201508936/1/A3.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 oktober 2015 in zaak nr. 15/2725 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2014 heeft het college met toepassing van artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp) ambtshalve gegevens over het vertrek van [appellante] naar een onbekend land opgenomen in de brp.
Bij besluit van 19 maart 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2016 waar het college‚ vertegenwoordigd door mr. A.P.A. Schutter, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen van de brp zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Persoonsgegevens van ingezetenen van Nederland worden door gemeenten bijgehouden in de brp. Bij de uitoefening van hun taken gaan de overheidsinstanties en verscheidene andere organisaties uit van de in de brp geregistreerde persoonsgegevens.
[appellante] stond in de brp ingeschreven als wonend op het adres [locatie] te Tilburg. Naar aanleiding van een verzoek uit augustus 2014 van een gerechtsdeurwaarder aan de gemeente om verstrekking van de verblijfplaats van [appellante] omdat deze haar niet op dat adres had aangetroffen, heeft het college een onderzoek ingesteld naar het woonadres van [appellante]. Het college heeft uit dat onderzoek geconcludeerd dat [appellante] niet op het adres [locatie] woont en dat onduidelijk is waar zij wel woont. Daarom heeft het college besloten om in de brp op te nemen dat [appellante] naar een onbekend land is vertrokken. [appellante] stelt dat zij destijds op het adres [locatie] woonde en bestrijdt daarom de aangevallen uitspraak waarbij het besluit van het college in stand is gelaten.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het adresonderzoek niet volgens het Protocol adresonderzoek door burgemeester en wethouders 2013 (hierna: protocol) is uitgevoerd. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij uitsluitend per e-mail heeft gereageerd op verzoeken van het college omdat ze ook per brief met het college heeft gecommuniceerd. Ze stelt verder dat het college slechts één bron, de zorgverzekeraar van [appellante], in plaats van de aanbevolen twee bronnen heeft geraadpleegd en dat het niet heeft gemotiveerd waarom daarmee is volstaan. Ook bij het onderzoek ter plaatse waarbij informatie over het woonadres van [appellante] is gevraagd aan de bewoner van het adres [locatie] is het college tekort geschoten. De hoofdbewoner heeft ten overstaan van [appellante] pertinent ontkend dat hij zou hebben verklaard dat zij nooit op het adres woonachtig zou zijn geweest. Wel voelde hij zich onder druk gezet door de deurwaarders omdat gedreigd werd met inbeslagname van onroerende goederen in de woning.
3.1. Zoals is vermeld in de memorie van toelichting bij de Wet brp, wordt in artikel 2.22 een expliciete regeling getroffen voor het opschorten van de bijhouding van de persoonslijst van een ingezetene die het adres waarop hij in de basisregistratie is ingeschreven, heeft verlaten en spoorloos is. De regeling houdt in dat indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van adreswijziging of aangifte van vertrek uit Nederland is ontvangen en na gedegen onderzoek geen gegevens kunnen worden achterhaald betreffende zijn verblijf in Nederland, zijn vertrek uit Nederland, noch zijn volgende verblijf buiten Nederland, het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg draagt voor opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland. Met het opnemen van deze regeling wordt beoogd een bijdrage te leveren aan een betere uitvoering van de Wet brp in deze gevallen (Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, blz. 42).
Ook als een ingezetene, waar het college in het geval van [appellante] van uitgaat, nooit op het basisregistratieadres heeft gewoond, is overeenkomstige toepassing van de regeling gerechtvaardigd. Verder kan e-mailcontact niet worden gelijkgesteld met bereikbaarheid in de zin van artikel 2.22. Het gaat erom dat een ingezetene bereikbaar is op een adres waar hij woont.
