ranonkel voert gemotiveerd verweer.
Onrechtmatige daad
-
zorg gefactureerd die niet is geleverd?
4.4.
VGZ baseert haar stelling dat Ranonkel meer zorg heeft gefactureerd dan zij heeft geleverd onder meer op de verklaring die [naam 1] heeft afgelegd in het kader van het door Veiligheidszaken uitgevoerde fraudeonderzoek.
4.5.
Ranonkel heeft betwist dat zorg is gefactureerd die niet is geleverd en aangevoerd dat [naam 1] vanwege een hersenbloeding last had van geheugenproblemen. De brief van Rijndam Revalidatie (productie 1 bij de conclusie van antwoord) waar [naam 1] verbleef voordat hij bij Ranonkel ging wonen bevestigt dit. Volgens Ranonkel was [naam 1] bovendien niet bereid om te erkennen dat hij hulp nodig had. De broer van [naam 1] , tevens gewaarborgde hulp, bevestigt dit als hij, eveneens in het kader van het fraudeonderzoek, tegenover VGZ verklaart:
“Mijn broertje is niet tevreden over de zorg, omdat hij niet kan accepteren dat hij zorg nodig heeft. Ongeacht de zorgverlener is hij ontevreden over de zorg.”.
4.6.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] , is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring de stelling van VGZ dat Ranonkel meer zorg heeft geleverd dan zij heeft gedeclareerd onvoldoende onderbouwt. Ook op basis van de summiere verklaring van de broer van [naam 1] , tevens diens gewaarborgde hulp, kan niet worden geconcludeerd dat Ranonkel de overeengekomen zorg niet heeft geleverd.
4.7.
Voorts heeft VGZ haar stelling dat de betaalde zorg niet is geleverd onderbouwd door te verwijzen naar de door Ranonkel verstrekte dagrapportages. In deze rapportages staat de gedeclareerde zorg niet vermeld, aldus VGZ. VGZ verwijst hierbij naar een overzicht waarin de gefactureerde zorg wordt vergeleken met de urenregistraties en hetgeen in de dagrapportages is opgenomen (productie 119 bij conclusie van repliek). Uit het overzicht kan volgens VGZ worden opgemaakt dat er zorg wel is gedeclareerd op dagen dat er geen zorg is geleverd, dat er meer uren zijn gedeclareerd dan er in werkelijkheid zijn geleverd en dat er zorg is geleverd die niet kwalificeert als Wlz-zorg.
4.8.
Ranonkel heeft hiertegen aangevoerd dat de zorg die is geleverd volgt uit de maandstaten die bij de facturen zijn gevoegd. Deze maandstaten voldoen aan de eisen die de Wet Marktordening Gezondheidszorg (hierna: WMG) stelt aan de administratie van de zorgaanbieder. Een zorgaanbieder is op grond van de Wlz/WMG niet verplicht om dagrapportages bij te houden. De dagrapportages waren enkel voor intern gebruik, met name om de ontwikkeling van de cliënt te volgen en in het kader van de overdacht tussen de verschillende zorgverleners. De dagrapportages dienden niet ter onderbouwing van de geleverde zorg. Tot slot voert Ranonkel aan dat uitgaande van de uren zorg die volgens VGZ aan [naam 1] geleverd mocht worden, slechts sprake zou zijn van 70 minuten begeleiding per werkdag. Dit rijmt volstrekt niet met de zorg die is geïndiceerd, aldus Ranonkel.
4.9.
De rechtbank overweegt het volgende. VGZ heeft weliswaar gewezen op verschillende onjuistheden in de facturen en de maandstaten van Ranonkel, maar dat laat zich eerder verklaren door een slordige administratie van Ranonkel dan dat er aanwijzingen zijn dat Ranonkel onrechtmatig handelde en door middel van valse facturen zorg declareerde die zij niet leverde. Dat dit laatste het geval is heeft VGZ onvoldoende gemotiveerd gesteld. VGZ kan zich hierbij niet baseren op de dagrapportages. Immers, als onweersproken staat vast dat een zorgaanbieder op grond van de toepasselijke regelgeving niet verplicht is om dagrapportages op te maken. Daarnaast heeft Ranonkel gemotiveerd betwist dat de dagrapportages een weergave bevatten van de geleverde zorg. De rechtbank gaat er dan ook aan voorbij wat er al dan niet uit deze rapportages volgt.
-
gefactureerde zorg geen Wlz-zorg?
4.10.
