ECLI:NL:RVS:2018:554

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
201709467/1/A2 en 201709467/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na alcoholmisbruik en de beoordeling van de psychiater

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening en op het hoger beroep van [appellant], die in beroep ging tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 13 juni 2017 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard, na een aanhouding op 12 november 2016 waarbij een bloedalcoholgehalte van 2,02 promille werd vastgesteld. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, maar hij stelde hoger beroep in, waarbij hij betwistte dat de psychiater geen stopdatum kon vaststellen voor zijn alcoholmisbruik.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de conclusie van de psychiater over de onbetrouwbaarheid van de alcoholanamnese niet inzichtelijk was. [appellant] had geen voorgeschiedenis van alcoholmisbruik en zijn opgegeven alcoholgebruik was niet als sporadisch te kwalificeren. De psychiater had niet voldoende rekening gehouden met de omstandigheden van de aanhouding en de verklaring van [appellant] over zijn alcoholgebruik. De voorzieningenrechter concludeerde dat het CBR het rapport van de psychiater niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen leggen, en stelde de stopdatum vast op 13 november 2016, de dag na de aanhouding. Hierdoor kon [appellant] een nieuw onderzoek aanvragen om te bepalen of hij weer geschikt was om te rijden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van psychiatrische rapporten in het kader van rijgeschiktheid en de noodzaak voor bestuursorganen om adviezen kritisch te evalueren.

Uitspraak

201709467/1/A2 en 201709467/2/A2.
Datum uitspraak: 20 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 7 november 2017 in de zaken nrs. 17/3938 en 17/3940 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemeen directeur (lees: de directie) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2017 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard vanaf 20 juni 2017.
Bij besluit van 5 september 2017 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.P. Kabel, advocaat te Eindhoven, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, zijn verschenen.
Overwegingen
Feiten en besluitvorming
1.    De politie, eenheid Oost-Nederland, heeft [appellant] op 12 november 2016, 00:59 uur, staande gehouden omdat hij op een rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer reed. Volgens het proces-verbaal rijden onder invloed leidde het eerste contact met de bestuurder tot de verdenking dat hij onder invloed van alcohol was. Hierover is in het proces-verbaal het volgende opgemerkt:
"Waarneming alcohol
-     Ik rook dat de adem van de bestuurder naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank riekte.
-     Ik hoorde dat de bestuurder met dubbele tong sprak.
-     Ik zag dat de bestuurder onvast ter been was.
-     Rijgedrag"
2.    Na een daaropvolgend bloedonderzoek is bij [appellant] om 2:10 uur een bloedalcoholgehalte van 2,02 promille geconstateerd. Dat is door de politie medegedeeld aan het CBR. Het CBR heeft [appellant] vervolgens een onderzoek naar zijn alcoholgebruik opgelegd. Dat onderzoek is op 27 maart 2017 uitgevoerd door psychiater M. van Loenen (hierna: de psychiater), die zijn bevindingen heeft neergelegd in een verslag van 14 april 2017. De psychiater heeft de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld. Verder heeft hij geconcludeerd dat een stopdatum niet kan worden gesteld, vanwege onbetrouwbaarheid van de eigen verklaring van [appellant] over zijn normale alcoholgebruik, aangeduid als alcoholanamnese. In het rapport van de psychiater staat hierover het volgende:
"3.1 Omstandigheden laatste overtreding d.d. 12/11/2016:
[…] Betrokkene was de dag van aanhouding in Eindhoven. […] Die dag was de ontsluiting van een project dat drie jaar geduurd had […]. Met een aantal collega’s werd er wat gedronken. Later is hij nog naar een feest gegaan. […]
Betrokkene had ongeveer 15 tot 20 alcoholische consumpties gedronken in de loop van 8.5 uren. Betrokkene had ongeveer minimaal 50 km gereden. Onderweg werd betrokkene om 1:00 uur, aangehouden omdat er een aantal (politie)auto’s voor zij auto stonden. Vervolgens werd hij aangehouden. Hij weet niet meer wat in de periode hieraan voorafgaand is gebeurd.
Het opgegeven alcoholgebruik is ongeveer in overeenstemming met de AAG BAG.
Betrokkene voelde zich onbekend in staat om te rijden, hij heeft een black-out gehad.