3.2. Een e-mailwisseling tussen [appellante] en het college in september 2014 over door [appellante] te verstrekken informatie heeft erin geresulteerd dat haar kenbaar is gemaakt dat zij een formulier "Eigen verklaring" diende in te vullen en dat dit formulier haar medio september per post is toegestuurd. Op 18 september heeft zij dit formulier per e-mail teruggestuurd ondanks het feit dat er een retourenveloppe was bijgesloten. Het gemailde formulier is in onleesbare vorm en zonder handtekening door het college ontvangen. [appellante] heeft niet gereageerd op de door de controleur op 20 oktober 2014 in haar brievenbus achtergelaten kaart met daarop het verzoek contact met hem op te nemen. Nadat zij het voornemen tot uitschrijving op 4 november 2014 had ontvangen, heeft [appellante] naar zij stelt op 11 november 2014 een "Aangifte adreswijziging" en een "Eigen verklaring" per post naar het college verzonden. Het college voert aan behalve eerdergenoemde e-mails niets meer te hebben ontvangen of vernomen van [appellante]. Omdat niet vanuit het adres Predikherenlaan door [appellante] werd gereageerd heeft het college vervolgens besloten over te gaan tot nader onderzoek.
3.3. [appellante] heeft de verzending per post van de formulieren niet aannemelijk gemaakt en heeft niet gereageerd op de kaart in de brievenbus van de woning waarin zij stelt op dat moment woonachtig te zijn geweest. Onder deze omstandigheden was het juist dat het college overeenkomstig het protocol tot uitbreiding van het adresonderzoek is overgegaan.
Ten einde de benodigde duidelijkheid te krijgen over het woonadres van [appellante] heeft het college niet alleen informatie gevraagd bij de zorgverzekeraar van [appellante] maar ook bij het pensioenfonds waar zij bij was aangesloten, bij de hoofdbewoner van de woning [locatie] en bij de gemeentelijke sociale dienst. Bij de zorgverzekeraar bleek [appellante] nog bekend op het adres [locatie], het pensioenfonds gaf geen reactie, de hoofdbewoner verklaarde schriftelijk geen informatie te hebben over [appellante] en de gemeentelijke sociale dienst meldde op 4 november 2014 haar uitkering per mei 2014 te hebben gestopt wegens emigratie. Ook zijn op drie verschillende dagen in oktober 2014 huisbezoeken afgelegd op het adres [locatie]. Tijdens deze huisbezoeken was [appellante] niet aanwezig en tijdens het laatste verklaarde de hoofdbewoner volgens opgave van de controleur dat [appellante] nooit op het adres heeft gewoond maar daar wel stond ingeschreven.
3.4. De conclusie is dat het college bij het adresonderzoek overeenkomstig het protocol tenminste twee verschillende bronnen heeft geraadpleegd. Uit de raadpleging van de gemeentelijke sociale dienst bleek dat deze haar bijstandsuitkering per mei 2014 had stopgezet wegens emigratie. Dit is ruim vóór het, naar aanleiding van de vraag van de deurwaarder in augustus 2014, door het college gestarte onderzoek naar het woonadres van [appellante]. Ook bij het aanschrijven van [appellante] en de daarop volgende communicatie is overeenkomstig het protocol gehandeld. Verder is van belang dat [appellante] geen enkele keer op het adres [locatie] is aangetroffen en ook geen contact heeft opgenomen met de controleur naar aanleiding van zijn verzoek daartoe. Dat de verklaring van de hoofdbewoner van de [locatie] onder druk zou zijn afgelegd heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt. Evenmin is zij aanwezig geweest op de gemeentelijke hoorzitting en de rechtbankzitting om daar duidelijkheid te verschaffen over haar feitelijke woonadres. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor vernietiging van het bij haar bestreden besluit.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.
w.g. Van Sloten
lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
43.
BIJLAGE
Wet basisregistratie personen
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder o, onder 1o, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder het woonadres: het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten.
Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, worden aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Ingevolge artikel 2.21, eerste lid, worden aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, gegevens betreffende het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland ontleend.
Ingevolge artikel 2.22, eerste lid, draagt, indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
Ingevolge artikel 2.39, eerste lid, doet de ingezetene die zijn adres wijzigt hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
Ingevolge artikel 2.43, eerste lid, doet de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek.