1.2.Op 8 januari 2018 heeft verweerder een melding ontvangen inhoudende dat op het adres van eiseres illegale prostitutie zou plaatsvinden; het zou gaan om thuisprostitutie, maar niet bedrijfsmatig. Verweerder is vervolgens een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eiseres gestart. In dit kader heeft verweerder onder meer dossieronderzoek verricht, internetonderzoek gedaan, bankafschriften en andere informatie, waaronder administratie, bij eiseres opgevraagd en haar op 14 december 2018 gehoord. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het beëindigingsrapport van 4 maart 2020.
2. Het bestreden besluit 1, waarin het advies van de commissie bezwaarschriften is overgenomen en waarbij de primaire besluiten 1, 2 en 3 zijn gehandhaafd, houdt, voor zover voor deze uitspraak van belang, het volgende in.
Verweerder heeft aan de beëindiging, intrekking en terugvordering van de uitkering ten grondslag gelegd dat eiseres vanaf 18 april 2012 doorlopend activiteiten als prostituee heeft verricht. Het betreffen op loon waardeerbare activiteiten waarvoor een reële beloning kan worden bedongen. Doordat eiseres niet uit eigen beweging melding heeft gemaakt van haar activiteiten als prostituee en de daaruit gegenereerde inkomsten, heeft zij de op haar rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Pw geschonden. Eiseres heeft onvoldoende duidelijkheid verschaft over de omvang van de activiteiten, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verweerder was daarom gehouden de bijstand met ingang van 18 april 2012 in te trekken. Omdat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht is verweerder ook gehouden de ten onrechte betaalde bijstand over de periode van 18 april 2012 tot 1 januari 2020 van eiseres terug te vorderen.
Aan de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 10 maart 2020 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de omstandigheden gewijzigd zijn ten opzichte van 24 januari 2020, de datum met ingang waarvan de bijstandsuitkering is beëindigd.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit 2, waarbij het primaire besluit 4 is gehandhaafd, op het standpunt gesteld dat de ingangsdatum van de (nieuwe) bijstandsuitkering terecht is bepaald op 7 mei 2020. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden om eiseres met terugwerkende kracht bijstand te verlenen.