ECLI:NL:RBROT:2021:13249

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/5110
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW op basis van huwelijk en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de herziening en terugvordering van de AOW. Eiser, geboren in Marokko, ontving vanaf 2016 een ouderdomspensioen volgens de norm voor alleenstaanden. Na zijn huwelijk op 28 augustus 2018, heeft de SVB zijn AOW aangepast naar de norm voor gehuwden en een bedrag van € 4.435,65 teruggevorderd over de periode van september 2018 tot en met november 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij niet op de hoogte was van zijn inlichtingenplicht om zijn huwelijk te melden.

De rechtbank oordeelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij redelijkerwijs had moeten weten dat zijn huwelijk invloed had op de hoogte van zijn AOW. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn huwelijk op 7 mei 2019 heeft doorgegeven aan de gemeente Rotterdam, maar dat de SVB deze melding niet heeft opgepakt. De rechtbank concludeert dat de SVB de AOW van eiser over de periode van 7 mei 2019 tot en met november 2019 niet met terugwerkende kracht had mogen herzien en terugvorderen, omdat dit in strijd is met het beleid van de SVB.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor de herziening en terugvordering vanaf 7 mei 2019, en draagt de SVB op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de SVB veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats: Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. E. Yilmaz,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de hoogte van eisers ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van december 2019 vastgesteld naar de norm voor gehuwden en het recht op AOW over de periode van september 2018 tot en met november 2019 herzien.
Bij besluit van 13 december 2019 (primair besluit II) heeft verweerder het teveel ontvangen bedrag van € 4.435,65 over de periode van september 2018 tot en met november 2019 teruggevorderd.
Bij besluit van 4 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021
.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door een tolk Berbers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