Betrokkene voelde zich onbekend tijdens het rijden, omdat hij een black-out had. […]
10.1 Samenvattende beschouwing en onderbouwing psychiatrische diagnose
[…]
Betrokkene vertelt dat er in het jaar voorafgaand aan de laatste aanhouding gemiddeld twee dagen per week alcohol gedronken werd en schat het gemiddeld alcoholgebruik, in die periode, op maximaal 9 consumpties per week. Er waren geen uitzonderingen. Betrokkene begon ruim een jaar geleden met dit gebruik. Na de aanhouding is het alcoholgebruik onveranderd.
[…]
Bij het huidig onderzoek werden de volgende bevindingen vastgesteld:
[…]
•    Er is een opvallende discrepantie tussen het normale drinkpatroon en het alcoholgebruik op de dag van de aanhouding. […] Het is niet aannemelijk dat een betrokkene eenmalig zover doorschiet.
[…]
•    Het adem-alcoholgehalte (de Afdeling begrijpt: bloedalcoholgehalte) kan worden gebruikt om de tolerantie ten aanzien van alcohol vast te stellen. Bij 1,8 of meer promille tonen de meeste niet tolerante individuen een ernstige intoxicatie. Bij betrokkene was er, gezien het adem-alcoholgehalte (de Afdeling begrijpt: bloedalcoholgehalte) van 2.02, sprake van tolerantie […].
•    Betrokkene heeft een tolerantie opgebouwd welke niet kan met het anamnestisch drinkpatroon. Betrokkene moet in het jaar voorafgaande aan de aanhouding meer hebben gedronken om deze tolerantie te kunnen opbouwen c.q. te onderhouden. Er is dus sprake van onderrapportage.
•    Er is een opvallende discrepantie tussen het normale alcoholgebruik dat betrokkene rapporteert en het feit dat hij met een promillage van 2.02 in staat was een motorvoertuig te starten en weg te rijden. Dit is een aanwijzing voor onderrapportage van het normale alcoholgebruik en daarmee voor alcoholmisbruik.
•    Het aantal glazen dat betrokkene had gedronken op de dag van aanhouding wijkt sterk af van zijn normale drinkgedrag. Dit is een aanwijzing voor onderrapportage c.q. voor binge drinking, hetgeen beide een aanwijzing is voor alcoholmisbruik.
•    Betrokkene beschrijft een bijna sporadisch alcoholgebruik in de periode voorafgaand aan de aanhouding. Dit type keuring is zeer afhankelijk van de betrouwbaarheid van de alcoholanamnese. Daar lijkt hier nu geen sprake van te zijn. Er is nu voldoende onderbouwing voor de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. Een stopdatum kan niet gesteld worden vanwege de onbetrouwbaarheid van de alcoholanamnese."
3.    [appellant] heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid te reageren op het psychiatrisch rapport. In zijn reactie vermeldt hij over de nacht van 12 november 2016:
"Dit zijn onmiskenbare feiten, waaromtrent ik veel schuld, schaamte en ook onbegrip (richting mijzelf) ervaar. Het gebeurde is voor mij een eenmalig incident geweest, wat ik relateer aan een fors slaapgebrek de nacht voor de aanhouding en aan bijzondere en emotionele gebeurtenissen in mijn beroepsmatige en relationele leven de dag voor en de dag van de aanhouding. […] Het starten en 50 km kunnen rijden in een auto lijkt mij an sich geen bewijs voor alcoholtolerantie als gevolg van alcoholmisbruik […] vooral omdat ik geenszins goed in staat was tot autorijden met dit promillage en dus ook niet weet hoe ik dit überhaupt voor elkaar heb gekregen (met als gevolg de aanhouding door de politie die ook niet van mening was dat ik nog goed kon autorijden […]). Zoals u hebt kunnen lezen in het proces verbaal van de politie […] was ik - in spreektaal gezegd - ‘vreselijk bezopen’.
- ik sprak met dubbele tong
- was onvast ter been,
- kon niet langer dan 15 seconden onthouden wat er werd gezegd
- heb tegen het verkeer ingereden
- ademanalyse was niet mogelijk ondanks verleende medewerking"
De psychiater heeft deze reactie bij het rapport gevoegd. Hij heeft het rapport of zijn diagnose niet aangepast.
4.    Het CBR heeft op grond van de psychiatrische diagnose het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard. Hij wordt ongeschikt geacht voor het besturen van motorvoertuigen, zolang niet op basis van een nieuw specialistisch onderzoek aannemelijk is dat hij gedurende een recidiefvrije periode van een jaar is gestopt met het alcoholmisbruik. Aangezien de psychiater geen stopdatum heeft gesteld, kan [appellant] op zijn vroegst een jaar na diens onderzoek - 27 maart 2018 - een nieuw onderzoek laten doen, aldus het CBR.