Dat de zorg die Ranonkel heeft geleverd niet is aan te merken als Wlz-zorg, heeft VGZ onder meer onderbouwd door verwijzing naar de brief van Rijndam Revalidatie (productie 1 bij de conclusie van antwoord). Daaruit zou blijken dat [naam 1] zelfstandig is met betrekking tot zelfverzorging, koken en wassen. Hij had geen 24-uurs zorg nodig. De in de brief beschreven bevindingen laten zich niet rijmen met de zorg die Ranonkel stelt te hebben verleend.
4.11.
Ranonkel heeft dit standpunt van VGZ eveneens gemotiveerd betwist. Daarbij heeft Ranonkel gedetailleerd uiteengezet welke zorg zij aan [naam 1] leverde. Ranonkel wijst er op dat VGZ de bevindingen in de brief van Rijndam Revalidatie onvolledig weergeeft. Uit de brief blijkt dat [naam 1] afhankelijk is van 24-uurs toezicht en dat hij niet zelfstandig kan wonen. Zo blijkt uit de brief dat [naam 1] bijvoorbeeld wel kon koken, maar dat daarbij toezicht moest worden gehouden omdat hij sommige handelingen niet zelfstandig kon verrichten. Daarnaast heeft Ranonkel aangevoerd dat de door haar uitgevoerde zorg en begeleiding wel degelijk als declarabele Wlz-zorg zijn aan te merken. Ranonkel heeft in dit verband toegelicht dat zij [naam 1] heeft betrokken bij het doen van zijn administratie maar dat, zoals ook uit het zorgprofiel volgt, bij het uitvoeren van complexe taken overname soms nodig is. Dit volgt ook uit het feit dat [naam 1] op een later moment onder bewind is gesteld. Als het gaat om vervoer heeft Ranonkel toegelicht dat het vervoer naar de fysiotherapeut onderdeel uitmaakte van de begeleiding. [naam 1] was niet in staat zelfstandig de weg te vinden zodat hij afhankelijk was van de hulpverlening van Ranonkel. Ook moest met hem worden nabesproken welke oefeningen de fysiotherapeut hem had geadviseerd.
4.12.
In het licht van de gemotiveerde betwisting van Ranonkel had van VGZ mogen worden verwacht dat zij haar stelling, dat Ranonkel zorg heeft geleverd die niet is aan te merken als Wlz-zorg, nader zou onderbouwen. Nu VGZ dit heeft nagelaten kan zij niet in haar stelling worden gevolgd.
4.13.
De stelling van VGZ dat Ranonkel de regie voerde over het pgb van [naam 1] kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot de conclusie leiden dat Ranonkel onrechtmatig jegens VGZ heeft gehandeld. Ranonkel heeft aangevoerd dat zij niet betrokken was bij de aanvraag van het indicatiebesluit, zij was slechts door [naam 1] gemachtigd om zijn zaken rondom het pgb te regelen. Dat daarbij niet enkel de belangen van [naam 1] maar ook de belangen van Ranonkel een rol speelden, roept vragen op, maar is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat sprake is van onrechtmatig handelen door Ranonkel. Immers, niet is gebleken dat Ranonkel zich door deze handelswijze pgb heeft toegeëigend dat haar niet toekwam.
Derdenbeding
4.14.
Nu de vordering van VGZ niet kan worden toegewezen op grond van onrechtmatige daad, dient beoordeeld te worden of de vordering toewijsbaar is op grond een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de zorgovereenkomst. VGZ verwijst in dit verband naar het in de zorgovereenkomst opgenomen derdenbeding. Dit beding luidt als volgt:
“Indien het zorgkantoor/college het persoonsgebonden budget heeft ingetrokken of heeft herzien, omdat het te veel persoonsgebonden budget heeft verstrekt en dit is veroorzaakt door toerekenbaar handelen van de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg/maatschappelijke ondersteuning/jeugdhulp levert, heeft het zorgkantoor/college een vordering op die persoon. De vordering bedraagt het bedrag gelijk aan het door de persoon, vanwege het toerekenbaar handelen, ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag. Dit beding is onherroepelijk en blijft ook na beëindiging van deze overeenkomst van kracht.”
4.15.
