ECLI:NL:RBROT:2021:12797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
ROT 21/964
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de Basisregistratie Personen en de vereisten voor ambtshalve uitschrijving

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N. Talhaoui, had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om hem per 25 februari 2020 uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen (brp). Dit besluit was genomen na een onderzoek naar de woonadres van eiser, dat was gestart naar aanleiding van een melding van de Afdeling Vreemdelingenpolitie Identificatie en Mensenhandel. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 6 januari 2021.

De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 25 november 2021. Eiser stelde dat hij procesbelang had bij de uitspraak, omdat hij door de uitschrijving schade had geleden, zoals het verlies van toeslagen en het niet opbouwen van AOW. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij procesbelang had, ondanks dat hij inmiddels weer was ingeschreven in de brp.

De rechtbank heeft vervolgens de rechtmatigheid van de uitschrijving beoordeeld aan de hand van de voorwaarden uit de Wet Basisregistratie Personen. De rechtbank concludeerde dat verweerder de uitschrijving terecht had uitgevoerd, omdat eiser niet bereikbaar was op het opgegeven adres en geen aangifte van adreswijziging had gedaan. De rechtbank oordeelde dat het adresonderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat verweerder zich op het standpunt had mogen stellen dat aan alle vereisten voor ambtshalve uitschrijving was voldaan. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. N. Talhaoui),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal).

Procesverloop

In het besluit van 3 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser per 25 februari 2020 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (brp).
In het besluit van 6 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, in aanwezigheid van [naam].

