ECLI:NL:CRVB:2017:2245
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde massages
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 1 juli 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). In de periode van 2008 tot en met 2011 had hij geprobeerd een bedrijf op te richten dat gericht was op (stoel-)massages en wandelcoaching. Appellant meldde dat hij na beëindiging van zijn bedrijf nog wel eens opdrachten had, maar gaf geen inkomsten op. Het college stelde een onderzoek in en concludeerde dat appellant niet of niet tijdig had gemeld dat hij inkomsten had uit massages. Op basis van dit onderzoek herzag het college de bijstand over de periode van 1 juli 2013 tot 1 juli 2014 en vorderde € 903,49 terug.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden, omdat hij had gemeld dat hij af en toe masseerde en dat de massages niet als op geld waardeerbare arbeid konden worden aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het college zich terecht had gebaseerd op het overzicht van gegeven massages en dat appellant had moeten begrijpen dat zijn activiteiten van belang waren voor de bijstandsverlening. De Raad bevestigde dat de massages, gezien hun aard en frequentie, wel degelijk op geld waardeerbare arbeid vormden. Appellant had geen deugdelijke administratie bijgehouden en het college had terecht het tarief van € 1,- per minuut gehanteerd bij de herziening van de bijstand. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.