VGZ heeft bij brief van 11 april 2019 de jaarafrekening 2017 van het pgb van [naam 1] aan hem toegestuurd. Uit deze jaarafrekening volgt dat VGZ slechts een deel van het totaal door de SVB aan Ranonkel uitbetaalde bedrag heeft goedgekeurd en dat om die reden het niet goedgekeurde deel van het pgb moet worden terugbetaald. VGZ heeft niet toegelicht en gespecificeerd op welke wijze Ranonkel tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst en wat daarvan de schade zou zijn. Dit had wel op haar weg gelegen. Voor zover VGZ meent dat de feiten die zij stelt in het kader van het gestelde onrechtmatige handelen van Ranonkel ook als grondslag hebben te gelden voor een vordering uit hoofde van wanprestatie, dan strandt deze vordering op grond van dezelfde motivering waarmee de rechtbank de vordering op grond van onrechtmatige daad heeft afgewezen. Gelet hierop kan het verweer van Ranonkel, dat het derdenbeding te onbepaald is, onbesproken blijven.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.16.
VGZ beroept zich ten slotte op ongerechtvaardigde verrijking. Door het uitbetaalde pgb is Ranonkel verrijkt en VGZ verarmd zonder dat daar een redelijke grond voor aanwezig was. Ranonkel voert gemotiveerd verweer.
4.17.
Bij de beoordeling van deze grondslag van de vordering stelt de rechtbank het bepaalde in artikel 6:212 lid 1 BW voorop: hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Vaststaat dat het door VGZ aan [naam 1] toegekende pgb bij Ranonkel terecht is gekomen zodat Ranonkel is verrijkt. Deze verrijking is slechts dan ongerechtvaardigd indien daarvoor geen redelijke grond bestaat. Zoals reeds overwogen heeft Ranonkel niet onrechtmatig jegens VGZ gehandeld en was ook geen sprake van wanprestatie. Dat de verrijking om een andere reden ongerechtvaardigd zou zijn, is gesteld noch gebleken zodat de vordering van VGZ evenmin op grond van ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar is.
[naam 2]
4.18.
VGZ vordert terugbetaling van het aan Ranonkel uitbetaalde pgb van € 23.207,56. Van [naam zorgverlener] vordert VGZ een bedrag van € 30.454,50, derhalve in totaal € 53.662,06. VGZ heeft primair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Ranonkel en [naam zorgverlener] tekort zijn geschoten in de nakoming van de met [naam 2] gesloten zorgovereenkomst. De daaruit voortvloeiende vordering van [naam 2] op Ranonkel en [naam zorgverlener] heeft [naam 2] aan VGZ gecedeerd, aldus VGZ.
Cessie
4.19.
Ranonkel en [naam zorgverlener] hebben als verweer gevoerd dat [naam 2] geen vordering aan VGZ heeft gecedeerd. Er is geen sprake van een rechtsgeldige akte van cessie nu deze akte enkel is ondertekend door [naam 4] , de mentor van [naam 2] .
4.20.
Dit verweer slaagt. Zoals Ranonkel en [naam zorgverlener] terecht hebben aangevoerd kon [naam 4] als mentor niet beschikken over het vermogen van [naam 2] . Enkel de bewindvoerder die beschikte over het vermogen van [naam 2] bevond zich in de positie om een eventuele vordering van [naam 2] op Ranonkel en [naam zorgverlener] over te dragen. Dat op het Formulier Gewaarborgde Hulp Wlz (productie 53 bij dagvaarding) is aangegeven dat [naam 4] een door de rechter benoemde mentor was die [naam 2] ook wettelijk vertegenwoordigde bij financiële aangelegenheden, maakt dit niet anders. De vordering van VGZ is derhalve niet toewijsbaar op grond van tekortkoming in de nakoming van de zorgovereenkomst.
Onrechtmatige daad
4.21.
Subsidiair heeft VGZ aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Ranonkel en [naam zorgverlener] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door het pgb dat zij voor [naam 2] beheerde zich toe te eigenen en te besteden op een manier die niet overeenstemt met de wettelijke voorschriften en regels voor de besteding van pgb. Ranonkel en [naam zorgverlener] hebben zich daarbij bediend van valse facturen. Ter onderbouwing hiervan verwijst VGZ naar het door Veiligheidszaken uitgevoerde fraudeonderzoek. Voorts stelt VGZ dat de beschrijving van Ranonkel van de aan [naam 2] verleende zorg niet overeenkomt met de maandstaten, noch met de agenda van [naam 2] . Ook verhoudt de in rekening gebrachte zorg zich niet met de verklaring van de gewaarborgde hulp [naam 4] . Uit een e-mail bericht van de medisch adviseur van VGZ blijkt voorts dat de taak van Ranonkel voor wat betreft het verstrekken van medicatie beperkt was. Tot slot stelt VGZ dat Ranonkel de regie over de aanvraag en toekenning van het pgb van [naam 2] voerde.
4.22.
