ECLI:NL:RBROT:2020:9079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
603730 / HA RK 20-941
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2020 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.C. Kerkhoven, tegen mr. J.B. Smits, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek volgde op een getuigenverhoor dat op 4 september 2020 had plaatsgevonden in een civielrechtelijke procedure tegen [naam gedaagde]. De verzoeker stelde dat de rechter niet onpartijdig was, onder andere vanwege opmerkingen die de rechter had gemaakt over de geloofwaardigheid van een getuige en de mogelijkheid van meineed. De rechter had tijdens het getuigenverhoor twijfels geuit over de verklaring van de getuige, wat volgens de verzoeker de schijn van partijdigheid wekte. De wrakingskamer oordeelde echter dat de rechter op een open manier met beide partijen had gecommuniceerd en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 603730 / HA RK 20-941
Beslissing van 7 oktober 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. E.C. Kerkhoven,
strekkende tot wraking van:
mr. J.B. Smits, rechter in de rechtbank Rotterdam, team Handel en Haven (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 4 september 2020 is door de rechter een getuigenverhoor gehouden in de door verzoeker tegen [naam gedaagde] aangespannen civielrechtelijke procedure.
Die procedure draagt als kenmerk C/l 0/555356 / HA ZA 18-717.
Bij faxbericht van 4 september 2020 heeft de advocaat wraking van de rechter verzocht.
Het wrakingsverzoek is bij faxbericht van 7 september 2020 aangevuld.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker, zijn advocaat en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
Mevrouw [naam gedaagde] en haar advocaat, mr. M. de Boorder, hebben een kennisgeving van de zitting ontvangen.
De rechter heeft van de geboden mogelijkheid om voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 24 september 2020, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen de advocaat van verzoeker, de rechter en mr. M. de Boorder. De advocaat van verzoeker heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht. De rechter heeft ter zitting gereageerd op het wrakingsverzoek. Aan het slot van de zitting is ook mr. De Boorder in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Vanaf de eerste ontmoeting heeft de rechter de indruk gewekt niet onpartijdig te zijn. Tijdens het getuigenverhoor van 8 juni 2020 is de advocaat van verzoeker op een onheuse manier bejegend. Tijdens dat verhoor heeft de rechter enkele malen de getuige, de heer [naam getuige] , aangeduid als de cliënt van de advocaat. Dat is in dit geval geen verspreking die nog te billijken zou zijn, maar een precaire vergissing, omdat de wederpartij de advocaat ervan beschuldigt in werkelijkheid voor de heer [naam getuige] op te treden. Een rechter die onder die omstandigheden verscheidene malen de heer [naam getuige] als de cliënt van de advocaat bestempelt en daarmee de lezing van de wederpartij ondersteunt, laadt de verdenking op zich dat bij hem sprake is van vooringenomenheid. Tijdens de enquête van
8 juni 2020 heeft de rechter een opmerking gemaakt over het bedrag van € 100.000,- dat niet betaald zou zijn, die past in het beeld van een vooringenomen standpunt.
Op 4 september 2020 is de heer [naam echtgenoot] , echtgenoot van mevrouw Kleine, als getuige gehoord. Aan het einde van dat getuigenverhoor heeft de rechter gezegd ernstig te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verklaring van de heer [naam getuige] en dan met name aan zaken die niets met het onderhavige geschil van doen hebben. Deze twijfel is ontstaan door tuchtrechtelijke stukken die door de wederpartij zijn ingebracht. De rechter heeft hierover gezegd dat door deze stukken gerede twijfel kan rijzen ten aanzien van het waarheidsgehalte van de verklaring van de heer [naam getuige] die zijn weerslag kan hebben op de gehele verklaring van de heer [naam getuige] . Tevens heeft de rechter gezegd dat de getuigenverklaring van de heer [naam getuige] wel eens beslissend kan zijn voor de uitkomst van deze zaak en het zomaar kan zijn dat hij deze getuigenverklaring als leugenachtig bestempelt. Het past de rechter niet om het Openbaar Ministerie in deze zaak te betrekken om een vermeende meineed aan het licht te brengen en het past al helemaal niet om de gevolgen van deze mogelijke meineed voor de onderhavige procedure aan de advocaat mede te delen. Door deze opmerkingen wel te maken heeft de rechter definitief de schijn van partijdigheid gewekt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De rechter heeft nimmer de intentie gehad de advocaat van verzoeker onheus te bejegenen. Dat de rechter de heer [naam getuige] heeft aangeduid als cliënt van de advocaat was een vergissing en niet meer dan dat. De rechter heeft de wederpartij er ook op gewezen dat de wet hem gebiedt advocaten te geloven en dat hij de advocaat gelooft als deze zegt niet voor de heer [naam getuige] te procederen. Overigens is hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ten aanzien van dat getuigenverhoor op 8 juni 2020 tardief.
Door de tuchtrechtelijke stukken, die door de wederpartij zijn overgelegd, is de rechter gaan twijfelen aan het waarheidshalte van het laatste deel van de verklaring van de heer [naam getuige] . In zo’n geval is het aangewezen om de recherche-officier van justitie onderzoek te laten doen naar een mogelijk geval van meineed. De rechter heeft hierbij te kennen gegeven dat hij de relevantie van die verklaring voor deze zaak niet meteen inzag, maar dat de wederpartij dat waarschijnlijk bij conclusie van enquête aan hem zou gaan uitleggen. De rechter heeft niet gezegd dat hij de verklaring van de heer [naam getuige] per definitie ongeloofwaardig zal achten, maar dat een mogelijke meineed op onderdelen wel indicaties kan geven voor het verklaren van de waarheid in het algemeen. De rechter heeft gezegd dat als het in de onderhavige zaak zal aankomen op de verklaring van de heer [naam getuige] , hij in overweging kan nemen om het onderzoek van de officier van justitie af te wachten om daarna een afgewogen beslissing te kunnen nemen over de geloofwaardigheid van de heer [naam getuige] . Deze mededelingen maken de rechter niet vooringenomen. De geuite twijfel over de verklaring van de heer [naam getuige] heeft de rechter gedaan zonder inhoudelijke waardering van de verklaring. Ook daaruit blijkt dat er geen sprake is van vooringenomenheid. De rechter heeft hierbij verwezen naar een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 3 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1106 en een arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar deze is niet doorslaggevend.
3.4.1
De wrakingskamer overweegt allereerst dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd over het getuigenverhoor van 8 juni 2020 gelet op artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – zoals ook door de advocaat van verzoeker ter zitting is erkend – niet tijdig is. De wrakingskamer kan deze gronden daarom niet betrekken in de beoordeling van het verzoek.
3.4.2.
Ten aanzien van hetgeen is aangevoerd over het getuigenverhoor van 4 september 2020 is de wrakingskamer van oordeel dat dit geen zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter vooringenomen is en zij overweegt daartoe als volgt.
De wrakingskamer stelt vast dat het gesprek tussen de rechter en partijen aan het einde van het getuigenverhoor, dat kennelijk het karakter kreeg van een comparitie van partijen, niet is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Daarmee staat niet vast wat er precies gezegd is, maar er is tussen verzoeker en de rechter geen discussie dat dit gesprek ging over de verklaring van de heer [naam getuige] in verhouding tot de door de wederpartij ingebrachte tuchtrechtelijke stukken en dat de rechter heeft medegedeeld dat hij overwoog om het Openbaar Ministerie te vragen om een onderzoek in te stellen naar een mogelijk geval van meineed. De rechter heeft partijen door deze mededelingen meegenomen in een kritische beschouwing van het voorgebrachte bewijs en van de stappen die mogelijk nog gezet zouden moeten worden om de zaak tot klaarheid te brengen. Dit is de rechter toegestaan en hiermee heeft de rechter niet meer gedaan dan dat hij op een open manier met beide partijen heeft gecommuniceerd. Een dergelijke kritische beschouwing van het voorgebrachte bewijs kan het verdere debat tussen partijen in de conclusies na enquête bevorderen en levert geen zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld.
3.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. J.B. Smits.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. A.M.H. Geerars en
mr. K.A. Baggerman, rechters, en door de voorzitter en in het openbaar uitgesproken op
7 oktober 2020 in tegenwoordigheid van mr. M.L.F. de Leeuw, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-