ECLI:NL:RBROT:2021:12135

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6201 en AWB - 20_6261
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over beëindiging en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 3 december 2021, wordt de zaak behandeld van een eiseres die sinds 24 november 2009 een bijstandsuitkering ontving. De gemeente Capelle aan den IJssel heeft haar bijstandsuitkering beëindigd en teruggevorderd op basis van de Participatiewet, omdat zij volgens de gemeente illegale prostitutie zou hebben verricht zonder dit te melden. De rechtbank heeft de zaak in behandeling genomen na een eerdere zitting en heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres gedurende de gehele periode van 18 april 2012 tot 24 januari 2020 op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet heeft aangetoond dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden voor elke maand in de beoordelingsperiode. Wel is er bewijs dat eiseres in enkele specifieke maanden op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, wat betekent dat zij in die maanden haar inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat de gemeente de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering voor de maanden zonder bewijs niet kan handhaven. De rechtbank geeft de gemeente de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen en de rechtmatigheid van de bijstandsverlening opnieuw te beoordelen, inclusief de aanvraag van eiseres van 10 maart 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/6201 en ROT 20/6261

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 3 december 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te Capelle aan den IJssel, eiseres,

gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: M. Cavlak.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) beëindigd met ingang van 24 januari 2020.
Bij besluit van 5 maart 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Pw met ingang van 18 april 2012 ingetrokken en de over de periode van 18 april 2012 tot 1 januari 2020 betaalde bijstand tot een bedrag van € 106.391,46 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 29 april 2020 (primair besluit 3) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 maart 2020 om een bijstandsuitkering op grond van de Pw afgewezen.
Bij besluit van 9 juli 2020 (primair besluit 4) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 7 mei 2020 een bijstandsuitkering op grond van de Pw toegekend.
Bij besluit van 13 oktober 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primaire besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 16 oktober 2020 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 4 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Op 29 maart 2021 zijn de beroepen ter zitting van de enkelvoudige kamer behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan het einde van de zitting heeft de enkelvoudige kamer het onderzoek gesloten.
Op 9 april 2021 heeft de enkelvoudige kamer het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Op 21 september 2021 zijn de beroepen ter zitting van de meervoudige kamer (hierna: de rechtbank) behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en K. Sebel. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres ontving sinds 24 november 2009 een bijstandsuitkering.
1.2.
Op 8 januari 2018 heeft verweerder een melding ontvangen inhoudende dat op het adres van eiseres illegale prostitutie zou plaatsvinden; het zou gaan om thuisprostitutie, maar niet bedrijfsmatig. Verweerder is vervolgens een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eiseres gestart. In dit kader heeft verweerder onder meer dossieronderzoek verricht, internetonderzoek gedaan, bankafschriften en andere informatie, waaronder administratie, bij eiseres opgevraagd en haar op 14 december 2018 gehoord. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het beëindigingsrapport van 4 maart 2020.
Bestreden besluiten
2. Het bestreden besluit 1, waarin het advies van de commissie bezwaarschriften is overgenomen en waarbij de primaire besluiten 1, 2 en 3 zijn gehandhaafd, houdt, voor zover voor deze uitspraak van belang, het volgende in.
Verweerder heeft aan de beëindiging, intrekking en terugvordering van de uitkering ten grondslag gelegd dat eiseres vanaf 18 april 2012 doorlopend activiteiten als prostituee heeft verricht. Het betreffen op loon waardeerbare activiteiten waarvoor een reële beloning kan worden bedongen. Doordat eiseres niet uit eigen beweging melding heeft gemaakt van haar activiteiten als prostituee en de daaruit gegenereerde inkomsten, heeft zij de op haar rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Pw geschonden. Eiseres heeft onvoldoende duidelijkheid verschaft over de omvang van de activiteiten, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verweerder was daarom gehouden de bijstand met ingang van 18 april 2012 in te trekken. Omdat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht is verweerder ook gehouden de ten onrechte betaalde bijstand over de periode van 18 april 2012 tot 1 januari 2020 van eiseres terug te vorderen.
Aan de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 10 maart 2020 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de omstandigheden gewijzigd zijn ten opzichte van 24 januari 2020, de datum met ingang waarvan de bijstandsuitkering is beëindigd.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit 2, waarbij het primaire besluit 4 is gehandhaafd, op het standpunt gesteld dat de ingangsdatum van de (nieuwe) bijstandsuitkering terecht is bepaald op 7 mei 2020. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden om eiseres met terugwerkende kracht bijstand te verlenen.