Ranonkel en [naam zorgverlener] betwisten dat zij zorg hebben gedeclareerd die niet is geleverd. Ranonkel heeft zorg verleend op basis van de door het CIZ opgestelde indicatie en heeft slechts de zorg gedeclareerd waarvan VGZ in het kader van een bezwaarschriftprocedure had aangegeven dat Ranonkel die kon declareren. De facturen die daarop zijn ingediend zijn destijds ook geaccepteerd door VGZ. Verder hebben Ranonkel en [naam zorgverlener] aangevoerd dat [naam 2] vanwege zijn beperkingen door het CIZ werd geïndiceerd voor een zorgprofiel 6LG, wat staat voor intensieve begeleiding en intensieve verzorging. In de eerste twee weken dat [naam 2] bij Ranonkel verbleef, is er 24 uur per dag zorg verleend. Nadien wekte Ranonkel [naam 2] dagelijks, stimuleerde hem actief om te douchen, ontbeet met hem en nam aan de hand van de agenda de dag door. Op maandag vond een begeleidingsgesprek van 1,5 uur plaats waarbij de week met [naam 2] werd doorgenomen. Verder werd [naam 2] ondersteund bij het doen van boodschappen, koken, winkelen en huishoudelijke taken. Omdat [naam 2] de weg niet wist, ging Ranonkel fysiek met hem mee naar winkels. Per 1 januari 2018 verbleef [naam 2] bij zijn vader. Ranonkel kwam daar drie keer per dag om zorg te leveren. Ter onderbouwing van de geleverde zorg wordt onder meer verwezen naar de verklaring van de zus van [naam 2] en [naam 6] van AntesGGZ. Op 26 februari 2018 is de zorgverlening overgenomen door [naam zorgverlener] die aanvankelijk dezelfde werkzaamheden verrichtte als Ranonkel. Per 1 oktober 2018 is de zorg op initiatief van [naam 4] afgebouwd totdat de zorgovereenkomst op 31 oktober 2018 is beëindigd. [naam zorgverlener] heeft tot 30 november 2018 zorg geleverd. De zorg die Ranonkel en [naam zorgverlener] hebben geleverd blijkt uit de maandstaten die bij de facturen zijn gevoegd en kwalificeert als Wlz-zorg. Tot slot voeren Ranonkel en [naam zorgverlener] aan dat nu de teruggevorderde bedragen volledig overeen komen met de bedragen die door VGZ aan Ranonkel en [naam zorgverlener] zijn uitbetaald, VGZ hiermee feitelijk zegt dat door Ranonkel en [naam zorgverlener] geen enkele zorg is verleend.
4.23.
De rechtbank overweegt als volgt. VGZ baseert zich ter onderbouwing van haar standpunt onder meer op de verklaring van [naam 4] . Ranonkel en [naam zorgverlener] hebben echter terecht aangevoerd dat [naam 4] zich slechts heeft kunnen uitlaten over de door [naam zorgverlener] geleverde zorg omdat hij niet betrokken was in de periode dat [naam 2] zorg ontving van Ranonkel. Daarnaast hebben Ranonkel en [naam zorgverlener] gemotiveerd de juistheid van de verklaring van [naam 4] betwist. Uit de verklaring van de zus van [naam 2] blijkt dat zij tevreden was over de zorg die Ranonkel en [naam zorgverlener] leverde, dat [naam gedaagde] zeven dagen per week aanwezig was en dat zij het niet eens was met de beslissing van [naam 4] om de zorg die [naam zorgverlener] leverde af te bouwen en uiteindelijk te beëindigen. Zij stelt ook dat sinds [naam gedaagde] geen zorg meer verleende het veel slechter ging met [naam 2] .
Voor zover VGZ daarnaast aanvoert dat de beschrijving van de zorg die Ranonkel verleende niet overeenkomt met de inhoud van de maandstaten geldt dat Ranonkel dit ook gemotiveerd betwist heeft. Ranonkel heeft aangevoerd dat uit de maandstaten blijkt dat in november en december 2017 op maandag 3 uur begeleiding is gedeclareerd. Daarnaast heeft VGZ niet weersproken dat Ranonkel slechts de zorg heeft gedeclareerd waarvan VGZ in een bezwaarschriftprocedure heeft aangegeven dat Ranonkel die kon declareren. Dat de bezwaarschriftprocedure een ander soort procedure was en dat VGZ, zoals zij stelt, thans heeft geconstateerd dat Ranonkel ten onrechte zorg heeft gedeclareerd, kan zo zijn, echter van VGZ mag een goede onderbouwing worden verwacht als zij meent dat zorg die eerder werd goedgekeurd op een later moment niet voor vergoeding in aanmerking blijkt te komen. Deze onderbouwing ontbreekt. Ranonkel en [naam zorgverlener] hebben gedetailleerd omschreven welke werkzaamheden zij hebben verricht, ook in de periode dat [naam 2] bij zijn vader verbleef. Algemene stellingen van VGZ dat deze werkzaamheden niet zijn verricht, zijn onvoldoende om haar te volgen in haar conclusie dat door Ranonkel en [naam zorgverlener] ten onrechte zorg is gedeclareerd.