Oordeel van de rechtbank
5.    [appellant] heeft in beroep geen gronden aangevoerd tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Zijn beroep richtte zich alleen tegen de door het CBR gevolgde conclusie van de psychiater dat geen stopdatum kan worden gesteld.
6.    De rechtbank heeft overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat het CBR het rapport van de psychiater niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Volgens haar is de redenering van de psychiater waarom de alcoholanamnese onbetrouwbaar is en dus geen stopdatum kan worden gesteld, voldoende inzichtelijk.
De gronden van het hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7.    [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de conclusie van de psychiater dat de alcoholanamnese onbetrouwbaar is, inzichtelijk is. Volgens hem is diens bevinding dat hij een sporadisch alcoholgebruik heeft opgegeven niet inzichtelijk, aangezien het door hem opgegeven gemiddelde van 9 glazen alcohol per week niet als sporadisch kan worden aangemerkt. Deze bevinding kan dan ook niet ten grondslag worden gelegd aan de conclusie dat de alcoholanamnese onbetrouwbaar is. Dat geldt eveneens voor de bevinding van de psychiater dat [appellant] een tolerantie voor alcohol heeft opgebouwd omdat hij in staat was een motorvoertuig te starten en daarmee te rijden. Volgens [appellant] is dat alleen onvoldoende, maar moet worden gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. In zijn geval wijzen de feiten op een forse intoxicatie en niet op tolerantie. [appellant] heeft voorts nog gewezen op een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag van 7 februari 2017, ECLI:NL:TGZRSGR:201:24, waarin een volgens hem gelijksoortig psychiatrisch rapport inconsistent is geacht.
Aangezien de conclusie van de psychiater dat de alcoholanamnese onbetrouwbaar is, niet inzichtelijk is, en er evenmin objectieve aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik na 12 november 2016, heeft het CBR de psychiater niet mogen volgen in diens conclusie dat geen stopdatum kan worden gesteld, aldus [appellant]. Volgens hem dient als stopdatum 13 november 2016 te gelden, de dag nadat bij hem een te hoog bloedalcoholgehalte is geconstateerd. Nu inmiddels een jaar is verstreken na die datum, verzoekt hij de voorzieningenrechter te bepalen dat hij wordt toegelaten tot een nieuw onderzoek, als bedoeld onder 4. Hij heeft daarbij een groot belang, omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en zijn gezin, aldus [appellant].
Beoordeling
8.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
9.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
10.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1078), dient een bestuursorgaan, indien het een advies aan zijn besluitvorming ten grondslag wil leggen, zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan te vergewissen dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig, en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
11.    Anders dan de rechtbank is de voorzieningenrechter in dit geval van oordeel dat de bevindingen in het psychiatrisch rapport, dat bij [appellant] sprake is van onderrapportage van zijn normale drankgebruik en van alcoholtolerantie, niet inzichtelijk zijn gelet op de onderliggende feiten.
[appellant] heeft geen voorgeschiedenis van alcoholmisbruik. Hij heeft verklaard dat zijn normale alcoholgebruik gemiddeld twee dagen per week maximaal 9 glazen is. Hij stelt met juistheid dat dit, naar normaal taalgebruik, niet als sporadisch kan worden aangemerkt. Ook uit de door [appellant] in beroep overgelegde Nationale Drug Monitor 2016 van het Trimbos-instituut, Netherlands institute of Mental Health and Addiction, volgt dat een dergelijk alcoholgebruik door mannen geldt als gemiddeld (1,7 glazen per dag) tot zwaar (6 glazen per dag). Anders dan de psychiater stelt, heeft [appellant] derhalve niet verklaard sporadisch alcohol te gebruiken. Voor zover de psychiater, uitgaande van een sporadisch alcoholgebruik, onderrapportage heeft aangenomen en de anamnese om die reden onbetrouwbaar heeft geacht, is dat derhalve niet inzichtelijk. Daarbij komt dat [appellant] volgens de psychiater met juistheid heeft verklaard over het alcoholgebruik op de bewuste avond en ook op dat punt derhalve geen sprake is van onderrapportage.