Beroepsgronden
4.1.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij geen sekswerker is en geen (extra) inkomsten heeft verdiend als sekswerker. Ze stelt cadeautjes te hebben ontvangen van haar mannelijke vrienden. Omdat die niet als inkomsten kunnen worden beschouwd, hoefde zij daarvan geen melding te doen aan verweerder. Eiseres heeft naderhand een administratie opgesteld waaruit kan worden afgeleid met wie zij heeft afgesproken en wat zij heeft ontvangen als cadeau. Eiseres benadrukt dat verweerder al in 2018 van de situatie af wist. Verweerder heeft haar toen een paar keer verzocht om informatie. Eiseres heeft deze informatie ook verstrekt en er heeft zelfs een gesprek plaatsgevonden op 14 december 2018. Daarna is het van de zijde van verweerder lange tijd stil gebleven. Op geen enkel moment is er tegen eiseres gezegd dat haar inschrijving op www.kinky.nl gevolgen kan hebben voor haar bijstandsuitkering en dat zij een administratie moet bijhouden van eventuele inkomsten hieruit. Naar de mening van eiseres is er geen onderbouwing voor de periode vóór 2018 om de bijstandsuitkering in te trekken en terug te vorderen. Eiseres is van mening dat de zesmaandenjurisprudentie van toepassing is, nu er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
4.2.
Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat het recht op bijstand wel is vast te stellen. Aan de hand van de overgelegde stukken kan vanaf 2018 geschat worden wat zij heeft ontvangen. Uit het feit dat er bijschrijvingen en stortingen hebben plaatsgevonden en dat eiseres gemiddeld € 59,- per maand aan boodschappen uitgeeft, trekt verweerder ten onrechte de conclusie dat er een contante inkomstenbron aanwezig was in de desbetreffende periode. In dit verband voert eiseres aan dat haar zoon zijn eigen boodschappen deed en dat zij soms mee at. Eiseres heeft eetproblemen en eet weinig. Haar kinderen komen regelmatig bij haar langs en als die blijven eten, zorgen zij voor het eten. Om al deze redenen hoefde eiseres niet veel boodschappen te doen en kan in haar geval niet worden uitgegaan van de NIBUD-normen voor een alleenstaande. Ten aanzien van de stortingen stelt eiseres dat dit een paar keer is voorgevallen in 2018 nadat haar zoon haar contant geld had gegeven voor de hoge telefoonkosten.
4.3.
Eiseres heeft in haar aanvraagformulier aangegeven dat ten opzichte van de situatie ten tijde van de beëindiging van haar uitkering per 24 januari 2020 haar leefsituatie is veranderd. Zo is zij niet meer actief op sekssite www.kinky.nl en is er geen sprake meer van seksuele activiteiten. Met de bankafschriften, haar verklaring, het overzicht van de schulden en het opgezegde account heeft eiseres inzicht gegeven in haar leefsituatie. Hieruit blijkt dat haar situatie is gewijzigd.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 45, eerste lid, van de Pw wordt de algemene bijstand per kalendermaand vastgesteld en betaald.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Op grond van het achtste lid van dit artikel kan indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beoordeling
Bestreden besluit 1: beëindiging, intrekking en terugvordering
6.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 18 april 2012 tot 24 januari 2020.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot beëindiging, intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering een belastend besluit is. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan.
6.3.
Voor de beoordeling of de belanghebbende (nog) verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de belanghebbende een essentieel gegeven.
6.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), zoals de uitspraak van 13 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:781, is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Pw, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover zij redelijkerwijs kan beschikken. Het niet melden van op geld waardeerbare activiteiten levert een schending van de inlichtingenplicht op.
6.5.
Schending van de inlichtingenplicht vormt een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokken verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan ook aan de betrokkene om feiten te stellen en zo nodig te bewijzen dat indien zij wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan in de periode in geding recht op bijstand zou bestaan.
6.6.