4.24.
Voorts verwijt VGZ Ranonkel de regie over het pgb van [naam 2] te hebben gevoerd door zich met de aanvraag en toekenning ervan te bemoeien. Ranonkel kan haar regie niet ontkennen door te wijzen op de rol van [naam 5] van GemivaSVG. Zij werkte voor Ranonkel. Daarnaast kan Ranonkel volgens VGZ evenmin wijzen op de rol van de bewindvoerder want ondanks benoeming van een bewindvoerder liet Ranonkel zich machtigen om alles af te handelen met betrekking tot het pgb van [naam 2] .
4.25.
Ranonkel ontkent niet dat zij [naam 5] aanstuurde en zich actief bemoeide met het pgb-traject van [naam 2] maar voert aan dat dit niet betekent dat Ranonkel de regie voerde over het pgb van [naam 2] . Daarbij had de bewindvoerder Rankonkel verzocht om bezwaar te maken.
4.26.
De rechtbank overweegt als volgt. VGZ laat na te stellen op grond waarvan, indien vast zou komen te staan dat Ranonkel zich actief bemoeide met het pgb van [naam 2] , dit onrechtmatig zou zijn en tot schade zou hebben geleid. Het enkele feit dat Ranonkel namens [naam 2] bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van de zorgovereenkomst en de zorgbeschrijving, is daartoe onvoldoende.
Derdenbeding
4.27.
VGZ heeft verder aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het pgb door Ranonkel en [naam zorgverlener] moet worden terugbetaald op grond van het in de tussen hen en [naam 2] gesloten zorgovereenkomst opgenomen derdenbeding. Evenals bij [naam 1] heeft VGZ ook ten aanzien van [naam 2] niet toegelicht op welke wijze Ranonkel en [naam zorgverlener] tekort zouden zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Dit had wel op haar weg gelegen. Voor zover VGZ meent dat de feiten die zij stelt in het kader van het gestelde onrechtmatige handelen van Ranonkel en [naam zorgverlener] ook als grondslag hebben te gelden voor een vordering uit hoofde van wanprestatie, dan strandt deze vordering op grond van dezelfde motivering waarmee de rechtbank de vordering op grond van onrechtmatige daad heeft afgewezen. Gelet hierop kan het verweer van Ranonkel en [naam zorgverlener] , dat het derdenbeding te onbepaald is, onbesproken blijven.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.28.
VGZ beroept zich ten slotte op ongerechtvaardigde verrijking. Door het uitbetaalde pgb is Ranonkel verrijkt en VGZ verarmd zonder dat daar een redelijke grond voor aanwezig was. Ranonkel voert gemotiveerd verweer.
4.29.
Bij de beoordeling van deze grondslag van de vordering stelt de rechtbank het bepaalde in artikel 6:212 lid 1 BW voorop: hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Vaststaat dat het door VGZ aan [naam 2] toegekende pgb bij Ranonkel en [naam zorgverlener] terecht is gekomen zodat Ranonkel en [naam zorgverlener] zijn verrijkt. Deze verrijking is slechts dan ongerechtvaardigd indien daarvoor geen redelijke grond bestaat.
Zoals reeds overwogen hebben Ranonkel en [naam zorgverlener] niet onrechtmatig jegens VGZ gehandeld en was ook geen sprake van wanprestatie. Dat de verrijking om een andere reden ongerechtvaardigd zou zijn, is gesteld noch gebleken zodat de vordering van VGZ evenmin op grond van ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar is.
[naam 3]
4.30.
VGZ vordert terugbetaling van het aan [naam zorgverlener] uitbetaalde pgb van € 27.474,49 voor het jaar 2015 en € 8.052,95 voor het jaar 2016, derhalve in totaal € 35.527,44. VGZ heeft primair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [naam zorgverlener] tekort is geschoten in de nakoming van de met [naam 3] gesloten zorgovereenkomst. De vordering die [naam 3] op [naam zorgverlener] heeft, is door hem aan VGZ gecedeerd.