Evenmin is in het rapport inzichtelijk gemaakt dat [appellant], omdat hij in staat is geweest met een promillage van 2,02 auto te rijden, een alcoholtolerantie heeft opgebouwd die niet kan worden verklaard met het anamnestisch opgegeven alcoholgebruik van 9 glazen per week. De psychiater heeft bij die bevinding niet, althans niet inzichtelijk, betrokken en meegewogen dat [appellant] heeft verklaard dat hij een black-out heeft gehad en dat uit de waarnemingen van de politie, zoals vermeld onder 1, blijkt dat hij met dubbele tong sprak, onvast ter been was en is staande gehouden omdat hij tegen het verkeer inreed. Zowel uit de waarnemingen van de politie als de verklaring van [appellant] valt niet af te leiden dat hij, zoals de psychiater stelt, geen intoxicatieverschijnselen heeft vertoond.
Voorts leidt het bij [appellant] vastgestelde hoge alcoholpercentage op zichzelf niet tot de conclusie dat, zoals de psychiater stelt, niet aannemelijk is dat hij eenmalig is doorgeschoten binnen een sociaal drinkpatroon. [appellant] heeft zowel tijdens het onderzoek als in zijn reactie op het psychiatrisch rapport uiteengezet waarom hij de avond van 11 november 2016 zoveel heeft gedronken. Uit het psychiatrisch rapport blijkt niet dat de omstandigheden van de betreffende avond, zoals deze door [appellant] zijn verklaard, bij het onderzoek zijn betrokken en meegewogen, terwijl deze verklaring, die hij ter zitting bij de Afdeling nogmaals heeft toegelicht, op voorhand aannemelijk is.
12.    Uit het voorgaande volgt dat in het psychiatrisch rapport in dit geval niet inzichtelijk is gemaakt dat de alcoholanamnese onbetrouwbaar is. Dit betekent dat ook de conclusie van de psychiater dat geen stopdatum kan worden gesteld vanwege de onbetrouwbaarheid van de alcoholanamnese niet inzichtelijk is. Het CBR heeft het rapport in zoverre niet ten grondslag mogen leggen aan de besluitvorming.
De door de gemachtigde van het CBR ter zitting aangehaalde uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 16 januari 2018, ECLI:NL:TGZCTG:2018:23, waarbij het college heeft geoordeeld dat een psychiatrisch rapport de tuchtrechtelijke toets van kritiek kan doorstaan, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel. Niet alleen speelde in die uitspraak een ander feitencomplex, maar ook had de psychiater in dat geval van belang geacht dat de betrokkene onjuist had verklaard over het alcoholgebruik voorafgaande aan het bloedonderzoek. Zoals overwogen onder 2 en 11 is dat in deze zaak niet het geval.
Het betoog van [appellant] slaagt.
Eindoordeel
13.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 5 september 2017 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb eveneens voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarin is vermeld dat [appellant] nog niet is gestopt met het alcoholmisbruik. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden dat het geschil is beperkt tot de stopdatum alsmede dat [appellant] een nieuw onderzoek dient te ondergaan om vast te stellen of hij geschikt is om auto te rijden, aanleiding om zelf de stopdatum vast te stellen. Nu het psychiatrisch rapport op het punt van de stopdatum niet kan worden gevolgd en de verklaring van [appellant] over de bewuste avond aannemelijk is, wordt deze, zoals verzocht door [appellant], gesteld op 13 november 2016. Het besluit van 13 juni 2017 zal in zoverre worden herroepen. De voorzieningenrechter zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 5 september 2017 voor zover dat is vernietigd.
Het voorgaande betekent dat [appellant] een nieuw onderzoek kan aanvragen als bedoeld onder 4. Ter zitting is gebleken dat het CBR de uitnodiging daartoe inmiddels heeft verzonden aan hem. [appellant] behoeft echter niet tot 27 maart 2018 te wachten met het laten doen van onderzoek.
14.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
15.    Het CBR dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 7 november 2017 in de zaken nrs. 17/3938 en 17/3940;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 5 september 2017, kenmerk 2017001622/JJK, voor zover daarin geen stopdatum is vermeld;
V.    herroept het besluit van 13 juni 2017, kenmerk 2017001622, voor zover daarin geen stopdatum is vermeld;
VI.    bepaalt dat de stopdatum 13 november 2016 is;
VII.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het onder IV vermelde besluit, voor zover dat is vernietigd;
VIII.    wijst het verzoek af;
IX.    veroordeelt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X.    veroordeelt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizend vier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XI.    gelast dat de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 668,00 (zegge: zeshonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. De Vries-Biharie
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2018
611. BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
[…].
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
[…].
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
[…]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
[…].
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 23
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;
[…].
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.