Op 3 april 2014 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de raadsheren mr. Nuis, mr. Loyson en mr. Punt. Dit verzoek was ingediend door de advocaat van de verzoeker in een strafzaak waarin de verzoeker werd verdacht van het telen en aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De wrakingsgrond was de vrees van de verzoeker dat de strafkamer reeds een oordeel had gevormd over de geloofwaardigheid van de getuige, die eerder een verklaring had afgelegd die afweek van zijn eerdere verklaringen bij de politie. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van de verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer stelde vast dat de strafkamer op basis van de verschillende verklaringen van de getuige een proces-verbaal van verdenking meineed had opgemaakt, maar dat dit niet betekende dat de strafkamer de getuige ongeloofwaardig achtte. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de strafkamer om een proces-verbaal op te maken niet verdergaand kon worden getoetst en wees het wrakingsverzoek af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.