Toegespitst op deze zaak betekent het vorenstaande dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat eiseres gedurende elke afzonderlijke maand in de te beoordelen periode op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht die zij niet aan verweerder heeft gemeld. Indien verweerder erin is geslaagd dit aannemelijk te maken, ligt het vervolgens op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij desalniettemin over elke afzonderlijke maand in de te beoordelen periode recht op bijstand heeft.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar op geld waardeerbare activiteiten als sekswerker, die zij volgens verweerder vanaf 18 april 2012 tot 24 januari 2020 doorlopend heeft verricht. Volgens eiseres is er geen sprake geweest van op geld waardeerbare activiteiten, nu zij slechts contact heeft gehad met een beperkt aantal vrienden en daarvoor geen inkomsten heeft gekregen; hooguit af en toe geld of cadeaus.
7.2.
Om in het onderhavige geval vast te stellen of er sprake is geweest van op geld waardeerbare activiteiten, dienen naar het oordeel van de rechtbank de aard, de omvang, de duur en het terugkerende karakter van de activiteiten in ogenschouw te worden genomen. Het moet, met andere woorden, gaan om activiteiten met een zekere omvang en frequentie. Alleen op die manier kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld of er sprake is van op geld waardeerbare activiteiten dan wel meer van activiteiten die het karakter hebben van een vriendendienst of een pure sociale bezigheid, zoals eiseres betoogt. Vergelijk daartoe bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2245. Op verweerder rust daartoe de bewijslast.
7.3.
Verweerder heeft zijn standpunt dat eiseres gedurende elke maand in de te beoordelen periode op geld waardeerbare seksuele activiteiten heeft verricht gebaseerd op de combinatie van de volgende bewijsmiddelen:
- het profiel van eiseres op de sekswebsite www.kinky.nl (zie overweging 7.4.) ,
- de verklaring die eiseres op 14 december 2018 tegenover verweerder heeft gegeven (zie overweging 7.5.),
- de bankafschriften van de rekening(en) van eiseres (zie overweging 7.6.),
- overige door eiseres overgelegde stukken, met name de door eiseres opgestelde notities “Vrienden” en “Contact gehad”, de door eiseres opgestelde ‘kalenderoverzichten’ alsmede schermafdrukken van haar berichtenbox van www.kinky.nl, van haar in- en uitgaande telefoongesprekken en van whatsapp-gesprekken (zie overwegingen 7.7, 7.8. en 7.9.),
- de verklaring die eiseres op 24 januari 2020 tegenover de politie heeft gegeven (zie overweging 7.10.).
7.4.
Niet in geschil is dat eiseres van 18 april 2012 tot 3 maart 2020 een profiel heeft gehad op de sekswebsite www.kinky.nl. Op dit profiel staat wanneer eiseres gebeld kan worden en wanneer zij beschikbaar is. Verder staan op dit profiel prijzen (€ 75,- voor een half uur en € 125,- voor een uur).
7.5.
In een verklaring van eiseres, afgelegd bij twee handhavers van de afdeling Sociale Zaken van de Gemeenschappelijke Regeling IJsselgemeenten op 14 december 2018, valt onder meer het volgende te lezen:
“ […]
V: Wij hebben een melding ontvangen dat er op uw adres sprake is van thuisprostitutie. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Ik sta niet op een datingsite, maar sinds 2013 op Kinki.nl. Ik ben niet op zoek naar een relatie, maar wel op zoek naar seksueel contact. In januari 2018 is de politie bij mij thuis geweest daar ook over. […] Ik heb contact met vijf mannen, maar dat is met gesloten beurzen. Ik kan [naam1] al 5 jaar, [naam2] al 7 jaar, daarnaast heb ik ook contact met [naam3] , [naam4] en [naam5] . Hoe vaak ze langs komen is wisselend. [naam2] komt iedere maand en [naam4] komt een keer in de maand of een keer in de 1,5 maand. Maar er komt niet iedere week een man langs.
[…]”
7.6.
Over de door eiseres overgelegde bankafschriften is in het beëindigingsrapport van 4 maart 2020 (onder meer) het volgende vermeld.
“ Belanghebbende heeft nog steeds lage uitgaven aan levensonderhoud, maar de uitgaven aan levensonderhoud zijn wel gestegen ten opzichte v/d periode 09-06-2017 t/m 08-02-2018. Zij verklaart dat haar inwonende zoon zijn eigen boodschappen doet omdat hij anders eet dan zij. Echter, heeft belanghebbende ook in het geval van een 1-persoons-
huishouden lage uitgaven aan levensonderhoud. Gedurende de gehele periode waarover zij bankafschriften heeft ingeleverd, te weten 09-06-2017 t/m 30-11-2018, geeft zij gemiddeld € 59,- per maand uit aan boodschappen. Terwijl volgens het Nibud een alleenstaande vrouw van 51-69 jaar gemiddeld 197,- per maand aan boodschappen hoort uit te geven. Dit verschil is zo groot dat dit het vermoeden bevestigd dat er sprake is van een andere geldstroom.”