Overwegingen

1. Eiser stond bij de brp ingeschreven op het adres Spruystraat 31 in Rotterdam (de woning). Verweerder is naar aanleiding van een e-mail van de Afdeling Vreemdelingenpolitie Identificatie en Mensenhandel (AVIM), waarin is opgenomen dat de woning door de AVIM is bezocht op 6 januari 2020, een onderzoek gestart naar het woonadres van belanghebbende. In dit kader zijn verschillende interne en externe bronnen geraadpleegd en is meerdere keren telefonisch en per e-mail contact gezocht met eiser. Verweerder heeft eiser diverse brieven gestuurd met daarin het verzoek een adreswijziging door te geven dan wel het formulier verklaring woonadres ingevuld te retourneren. Ook heeft er een huisbezoek plaatsgevonden bij de woning op 17 augustus 2020, op 5 oktober 2020 en op 6 oktober 2020.
2. Verweerder heeft eiser per 25 februari 2020 uitgeschreven uit de brp, omdat eiser geen aangifte van adreswijziging heeft doorgegeven en er na onderzoek geen feitelijke verblijfplaats van eiser bekend is.
3. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep nu gebleken is dat hij inmiddels weer is ingeschreven in de brp. Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij belang heeft bij een oordeel over het bestreden besluit, omdat hij door het bestreden besluit schade heeft gelopen. Hij is namelijk toeslagen kwijtgeraakt en bouwde geen AOW meer op, omdat hij tijdelijk geen adres had. De rechtbank is van oordeel dat eiser het hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij procesbelang heeft.
4.1
In de brp kan een ingezetene worden ingeschreven op een woonadres of, indien dat ontbreekt, op een briefadres. In artikel 2.22 van de Wet Basisregistratie Personen (Wet brp) is bepaald wanneer verweerder iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de brp. Er zijn drie cumulatieve voorwaarden: i) de ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:59). De Circulaire adresonderzoek BRP van 1 november 2018 (de Circulaire) geeft nadere aandachtspunten bij het uitvoeren van een gedegen onderzoek. De eerste actie in het kader van adresonderzoek is in beginsel om de betrokkene te benaderen en te wijzen op de plicht om aangifte te doen van adres en verblijf of adreswijziging, op grond van de Wet brp. Als de betrokkene niet verschijnt of reageert, geen aangifte van verhuizing of vertrek doet of wel reageert, maar uit die reactie niet kan worden afgeleid op welk adres hij nu wel woont, dan is dat aanleiding om het adresonderzoek uit te breiden. De twee mogelijkheden voor uitbreiding van het adresonderzoek zijn het inwinnen van informatie bij andere bronnen en feitelijk onderzoek ter plaatse uitvoeren.
4.2
De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
5.1
Eiser voert aan dat de uitschrijving uit de brp onrechtmatig is, omdat hier geen (wettelijke) grondslag voor is. Er wordt namelijk aan geen van de drie vereisten voor ambtshalve uitschrijving zoals bedoeld in de Wet brp voldaan. Ten aanzien van het eerste vereiste stelt eiser dat hij wel bereikbaar was voor verweerder. Voor zover hij het formulier ‘Woonsituatie’ niet heeft geretourneerd kan hem dit niet worden tegengeworpen. Hij heeft namelijk minimaal vijf keer gereageerd op verweerder en telkens aangegeven nog op het adres van de woning te wonen. Ten aanzien van het tweede vereiste stelt eiser dat nooit sprake is geweest van een verhuizing, zodat ook niet van hem kan worden gevergd dat hij een verhuizing doorgeeft. Ten aanzien van het derde vereiste stelt eiser dat verweerder geen gedegen onderzoek heeft verricht naar zijn woonsituatie. Verweerder heeft onder andere gebruik gemaakt van de bronnen Google en Facebook, terwijl eiser geen sociale media heeft en hier dus geen informatie gevonden kan worden. Dat eiser tijdens een onaangekondigd huisbezoek niet thuis wordt aangetroffen is onvoldoende. Daarnaast kan de verklaring van de (volgens verweerder) medebewoonster van eiser niet leiden tot de conclusie dat eiser niet in de woning woont. Bovendien blijkt niet uit de rapportage door wie die is opgesteld, of die op ambtseed is opgemaakt en wat de professionele hoedanigheid van de controleurs is.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het adresonderzoek zorgvuldig heeft uitgevoerd. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de Circulaire, zoals hierna onder 5.4 nader wordt overwogen. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit niet het geval is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verweerder voldoende duidelijk heeft toegelicht dat de controles zijn uitgevoerd door ambtenaren van verweerder van het cluster dienstverlening. Verweerder maakt voor dit soort controles namelijk geen gebruik van externe mensen.
5.3
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat is voldaan aan de eerste en tweede voorwaarde van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2270 en de uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:354, volgt namelijk dat een persoon als onbereikbaar wordt aangemerkt, indien hij niet bereikbaar is op het adres waar hij woont. Indien een ingezetene weliswaar telefonisch of via e-mail bereikbaar is, docht weigert een adres te doen registeren of zelfs weigert enige verblijfplaats kenbaar te maken, is hij in zoverre onbereikbaar. Verweerder heeft eiser niet kunnen bereiken in de woning. Bovendien heeft eiser de stelling dat hij het formulier ‘Woonsituatie’ wel heeft verzonden niet onderbouwd. Daarnaast staat vast dat eiser geen wijziging van adres of vertrek heeft doorgegeven, zodat daarmee aan de tweede voorwaarde van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp is voldaan. Nu de voorwaarden cumulatief zijn, moet ook aan de derde voorwaarde worden voldaan, voordat hier gevolgen aan kunnen worden verbonden.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ook op het standpunt heeft mogen stellen dat is voldaan aan de derde voorwaarde van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp. Verweerder heeft eiser bij het adresonderzoek in overeenstemming met de Circulaire benaderd en gewezen op de plicht om aangifte te doen van adres en verblijf of adreswijziging. Vervolgens is verweerder overgegaan tot uitbreiding van het adresonderzoek. Verweerder heeft gekozen voor een feitelijk onderzoek ter plaatse, en ook zijn verschillende interne en externe bronnen geraadpleegd zoals eSuite, LogisP, Afsprakenmodule, Zakenmagazijn, Keten Handhaving Pand en Persoon, vrije aantekeningen, protocolgegevens in de brp, Facebook en Google. Aldus heeft een gedegen onderzoek plaatsgevonden. Dat eiser geen sociale media heeft doet hier niet aan af. Verweerder heeft namelijk juist vanwege het feit dat uit de bronnen te weinig informatie afgeleid kon worden ook een onderzoek ter plaatse uitgevoerd. Eiser is bij geen van de huisbezoeken aangetroffen in de woning. Daarnaast blijkt uit het verslag van het huisbezoek van 17 augustus 2020 dat geen persoonlijke spullen van eiser in de woning zijn aangetroffen, en ook blijkt uit de verklaring van de persoon die de controleurs aantroffen in de woning niet dat eiser woonachtig is in de woning. Hoewel eiser heeft verklaard dat hij op het adres van de woning woont, heeft verweerder dit niet doorslaggevend hoeven achten. Eiser heeft bij die verklaring en ook later in de procedure geen bewijs overgelegd dat hij daar daadwerkelijk woont. Het feit dat de gemachtigde van eiser pas op zitting en zonder nadere onderbouwing heeft aangevoerd dat eiser op de tweede etage van de woning verbleef doet hier niet aan af. Op de tweede etage zijn namelijk ook geen persoonlijke spullen van eiser aangetroffen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: juridisch kader

De Wet basisregistratie personen luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 2.22
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
(…)