ECLI:NL:RBROT:2021:1188

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
ROT 19/3370
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verklaring van rijgeschiktheid na alcoholmisbruik en psychiater rapport

Op 15 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had een verklaring van rijgeschiktheid voor bepaalde tijd aangevraagd, die hem was verleend tot en met 29 februari 2020, na een psychiateronderzoek dat alcoholmisbruik in het verleden aantoonde. Eiser maakte bezwaar tegen het besluit van het CBR, dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 27 januari 2021 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat eiser belang had bij de beoordeling van het beroep, omdat hij een verklaring voor onbepaalde tijd wilde verkrijgen.

De rechtbank beoordeelde of het CBR in redelijkheid had kunnen besluiten tot een termijnbeperking van een jaar. De psychiater had in zijn rapporten geconcludeerd dat er sprake was van alcoholmisbruik in ruime zin, maar dat dit in langdurige remissie was. Eiser betwistte de conclusies van de psychiater en stelde dat de rapportages onvoldoende concludent waren. De rechtbank oordeelde dat de psychiater de rapportages op een zorgvuldige manier had opgesteld en dat er voldoende aanwijzingen waren voor de diagnose alcoholmisbruik. De rechtbank volgde de redenering van het CBR en concludeerde dat het besluit tot een termijnbeperking van een jaar rechtmatig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3370