Rechtsverwerking
4.31.
Het meest verstrekkende verweer van [naam zorgverlener] betreft een beroep op rechtsverwerking. Daarbij verwijst [naam zorgverlener] naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep waaruit volgt dat een eenmaal vastgesteld pgb enkel kan worden ingetrokken indien de budgethouder wist of behoorde te weten dat de subsidievaststelling onjuist was. Wanneer het pgb is vastgesteld middels een globale controle, dan kan VGZ die vaststelling later niet meer ten nadele van de budgethouder intrekken indien uit een latere controle blijkt van onjuistheden. In het geval van [naam 3] heeft VGZ volstaan met een globale controle. VGZ heeft haar recht tot terugvordering dan ook verspeeld.
4.32.
Bij de beoordeling van dit verweer van [naam zorgverlener] stelt de rechtbank het volgende voorop. VGZ baseert haar vordering primair op een tekortkoming in de nakoming van de zorgovereenkomst. Om ten aanzien van de gestelde toerekenbare tekortkoming rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt.
4.33.
Het enkele feit dat er tijd is verstreken tussen de uitvoering van de overeenkomst en de vordering op grond van een tekortkoming in de nakoming daarvan, is onvoldoende om van rechtsverwerking te spreken. [naam zorgverlener] heeft aangevoerd dat VGZ reeds in juli 2016 en juli 2017 volledig bekend was met alle feiten en omstandigheden die maakten dat zij nader onderzoek had kunnen doen naar de besteding van het pgb door [naam 3] en dat VGZ reeds op 27 mei 2016 een fraudemelding van de SVB ontving. Echter, [naam zorgverlener] wist dat de zorgovereenkomst niet was goedgekeurd en in zoverre moest zij erop bedacht zijn dat dit wellicht consequenties zou hebben voor het uitbetaalde pgb. Daarbij heeft VGZ toegelicht dat nadat een signaal wordt ontvangen dit eerst door Veiligheidszaken wordt beoordeeld op betrouwbaarheid en dat gedurende het onderzoek bij iedere stap in het onderzoek wordt beoordeeld of die doelmatig en proportioneel is. Dat door [naam 3] en/of VGZ desondanks het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zij af zouden zien van het geldend maken van hun recht is gesteld noch gebleken. De rechtbank passeert derhalve het beroep op rechtsverwerking en zal de vordering van VGZ inhoudelijk beoordelen.
Tekortkoming in de nakoming van de zorgovereenkomst
4.34.
VGZ heeft onweersproken gesteld dat de vordering waarvan zij stelt dat [naam 3] die heeft op [naam zorgverlener] , door [naam 3] aan haar is gecedeerd. Daar gaat de rechtbank dan ook vanuit.
4.35.
VGZ stelt dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de zorgovereenkomst. Zij stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat [naam zorgverlener] uit hoofde van de zorgovereenkomst gehouden was zorg te leveren die voor vergoeding vanuit het pgb in aanmerking kwam. [naam zorgverlener] is tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichting. De zorgovereenkomst tussen [naam 3] en [naam zorgverlener] en de zorgbeschrijvingen waren immers niet geaccordeerd omdat de overeengekomen zorg niet kwalificeerde als passende kwalitatieve Wlz-zorg en [naam zorgverlener] was hiervan op de hoogte. Desondanks heeft [naam zorgverlener] facturen ingediend en tot betaling daarvan gemaand, hetgeen tot uitbetaling heeft geleid.
4.36.
[naam zorgverlener] betwist dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. [naam zorgverlener] voert aan dat zij zorg in het kader van de Wlz heeft verleend en dat zij ten tijde van het indienen van de facturen niet wist dat de zorgovereenkomst niet was goedgekeurd.
4.37.