7.7.
Eiseres heeft, naar aanleiding van de vragen van verweerder, een handgeschreven notitie met de titel “Vrienden” overgelegd. In deze notitie worden 12 namen van mannelijke vrienden genoemd met daarachter de frequentie waarmee zij bij haar langskomen (variërend van 2 keer in totaal tot 8 à 9 keer per jaar), de duur van hun bezoeken (variërend van een halve dag tot een half uur) en hoe lang zij al contact met hen heeft (variërend van ‘op proef’ tot 7 jaar). Daaronder heeft eiseres geschreven: “Het is verschillend hoe lang ze blijven, ligt eraan hoeveel tijd ze vrij hebben gemaakt maar altijd een bakkie koffie en een babbeltje.” Op de achterkant van deze notitie staat een overzicht met de titel “Contact gehad”, waarin 15 namen van mannen en twee regels met vraagtekens staan.
Ter zitting heeft eiseres hieraan toegevoegd dat zij niet iedere keer dat zij een vriend ontvangt seks met hem heeft.
7.8.
Verder heeft eiseres ‘kalenderoverzichten’ ingeleverd, waarop zij heeft geschreven welke vriend er op welke dag van de desbetreffende maand bij haar op bezoek is geweest en of hij geld heeft achtergelaten en, zo ja, hoeveel. Deze kalenderoverzichten zien op de maanden januari 2019 tot en met april 2019 en november 2019 tot en met januari 2020. Hieruit volgt dat het om 3 tot 7 bezoeken per maand gaat.
7.9.
Naar aanleiding van de vragen van verweerder heeft eiseres verder schermafdrukken van haar berichtenbox op Kinki.nl overgelegd en schermafdrukken van whatsapp-gesprekken met haar vaste vrienden. Op pagina 13 van het beëindigingsrapport van 4 maart 2020 staat te lezen:
“ […]
Met vaste vrienden bedoelt belanghebbende mannen die regelmatig bij haar langs komen en die inmiddels vrienden van haar zijn geworden. Uit de afdrukken maak ik op dat er in ieder geval op de volgende data een vaste vriend bij belanghebbende is langs geweest (voor seks): 09-01-2019, 13-02-2019, 17-04-2019, 27-04-2019, 22-05-2019, 28-06-2019, 05-12-2019, 08-01-2020, 10-01-2020 en 30-01-2020.
[…]”
7.10.
Op 24 januari 2020 is eiseres als verdachte gehoord door twee buitengewone opsporingsambtenaren van de GR IJsselgemeenten. Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
“ […]
Het klopt dat ik sinds dat moment [18 april 2012] actief ben op Kinky.nl. Ik heb dat gedaan omdat ik op zoek ben naar seks. Ik zie het ook als een sociale bezigheid en ik geniet ook van het seksuele aspect. Het verschil met een dating site is dat op deze weg de heren mij bellen en contact met mij opnemen. […]
V: Hoeveel verdiende u per klant?
A: Ik spreek niks af over een prijs van tevoren. Op de advertentie staat wel een prijs. Het ging als volgt, als iemand langs komt dan gaan we eerst praten. Ik vertel dan dat ik een uitkering heb en dat ze wel iets moeten bijdragen als ze koffie komen drinken. Dus het is geen verplichting bij mij om te betalen, maar het is natuurlijk wel gebruikelijk dat ze iets geven. […]
V: Hoeveel keer per week spreekt u gemiddeld af met een klant?
A: ik denk 1 of 2 keer per week, maar dat wisselt ook wel. Het woord ‘klant’ vind ik niet zo passend. Ik heb geen klanten, ik vrienden en mannen met wie ik contact heb.
V: Hoeveel vaste contacten heeft u?
A: Ik heb [naam2] , [naam6] , [naam1] , [naam5] , [naam7] en [naam8] . Dat zijn mijn vaste klanten.
[…]”
7.11.