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser

gemachtigde: mr. H.O. de Boer,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
gemachtigde: mr. M.F. van der Wal.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een verklaring van rijgeschiktheid voor bepaalde tijd afgegeven (tot en met 29 februari 2020).
Bij besluit van 17 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor de verkrijging van een verklaring van geschiktheid. Verweerder heeft eiser verwezen voor een keuring bij een psychiater. Op 10 december 2018 heeft eiser het onderzoek ondergaan, uitgevoerd door psychiater dr. A. Aaldriks (psychiater). De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 januari 2019. De psychiater heeft geconcludeerd dat in 2017 sprake lijkt te zijn geweest van alcoholmisbruik in ruime zin, waarbij het huidige beeld is ‘alcoholmisbruik in ruime zin in langdurige volledige remissie’. De psychiater heeft verweerder geadviseerd een termijnbeperking van een jaar op te leggen. Bij besluit van 7 februari 2019 heeft verweerder eiser rijgeschikt verklaard voor bepaalde tijd. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. De psychiater heeft op verzoek van verweerder een nadere onderbouwing van het eerdere rapport opgesteld op 1 mei 2019. Het rapport en de nadere onderbouwing worden hierna weergegeven als de rapportages van de psychiater.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en besloten om eiser rijgeschikt te verklaren voor bepaalde tijd, te weten tot en met 29 februari 2020. Verweerder heeft de rapportages van de psychiater daaraan ten grondslag gelegd.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Procesbelang
4. Verweerder stelt dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. In dat kader acht hij van belang dat hij eiser in een nieuwe procedure bij besluit van 30 januari 2020 rijgeschikt heeft verklaard voor een periode van drie jaar (tot en met 1 maart 2023), wegens alcoholmisbruik in langdurige remissie. Omdat eiser tegen dat besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend, is dat besluit in rechte onaantastbaar geworden. Niet valt in te zien wat voor belang eiser dan nog heeft bij het daaraan voorafgaande besluit.
5. De rechtbank overweegt dat eiser met het beroep wil bereiken dat hij rijgeschikt wordt verklaard voor onbepaalde tijd. Dat is met deze procedure mogelijk. Aangezien eiser door deze procedure dus in een gunstiger situatie kan komen dan hij nu is heeft hij belang bij de beoordeling van het beroep. Bovendien heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden, doordat hij ten gevolge van het besluit opnieuw een onderzoek door de psychiater heeft moeten ondergaan, hetgeen kosten met zich brengt.
6. In geschil is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een termijnbeperking van een jaar bij de toekenning van de verklaring van geschiktheid.
7. In navolging van de keuringsarts hanteert verweerder een vuistregel als uitgangspunt bij de beoordeling of redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn. Deze vuistregel houdt in dat personen na een recidiefvrije periode van een jaar geschikt worden geacht voor een termijn van een jaar. Daarna zullen deze personen bij het voortdurend uitblijven van (het vermoeden van) alcoholmisbruik voor een termijn van drie jaar geschikt worden geacht, vervolgens voor vijf jaar en uiteindelijk voor onbepaalde tijd. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (onder meer de uitspraak van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:42) dat die vuistregel in het algemeen niet onredelijk is.
Standpunt eiser
8. Eiser stelt dat de rapportages van de psychiater onvoldoende concludent zijn, zodat verweerder de rapportages niet ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit en niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een termijnbeperking bij de toekenning van de verklaring van geschiktheid. De psychiater had gelet op het tijdsverloop (ruim een jaar) sinds het incident kritisch alle omstandigheden in zijn bevindingen moeten wegen. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1893), is de enkele recidive onvoldoende om tot de diagnose alcoholmisbruik te komen. Eiser betwist dat sprake is van persistentie. Ook betwist hij, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:554) dat van tolerantie sprake is. Volgens eiser ging het om een incident en heeft hij veel minder dan 7 kilometer gereden. Verder heeft de psychiater niet kenbaar meegewogen dat hij een ernstig ongeval kreeg waardoor hij met de traumahelikopter moest worden afgevoerd. Daarnaast heeft hij de psychiater verteld dat hij zich dronken voelde en blijkens het proces-verbaal van de politie vertoonde hij alle kenmerken van dronkenschap. Hij stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3050) dat het feit dat hij een redelijke afstand heeft gereden nog geen indicatie voor alcoholtolerantie oplevert. Aangezien geen sprake is van tolerantie, vallen ook de stellingen van de psychiater over discrepantie en daarmee de onderrapportage weg. Tot slot ontbreken verdere factoren die aan de diagnose alcoholmisbruik kunnen bijdragen in de rapportages.
Rapportages van de psychiater
9. De psychiater heeft – samengevat – in zijn rapporten van 28 januari 2019 en 1 mei 2019 vermeld dat eiser in 2014 een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd heeft gekregen na een aanhouding wegens rijden onder invloed op 4 april 2014 met een promillage van 1,39. Op 14 juli 2017 is eiser aangehouden met een promillage van 2,18. Hij is aangehouden toen hij met zijn brommer tegen een paaltje aanreed en vervolgens is hij met een traumahelikopter naar het ziekenhuis afgevoerd. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin ten tijde van het onderzoek door de psychiater, maar hier lijkt wel sprake van geweest te zijn ten tijde van de aanhouding in 2017. Dat het volgen van een ASP niet verhinderde dat eiser opnieuw werd aangehouden wijst op persistentie en vormt een aanwijzing voor het problematisch gebruik van alcohol. De relatief lange afstand van ongeveer 7 kilometer die eiser ondanks het promillage van 2,18 kon afleggen vormt een aanwijzing voor tolerantie. Tussen deze tolerantie en de algemene alcoholanamnese bestaat een discrepantie, omdat een dergelijke tolerantie bij het opgegeven alcoholgebruik minder waarschijnlijk is. Onderrapportage van het normale alcoholgebruik is daarom aannemelijk. Het huidige beeld kan volgens de psychiater worden omschreven als ‘alcoholmisbruik in ruime zin in langdurige volledige remissie’, waarbij een recidiefvrije periode van een jaar aannemelijk wordt geacht. De psychiater adviseert een termijnbeperking van één jaar, vanwege de verkeersveiligheid en vanwege het recidivegevaar van alcoholproblematiek.
Beoordeling van het beroep
9.1.
De rechtbank stelt vast, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, dat in een geval waarin de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ is gesteld, slechts aanleiding bestaat om het bestreden besluit dat is gebaseerd op een psychiatrisch rapport niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de twee psychiatrische rapporten aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat de rapporten naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertonen, inhoudelijk tegenstrijdig zijn of anderszins niet of niet voldoende concludent zijn. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.2.
De enkele recidive na – in het geval van eiser – een ASP vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik, zoals eiser terecht stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1893. Uit deze uitspraak en de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339, volgt dat daarvoor sprake moet zijn van meerdere aanwijzingen die de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin ondersteunen, omdat de betrouwbaarheid van anamnetische gegevens in de keuringssituatie laag is. Deze aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol. Zoals hierboven is weergegeven is in dit geval aan die voorwaarde voldaan, nu volgens de psychiater naast de recidive die wijst op persistentie sprake is van aanwijzingen voor tolerantie en daaruit voortvloeit dat onderrapportage aannemelijk is.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de psychiater de conclusie kunnen trekken dat het feit dat eiser ondanks het volgen van een ASP na een aanhouding wegens rijden onder invloed van alcohol opnieuw werd aangehouden voor hetzelfde feit wijst op een vorm van persistentie, wat een aanwijzing is voor problematisch alcoholgebruik. Anders dan eiser ter zitting heeft gesteld, ging het – los van de vraag of het de eerste keer op de brommer was – dus niet om een eenmalige gebeurtenis. De stelling van eiser ter zitting dat een ASP een bestraffend karakter heeft en dat hem om die reden niet tegengeworpen kan worden dat hij er geen lering uit heeft getrokken, maakt dat niet anders.
9.4.
De omstandigheden dat eiser een ongeval heeft gekregen, tegenover Aaldriks heeft verklaard dat hij zich dronken voelde en dat uit het proces-verbaal valt af te leiden dat hij kenmerken van dronkenschap vertoonde, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de psychiater niet kon concluderen dat sprake is van tolerantie. De psychiater heeft in de rapportages vermeld dat eiser een ongeval heeft gehad en met een traumahelikopter is afgevoerd en dat eiser te kennen heeft gegeven dat hij zich dronken voelde, zodat deze omstandigheden zijn meegenomen in zijn afweging. De psychiater heeft in de omstandigheid dat het eiser is gelukt om met een hoog alcoholpercentage van 2,18 nog op de brommer te komen en een afstand van 7 kilometer af te leggen een aanwijzing kunnen zien voor tolerantie. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij minder dan 7 kilometer heeft gereden, aangezien hij tegenover de psychiater heeft verklaard dat hij ten tijde van het ongeval ongeveer 7 kilometer had afgelegd. De ontkenning achteraf is onvoldoende om te twijfelen aan hetgeen de psychiater als deskundige heeft gerapporteerd. Zoals verweerder stelt heeft de psychiater er geen belang bij om een onjuist beeld van de gang van zaken te schetsen en/of onjuistheden dan wel onwaarheden in zijn rapport op te nemen. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2017 (ECLI: NL:RVS:2017:3050), zijn de bevindingen in het rapport van de psychiater dat sprake is van een verhoogde alcoholtolerantie naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk wat betreft de onderliggende feiten. Dat brengt mee dat de psychiater eveneens heeft kunnen concluderen dat sprake is van een discrepantie tussen de tolerantie en het opgegeven alcoholgebruik en dat aannemelijk is dat sprake is van onderrapportage van het normale alcoholgebruik.
10. Verweerder heeft gelet op het voorgaande in redelijkheid kunnen besluiten tot een termijnbeperking van een jaar bij de toekenning van de verklaring tot geschiktheid.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage – wettelijk kader
1. Op grond van artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Op grond van artikel 101, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement is het CBR bevoegd om te vorderen de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
Op grond van artikel 103, eerste lid, van het Reglement – voor zover hier van belang – registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, een verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën.
Op grond van artikel 103, derde lid, van het Reglement – voor zover hier van belang – registreert het CBR indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in de artikelen 25a, eerste of tweede lid, of 25b voorziene geldigheidsduur, die termijn in het rijbewijzenregister.
2. De in dit artikel bedoelde ministeriële regeling is de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling).
Op grond van artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling geschiktheid) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
De in deze bijlage opgenomen norm 8.8 luidt:
"Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."