Tussen partijen is niet in geschil dat de zorgovereenkomst van 8 juni 2015 tussen [naam 3] en [naam zorgverlener] ten doel had zorg te leveren waarvoor een pgb was verstrekt. Dit volgt ook uit de passage in de overeenkomst die vermeldt:
“de vergoeding bedraagt maximaal de hoogte van de door het zorgkantoor aan de budgethouder verstrekte PGB gelden”. Eveneens is tussen partijen niet in geschil dat [naam zorgverlener] (in ieder geval) eind december 2015 wist dat de zorgovereenkomst en de zorgbeschrijvingen niet waren goedgekeurd. Dit onder meer omdat de beschreven zorg niet voor vergoeding in aanmerking kwam en omdat niet alle zorg concreet omschreven was. VGZ heeft [naam 3] op 3 november 2015, op 25 november 2015 en op 8 januari 2016 aangeschreven over het feit dat de zorgovereenkomst met [naam zorgverlener] en de bijbehorende zorgbeschrijvingen waren afgekeurd. Ook bij brief van 31 maart 2016 heeft VGZ [naam 3] aangeschreven en meegedeeld dat de geleverde zorg niet voor vergoeding vanuit het pgb in aanmerking kwam. Of [naam zorgverlener] van deze brieven op de hoogte was is niet komen vast te staan, echter wel staat vast dat VGZ niet terugkwam op haar beslissing om de zorgovereenkomst niet goed te keuren. [naam zorgverlener] had hiervan in redelijkheid via [naam 3] op de hoogte kunnen zijn dan wel had [naam zorgverlener] actief kunnen navragen bij VGZ wat de stand van zaken was, nu [naam zorgverlener] sinds eind december 2015 wist dat de zorgovereenkomst was afgekeurd. [naam zorgverlener] heeft echter ondanks de afgekeurde zorgovereenkomst de zorg aan [naam 3] geleverd. Aldus is [naam zorgverlener] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, die immers zag op het leveren van zorg die gedekt werd door het pgb. Dat de facturen van [naam zorgverlener] – na aandringen van [naam zorgverlener] – wel werden betaald door de SVB maakt niet dat [naam zorgverlener] , in weerwil van de afkeuring van de zorgovereenkomst door VGZ, er op mocht vertrouwen dat het pgb werd verstrekt. Dit was ook niet het geval, immers met de gecorrigeerde jaarafrekeningen van 11 april 2019 is vastgesteld dat [naam 3] geen recht had op de reeds verstrekte pgb gelden. Dat [naam zorgverlener] meent dat VGZ ten onrechte heeft besloten tot invordering over te gaan hetgeen in strijd is met vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ( [naam zorgverlener] verwijst onder meer naar ECLI:NL:CRVB:2018:2101 en ECLI:NL:CRVB:2018:3287), maakt dit niet anders. Immers de jaarrekeningen van 11 april 2019 zijn onherroepelijk en hebben in deze procedure formele rechtskracht.
4.38.
Het verweer van [naam zorgverlener] dat één en ander niet toerekenbaar was aangezien [naam 3] haar eerste pgb-klant was, wordt gepasseerd. [naam zorgverlener] wist immers eind december 2015 dat de zorgovereenkomst niet was goedgekeurd en daarbij mag van [naam zorgverlener] als professionele zorgverlener worden verwacht dat zij op de hoogte is van de geldende regelgeving.
4.39.
Vervolgens is de vraag of [naam 3] als gevolg van deze tekortkoming in de nakoming schade heeft geleden. De discussie tussen partijen over de vraag of VGZ schade heeft geleden is niet relevant, het gaat immers om schade die voortvloeit uit de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen [naam 3] en [naam zorgverlener] . Vaststaat dat VGZ heeft vastgesteld dat de pgb gelden ten onrechte zijn verstrekt. Eveneens staat als onbetwist vast dat VGZ deze gelden slechts onder de voorwaarde van cessie van de vordering aan VGZ niet zal verhalen op [naam 3] maar op [naam zorgverlener] en dat de vordering van VGZ niet teniet is gegaan. Daarmee staat in beginsel vast dat [naam 3] (bij afwijzing van de vordering) schade zal lijden.
4.40.
[naam zorgverlener] stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat sprake is van eigen schuld van de zijde van [naam 3] omdat hij tegen de gewijzigde vaststellingsbeschikkingen van 11 april 2019 geen bezwaar heeft gemaakt. Zou hij dat wel hebben gedaan, dan zou hij in het gelijk zijn gesteld en zou VGZ niet tot terugvordering hebben mogen overgaan, aldus [naam zorgverlener] . In dit verband beroept [naam zorgverlener] zich eveneens op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie 4.37).
4.41.
VGZ betwist dat sprake is van eigen schuld van [naam 3] en voert onder meer aan dat een beroep op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep [naam zorgverlener] niet kan baten, omdat er geen WMO zorg op basis van een Wlz-indicatie verleend mocht worden of met een pgb mocht worden ingekocht. Daarbij had [naam zorgverlener] zelf tegen de gecorrigeerde jaarafrekeningen bezwaar kunnen maken. Zij is volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep belanghebbende (ECLI:NL:CRVB:2019:669), [naam zorgverlener] heeft dit echter nagelaten.
4.42.