Feiten
1. Eiser, geboren in [geboortedatum eiser] in Marokko, ontving vanaf 2016 een ouderdomspensioen volgens de norm voor alleenstaanden. Op 28 augustus 2018 is eiser in Marokko getrouwd. Bij de primaire besluiten heeft verweerder het ouderdomspensioen van eiser aangepast naar de norm voor gehuwden en het door eiser teveel ontvangen bedrag over de periode van september 2018 tot en met november 2019, een bedrag van € 4.435,65 bruto, teruggevorderd.
Standpunten van partijen
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan door zijn huwelijk niet te melden. Eiser wordt geacht ervan op de hoogte te zijn dat een wijziging in zijn persoonlijke omstandigheden die van invloed kan zijn op de hoogte van zijn ouderdomspensioen binnen vier weken aan verweerder moet worden gemeld. In correspondentie van verweerder is eiser hier ook op gewezen. Ook blijkt niet dat eiser niet in staat was om zijn huwelijk tijdig aan verweerder te melden of daarvoor om hulp van familie of derden te vragen. Er is verweerder niet gebleken dat er bijzondere omstandigheden zijn waardoor eiser minder of niet terug zou hoeven betalen.
3. Eiser betwist dat hij bewust verwijtbaar heeft gehandeld. Hij wist niet dat hij inlichtingen zou moeten verstrekken aan verweerder over zijn huwelijk. Eiser beheerst de Nederlandse taal niet waardoor hij niet wist wat er stond bij de aanvraagformulieren die hij in 2015 ondertekende. Eiser voert aan dat hij weliswaar wettelijk gezien gehuwd is, maar feitelijk niet samenwoont met zijn partner, zodat hij een ouderdomspension volgens de alleenstaandennorm dient te ontvangen. Verweerder heeft dit ten onrechte niet onderzocht. Zijn partner verblijft in Marokko bij familieleden en zij heeft geen inkomen of vermogen. Bovendien is eiser ernstig ziek geweest waardoor hij zelfs bij wetenschap van zijn inlichtingenplicht zijn huwelijk niet direct aan verweerder kon melden. Verder voert eiser aan dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn ten opzichte van de met het besteden besluit te dienen doelen. Eiser heeft weinig inkomen, terwijl zijn lasten doorlopen. Het bestreden besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen door de SVB ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Op grond van artikel 17, vijfde lid, van de AOW gaat, behoudens in de bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, de intrekking van het ouderdomspensioen of de herziening daarvan, welke voortvloeit uit een wijziging der omstandigheden en welke een verlaging van dit ouderdomspensioen tot gevolg heeft, in op de eerste dag der maand, volgende op die, waarin de dag is gelegen met ingang waarvan degene, aan wie ouderdomspensioen is toegekend, daarvoor niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een lager ouderdomspensioen in aanmerking komt. Indien het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, wordt het ingetrokken onderscheidenlijk herzien met ingang van de dag, waarop het is ingegaan.
Op grond van artikel 17a, eerste lid, van de AOW herziet de SVB, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en ter zake van weigering van ouderdomspensioen, een dergelijk besluit of trekt zij dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting op grond van 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen.
In artikel 17a, tweede lid, van de AOW is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, de SVB kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Op grond van artikel 49 van de AOW, voor zover hier van belang, is de pensioengerechtigde verplicht aan de SVB op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten of omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de SVB kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de SVB teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de SVB besluiten op grond van artikel 24, vijfde lid, geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanheft en onder b, van de Regeling uitzondering inlichtingenplicht geldt de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 49 van de Algemene Ouderdomswet, niet ten aanzien van gegevens die in de basisregistratie personen zijn opgenomen ten aanzien van het sluiten of eindigen van een huwelijk of geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet basisregistratie personen, voor zover dat in Nederland heeft plaatsgevonden.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
De beroepsgrond dat eiser duurzaam gescheiden leeft en daarom een ouderdomspensioen voor alleenstaanden zou moeten ontvangen, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is sprake van duurzaam gescheiden leven indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één hunner, als bestendig is bedoeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
3 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:81). Uit de stukken en uit wat ter zitting is aangevoerd is niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het bestreden besluit eiser en/of zijn partner het huwelijk wilde verbreken. Eerst ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij wil scheiden omdat er veel conflicten zijn ontstaan met zijn partner vanwege het grote leeftijdsverschil, de afstand tussen hen en de financiële situatie. Uit het dossier en uit wat eiser ter zitting heeft verklaard blijkt echter op geen enkele wijze blijkt dat de wil om te scheiden al aanwezig was toen het bestreden besluit werd genomen. Verweerder heeft daarom terecht aangenomen dat van duurzaam gescheiden leven in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW geen sprake is.
5.2.
De beroepsgrond dat het eiser niet is te verwijten dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden omdat hij niet wist dat hij zijn huwelijk bij verweerden moest melden, slaagt niet. Eiser had redelijkerwijs moeten weten dat een huwelijk van invloed kan zijn op de hoogte van zijn AOW. Bij de beschikkingen van verweerder van 24 maart 2011 en 14 april 2016 is bovendien vermeld welke wijzigingen in de persoonlijke situatie doorgegeven moeten worden. Daar staat duidelijk bij: “u gaat trouwen”. Als eiser de post van verweerder niet kon lezen, had het op zijn weg gelegen een derde in te schakelen om hem daarbij te helpen. Dat eiser op medische gronden niet in staat was om aan zijn inlichtingenplicht te voldoen of een derde in te schakelen om dit voor hem te doen, blijkt niet uit de in het dossier aanwezige medische informatie en ook niet uit hetgeen eiser hierover heeft aangevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser de in artikel 49 van de AOW opgenomen inlichtingenplicht heeft geschonden en dat verweerder het door eiser teveel ontvangen bedrag daarom moest terugvorderen.
5.3.
Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Raad van 6 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1053) heeft verweerder beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. In een dergelijk geval herziet de Svb de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht. Uit hetgeen onder 5.2. is overwogen volgt dat eiser zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen en dat hij heeft kunnen onderkennen dat tot een te hoog bedrag aan AOW aan hem werd verleend. Het door verweerder gevoerde beleid stond in beginsel dus niet aan de wettelijke plicht tot herziening en terugvordering in de weg.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 7 mei 2019 zijn huwelijk heeft doorgegeven aan de gemeente Rotterdam met het verzoek de wijziging in de basisregistratie personen (bpr) op te nemen. Omdat een huwelijk dat in het buitenland is gesloten niet valt onder de uitzonderingen op de inlichtingenplicht zoals neergelegd in artikel 3 van de Regeling uitzondering inlichtingenplicht, was eiser desondanks verplicht zijn huwelijk door te geven aan verweerder. Echter, tevens staat vast dat verweerder geen boete heeft opgelegd omdat eiser geen verwijt kan worden gemaakt dat de uitkering na zijn melding op 7 mei 2019 niet is aangepast. In de door verweerder overgelegde interne notitie van 11 december 2019 staat:
“Onderstaande melding van het GBA hebben wij niet opgepakt, het GBA heeft al eerder het huwelijk automatisch gemeld, maar dit is niet meer te achterhalen wanneer dit precies geweest is. Omdat wij deze melding hebben genegeerd, heb ik de wizard zo ingevuld dat aan pg geen boete wordt opgelegd. Immers pg kon er redelijkerwijs vanuit gaan dat wij door de gemeente geïnformeerd zouden worden over zijn huwelijk.”
Nu verweerder niet heeft toegelicht waarom eiser er in de herzienings- en terugvorderingsprocedure niet redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat verweerder door de gemeente op de hoogte was gebracht van het huwelijk van eiser, brengt een redelijke uitleg van het beleid van verweerder zoals geformuleerd onder 5.3. met zich dat verweerder de AOW van eiser over de periode van 7 mei 2019 tot en met november 2019 niet met terugwerkende kracht had mogen herzien en terugvorderen.
6. Het beroep is dus wegens strijd met het onder 5.3. weergegeven beleid gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het de herziening en terugvordering over de periode vanaf 7 mei 2019 tot en met november 2019 betreft. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om het bedrag dat wel teruggevorderd had moeten worden zelf te kunnen vaststellen en zal daarom niet zelf in de zaak voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van vorenstaande. Daarbij zal verweerder tevens op kenbare wijze de evenredigheidstoets moet verrichten alvorens de dringende redenen te beoordelen, hetgeen hij in het bestreden besluit heeft nagelaten. De rechtbank verwijst opnieuw naar de uitspraak van de Raad van 25 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:672).
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en toepassing van een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de herziening en terugvordering betreft vanaf 7 mei 2019 tot en met november 2019;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 1 december 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.