Uit het voorgaande volgt dat eiseres op 18 april 2012 een profiel heeft aangemaakt op www.kinky.nl met het doel om in seksueel contact te komen met mannen. Hieruit zijn contacten met mannen voortgekomen, zowel eenmalige contacten als terugkerende contacten (eiseres noemt de mannen die tot de laatste categorie behoren “vrienden”). Uit het voorgaande valt op dat er niet specifiek door verweerder is doorgevraagd naar de omvang, de frequentie en de tijdsduur van de activiteiten van eiseres. Evenmin is doorgevraagd, noch door verweerder noch door de politie, over wat eiseres precies bedoelde met ‘contact’ met de mannen. Eiseres lijkt met ‘contact’ zeker niet altijd bedoeld te hebben dat zij seks had met de mannen die zij als haar vrienden aanduidt. Ter zitting heeft eiseres nog eens uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij zeker niet met elke man met wie zij contact heeft gehad, ook niet als die bij haar thuis op bezoek kwam, seks heeft gehad en dat een bezoek soms ook bestond uit slechts een “praatje en een bakkie”. Anderzijds heeft eiseres, blijkens de door haar overgelegde ‘kalenderoverzichten’, in bepaalde maanden wel bedragen van de mannen ontvangen. Dat brengt de rechtbank tot de volgende conclusie.
7.12.
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de seksuele activiteiten van eiseres een dusdanige omvang en frequentie hebben gehad dat zij iedere afzonderlijke maand, waarin eiseres bijstand ontving, hebben plaatsgevonden, en dat eiseres dus gedurende de gehele periode van 18 april 2012 tot 24 januari 2020 doorlopend op geld waardeerbare activiteiten zou hebben verricht. De omstandigheid dat uit de door eiseres overgelegde bankafschriften naar voren komt dat eiseres in de jaren 2012 tot en met 2018 contante bedragen heeft gestort op haar bankrekening en dat zij geringe pinbetalingen voor levensmiddelen heeft gedaan, is ook niet voldoende voor die conclusie. Voor zover verweerder meent dat hieruit een contante geldstroom blijkt, geldt dat die geldstroom ook een andere herkomst kan hebben dan seksuele activiteiten. Verweerder heeft dan ook niet kunnen concluderen dat eiseres over de gehele periode van 18 april 2012 tot 24 januari 2020 haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Voor een dergelijke conclusie is immers nodig dat verweerder voor elke afzonderlijke maand in de te beoordelen periode aannemelijk maakt dat eiseres daarin op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, die zij niet heeft gemeld. Daarin is verweerder, aan de hand van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, niet geslaagd.
7.13.
Verweerder heeft daarentegen wel aannemelijk gemaakt dat eiseres in enkele specifieke maanden op geld waardeerbare seksuele activiteiten heeft verricht. Het gaat om de maanden waarvoor, aan de hand van de door eiseres overgelegde ‘kalenderoverzichten’, kan worden vastgesteld dat eiseres daarin bedragen heeft ontvangen van mannen. Immers, aangenomen kan worden dat geld door de mannen is betaald voor seksuele dienstverlening en niet voor een “praatje en een bakkie”. Deze activiteiten had zij bij verweerder moeten melden. Dit heeft zij niet gedaan. In zoverre heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. Haar beroep op de zesmaandenjurisprudentie slaagt om die reden niet.
7.14.
Voor wat betreft de maanden waarover eiseres geen ‘kalenderoverzichten’ heeft ingeleverd, kan niet worden geconcludeerd dat daarin op geld waardeerbare seksuele activiteiten hebben plaatsgevonden, die moesten worden gemeld.
7.15.
Kortom: slechts voor zover er over een maand een ‘kalenderoverzicht’ is ingeleverd, zijn de bewijsmiddelen tezamen voldoende voor de conclusie dat eiseres in een maand op geld waardeerbare seksuele activiteiten heeft verricht en haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Het gaat om de maanden januari 2019 tot en met april 2019 en november 2019 tot en met januari 2020. Voor de overige maanden, waarover een ‘kalenderoverzicht’ ontbreekt, geldt dat de bewijsmiddelen tezamen onvoldoende zijn voor de conclusie dat daarin op geld waardeerbare activiteiten hebben plaatsgevonden en de inlichtingenplicht is geschonden. Het bestreden besluit 1, voor zover daarbij de intrekking en terugvordering over laatstbedoelde maanden is gehandhaafd, kan vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering en een zorgvuldige voorbereiding niet in stand blijven.
8.1.