De rechtbank is van oordeel dat, in het licht van het door VGZ gevoerde verweer, [naam zorgverlener] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat sprake is van eigen schuld van [naam 3] . Van [naam zorgverlener] mocht als professionele zorgverlener worden verwacht dat zij op de hoogte was van de geldende regelgeving. Ondanks dat zij wist dat de zorgovereenkomst en zorgbeschrijvingen niet waren goedgekeurd heeft zij deze zorg toch aan [naam 3] verleend. Dit dient voor haar rekening en risico te komen en kan niet op [naam 3] worden afgewenteld, die er als particulier waarschijnlijk minder of niet op bedacht was dat uitbetaalde pgb gelden weer konden worden teruggevorderd. Daarbij heeft [naam zorgverlener] niet betwist dat zij als belanghebbende tegen de terugvordering in bezwaar had kunnen gaan. Dat [naam zorgverlener] stelt dat zij hier niet op de hoogte was van deze mogelijkheid maakt dit niet anders, nu dit van haar als professionele zorgverlener mocht worden verwacht.
4.43.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aan [naam zorgverlener] ter zake [naam 3] uitbetaalde pgb van € 35.527,44 aan VGZ dient te worden terugbetaald. Dit gedeelte van de vordering zal de rechtbank toewijzen.
Buitengerechtelijke kosten
4.44.
VGZ maakt aanspraak op betaling van de buitengerechtelijke kosten. Van Ranonkel vordert zij € 1.254,02, te vermeerderen met de btw en van [naam zorgverlener] vordert zij € 1.435,82, te vermeerderen met de btw. VGZ heeft op 18 juli 2019 de zogenaamde 14-dagenbrief aan Ranonkel en [naam zorgverlener] verstuurd. Ter onderbouwing van deze kosten heeft VGZ voorts aangevoerd dat onder meer de volgende werkzaamheden zijn verricht en bedoeld om van Ranonkel en [naam zorgverlener] buiten rechte betaling te verkrijgen: het bestuderen van de stukken, het aanmaken van het dossier, het opstellen en verzenden van diverse brieven, het onderzoeken van verhaalsmogelijkheden, het voeren van correspondentie, het voeren van gesprekken en het onderhouden van telefonische contacten met VGZ en/of derden, alsmede de administratieve verwerking van de gegevens.
4.45.
Ranonkel en [naam zorgverlener] hebben als verweer gevoerd dat VGZ enkel een brief heeft gestuurd waarbij zij het uitbetaalde pgb terugvordert van Ranonkel en [naam zorgverlener] . VGZ heeft verder geen actie ondernomen om betaling te verkrijgen. Mede gelet op het uitgebreide verweer dat Ranonkel en [naam zorgverlener] in het minnelijke traject hebben gevoerd en waarop VGZ niet heeft gereageerd, kunnen de door VGZ verrichte handelingen niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.46.
De rechtbank overweegt dat de ter zake Ranonkel gevorderde buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn omdat de vordering tegen Ranonkel wordt afgewezen. Omtrent de van [naam zorgverlener] gevorderde buitengerechtelijke kosten stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Voorts is voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten niet relevant welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht (ECLI:NL:HR:2014:1405). Een enkele brief is derhalve in beginsel voldoende. Nu niet in geschil is dat VGZ op 18 juli 2019 een aanmaningsbrief heeft gestuurd aan Ranonkel en [naam zorgverlener] , is dat voldoende om buitengerechtelijke kosten toe te wijzen. Dat Ranonkel en [naam zorgverlener] tijdens het buitengerechtelijke traject verweer hebben gevoerd tegen de vorderingen van VGZ en hebben verzocht om een onderbouwing daarvan, betekent daarom niet dat VGZ geen aanspraak kan maken op buitengerechtelijke kosten. Nu de vordering ter zake [naam zorgverlener] voor een bedrag van € 35.527,44 zal worden toegewezen, zal aan buitengerechtelijke kosten € 1.367,63 inclusief btw worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.47.
VGZ vordert betaling van de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de pgb gelden. Omdat [naam zorgverlener] op dat moment nog niet in verzuim was, zal de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, te weten 2 augustus 2019, worden toegewezen.
Proceskosten
4.48.
Hoewel de vordering die VGZ tegen [naam zorgverlener] heeft ingesteld deels zal worden toegewezen, geldt dat haar vorderingen voor het overige worden afgewezen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren op de hierna te vermelden wijze.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [naam zorgverlener] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 35.527,44 en een bedrag van € 1.367,63 inclusief btw, derhalve in totaal € 36.895,07, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 2 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 24 februari 2021.
3078/2872