Voor de maanden waarvoor verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres daarin haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar daarin verrichte op geld waardeerbare seksuele activiteiten, geldt het volgende. Zoals uit overweging 6.6. volgt, ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij over deze maanden, ondanks de schending van de inlichtingenplicht, recht had op bijstand. Vast staat dat eiseres geen objectieve en verifieerbare administratie heeft bijgehouden van haar activiteiten in die maanden. Dit leidt er echter niet zonder meer toe dat het recht op bijstand voor die maand ten volle moet worden ingetrokken. Uit vaste rechtspraak blijkt namelijk dat indien na een schending van de inlichtingenplicht de door de betrokkene achteraf gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, het bijstandsverlenend orgaan, indien mogelijk, gehouden is schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben. Dit op basis van de vaststaande feiten en omstandigheden, waarbij het eventuele nadeel voor betrokkene, voortvloeiende uit de resterende onzekerheden, wegens de schending van de inlichtingenverplichting voor diens rekening gelaten mag worden. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 30 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2141) en 18 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1595). Aldus zal het bijstandverlenend orgaan, alvorens het overgaat tot intrekking van de bijstand over de volledige maand, eerst moeten bezien of het recht op bijstand kan worden geschat.
8.2.
Eiseres heeft over de hier nog aan de orde zijnde maanden ‘kalenderoverzichten’ overgelegd waaruit blijkt welke mannen haar op welke dag van de maand hebben bezocht. Verder heeft zij in de notitie “Vrienden” vermeld hoe lang een bezoek van de te onderscheiden mannen gemiddeld duurt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de hand van deze door eiseres overgelegde informatie schattenderwijs had kunnen vaststellen of en, zo ja, tot welk bedrag zij in de bedoelde maanden recht op bijstand had. Dit heeft verweerder ten onrechte nagelaten. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat er geen concrete indicaties zijn dat eiseres vaker dan vermeld in de ‘kalenderoverzichten’ mannen op bezoek heeft gehad aan wie zij seksuele diensten heeft verleend. Ook betrekt de rechtbank bij dit oordeel dat verweerder de ‘kalenderoverzichten’ en de notitie “Vrienden” voldoende geschikt heeft geacht om zijn eigen bewijsvoering op te baseren. Het is dan niet navolgbaar om te stellen dat dezelfde stukken onvoldoende geschikt zijn om door eiseres te worden gebruikt in het kader van haar bewijsvoering. Het bestreden besluit 1, voor zover daarbij de intrekking en terugvordering over de maanden januari 2019 tot en met april 2019 en november 2019 tot en met januari 2020 is gehandhaafd, kan vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering en een zorgvuldige voorbereiding evenmin in stand blijven. Dit geldt ook voor het bestreden besluit 1 voor zover daarbij de beëindiging van de bijstand met ingang van 24 januari 2020 is gehandhaafd.
Bestreden besluit 1: afwijzing van de aanvraag van 10 maart 2020
9.1.
Op 10 maart 2020 heeft eiseres een aanvraag om bijstand in de kosten van
levensonderhoud ingediend. Verweerder heeft geoordeeld dat eiseres hierbij geen nieuwe feiten of omstandigheden ten opzichte van het beëindigingsbesluit van 24 januari 2020 naar voren heeft gebracht. Eiseres heeft op 12 maart 2020 verklaard dat ze nog steeds contact heeft met vrienden en dat ze er geen geld voor vraagt, maar wel krijgt, aldus verweerder.
9.2.
Ter zitting is besproken dat een feit van algemene bekendheid is dat op 16 maart 2020 een ‘lock-down’ als maatregel tegen het coronavirus van kracht werd en dat het gevolg daarvan was dat eiseres haar activiteiten vanaf dat moment, in verband met haar inwonende zoon, niet meer heeft kunnen uitoefenen. Verweerder heeft erkend dat dit aspect niet kenbaar in de besluitvorming is betrokken en dat dit wel had moeten gebeuren. Als dat wel zou zijn gebeurd, dan had dat ertoe geleid dat de aanvraag van 10 maart 2020 zou zijn toegewezen, zo heeft verweerder ter zitting meegedeeld. Gelet hierop kan het bestreden besluit 1, voor zover daarbij de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 10 maart 2020 is gehandhaafd, evenmin in stand blijven.
Bestreden besluit 2: toekenning bijstand met ingang van 7 mei 2020
10.1.
Op 7 mei 2020 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om bijstand in de kosten van levensonderhoud ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag toegewezen en met ingang van 7 mei 2020 een bijstandsuitkering aan eiseres toegekend. Eiseres stelt dat verweerder bijstand had moeten toekennen met ingang van een eerdere datum dan 7 mei 2020.
10.2.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres, gelet op de oordelen als weergegeven onder 9.2. en 11.3., geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar standpunt dat de bijstandsuitkering met ingang van 10 maart 2020 had moeten ingaan. Dit standpunt laat de rechtbank dan ook onbesproken. Wel heeft eiseres nog belang bij een beoordeling van haar standpunt dat de bijstandsuitkering met ingang van 24 januari 2020 had moeten ingaan. Dit standpunt beoordeelt de rechtbank hieronder.
10.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad, waaronder de uitspraak van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2172, wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie.
10.4.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om op 24 januari 2020 bijstand aan te vragen of op 24 januari 2020 door verweerder van het indienen van een aanvraag is afgehouden. Gelet hierop stelt verweerder terecht dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat aan eiseres, binnen het bestek van deze aanvraagprocedure, met ingang van 24 januari 2020 bijstand had moeten worden toegekend. Verweerder heeft in deze aanvraagprocedure de ingangsdatum van de bijstandsuitkering van eiseres dan ook terecht bepaald op 7 mei 2020.
Tussenconclusie en definitieve geschilbeslechting
11.1.
Het bestreden besluit 1 is, zowel voor wat betreft de beëindiging, intrekking en terugvordering van de bijstand als voor wat betreft de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 10 maart 2020, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en komt daarom in zijn geheel voor vernietiging in aanmerking.
11.2.
Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1 in stand te laten, nu de hiervoor geconstateerde gebreken niet in de beroepsfase door verweerder zijn hersteld. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien. De reden hiervoor is dat voorziening in de volledige zaak niet aan de orde kan zijn, nu het primair aan verweerder is om te bepalen of hij nader onderzoek wil doen naar de eventueel door eiseres verrichte op geld waardeerbare activiteiten in de periode in geding alsmede om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder, met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit 1 te herstellen. Met inachtneming van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank daarom een tussenuitspraak.
11.3.
Dat herstellen dient te gebeuren met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit 1. In dat nieuw te nemen besluit moet verweerder in ieder geval:
- schatten of en, zo ja, tot welk bedrag eiseres recht op bijstand heeft over de maanden januari 2019 tot en met april 2019 en november 2019 tot en met januari 2020 en vervolgens uiteenzetten en motiveren wat voor gevolgen deze schattingsresultaten hebben op de intrekking en terugvordering betreffende deze maanden alsmede op de beëindiging van de bijstand per 24 januari 2020;
- de intrekking en terugvordering betreffende de overige maanden ofwel herroepen ofwel handhaven op basis van een deugdelijke motivering en een zorgvuldige voorbereiding (lees: een nader onderzoek);
- de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 10 maart 2020 herroepen en eiseres alsnog met ingang van 10 maart 2020 bijstand toekennen (zie overweging 9.2.).
Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat indien verweerder in zijn nieuw te nemen besluit tot de vaststelling zou komen dat eiseres over de maand januari 2020 recht heeft op een bedrag aan bijstand en (in het verlengde daarvan) de beëindiging van de bijstand per 24 januari 2020 zou herroepen, dit betekent dat eiseres ook over de periode van 1 februari 2020 tot 10 maart 2020 bijstand toekomt.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder deze gebreken kan herstellen op zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak.
11.4.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit 1 te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk aan de rechtbank kenbaar te maken. Als verweerder gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit 1 te herstellen, zal de rechtbank eiseres daarna in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de wijze waarop verweerder de gebreken heeft gepoogd te herstellen. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doen op de beroepen.
11.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing, dus ook die over de proceskosten en het griffierecht, aan tot de einduitspraak op de beroepen. Dit betekent ook dat de rechtbank zich in deze tussenuitspraak nog onthoudt van een eindconclusie over het beroep tegen het bestreden besluit 2.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • stelt verweerder in de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit 1 binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen met inachtneming van deze tussenuitspraak;
  • draagt verweerder op, indien hij van deze gelegenheid geen gebruik maakt, dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en mr. A.J. van Spengen, leden, in aanwezigheid van A.L.G. Willems, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 december 2021.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd deze tussenuitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaken.