ECLI:NL:GHAMS:2014:1106

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
200.141.924/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak wegens verdenking meineed tegen getuige

Op 3 april 2014 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de raadsheren mr. Nuis, mr. Loyson en mr. Punt. Dit verzoek was ingediend door de advocaat van de verzoeker in een strafzaak waarin de verzoeker werd verdacht van het telen en aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De wrakingsgrond was de vrees van de verzoeker dat de strafkamer reeds een oordeel had gevormd over de geloofwaardigheid van de getuige, die eerder een verklaring had afgelegd die afweek van zijn eerdere verklaringen bij de politie. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van de verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer stelde vast dat de strafkamer op basis van de verschillende verklaringen van de getuige een proces-verbaal van verdenking meineed had opgemaakt, maar dat dit niet betekende dat de strafkamer de getuige ongeloofwaardig achtte. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de strafkamer om een proces-verbaal op te maken niet verdergaand kon worden getoetst en wees het wrakingsverzoek af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

parketnummer: 23-000249-12 (strafzaak) & 23-000293-12 (ontnemingszaak)
rekestnummer: 200.141.924/01
Beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 3 april 2014 op het ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van dit hof van 7 februari 2014 gedane verzoek tot wraking, in de straf- onderscheidenlijk ontnemingszaak tegen:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
hierna te noemen: de verzoeker.
Advocaat: mr. E.M. Steller.

1.Het geding

1.1.
In de straf- onderscheidenlijk ontnemingszaak tegen de verzoeker in hoger beroep, heeft op
7 februari 2014 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer van dit hof plaatsgevonden. Op die terechtzitting waren de verzoeker en diens advocaat aanwezig. Tevens was aanwezig de getuige [getuige 1], die op de terechtzitting is gehoord. Tegen de getuige is op de zitting -nadat hij was gehoord- door de strafkamer ambtshalve een proces-verbaal verdenking meineed opgemaakt.
1.2.
Op de terechtzitting is door de advocaat van de verzoeker een verzoek gedaan tot wraking van de behandelend raadsheren, te weten mr. Nuis, mr. Loyson en mr. Punt (hierna ook: de strafkamer). Hierop is het onderzoek ter terechtzitting geschorst.
1.3.
Nadien hebben de behandelend raadsheren ieder voor zich schriftelijk te kennen gegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten. De wrakingskamer heeft vervolgens het wrakingsverzoek ter openbare terechtzitting behandeld op 18 maart 2014. Hierbij was de advocaat van de verzoeker aanwezig, de verzoeker was niet aanwezig. Tevens was aanwezig de voorzitter van de strafkamer, mr. Nuis, die een mondelinge toelichting heeft gegeven. De aanwezige advocaat-generaal heeft zich bij de behandeling van het wrakingsverzoek op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen.

2.Het verzoek

2.1
Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft de advocaat van de verzoeker op de terechtzitting van de strafkamer van 7 februari 2014 het wrakingsverzoek toegelicht door te stellen dat de strafkamer door het opmaken van een proces-verbaal verdenking van meineed blijk geeft van een schijn van vooringenomenheid.
2.2
De toelichting die de advocaat bij de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op het verzoek heeft gegeven, vat de wrakingskamer als volgt samen.
De politierechter heeft in eerste aanleg het aan de verzoeker in de strafzaak ten laste gelegde telen en aanwezig hebben van hennepplanten en de diefstal van elektriciteit bewezenverklaard. De betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten is door de politierechter blijkens de gebruikte bewijsmiddelen hoofdzakelijk gestoeld op de verklaring die de getuige [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd. De getuige [getuige 1] heeft voor de politierechter een andersluidende (ontlastende) verklaring afgelegd dan bij de politie, maar de politierechter heeft zijn (belastende) verklaring bij de politie geloofwaardiger geacht. Ook ter zitting in hoger beroep heeft de getuige [getuige 1] een verklaring afgelegd die afwijkt van zijn verklaring bij de politie. Door vervolgens ambtshalve te beslissen dat een proces-verbaal van verdenking meineed tegen de getuige wordt opgemaakt, heeft de strafkamer reeds duidelijk gemaakt hoe de verschillende verklaringen van de getuige door de strafkamer worden gewogen, omdat voor een verdenking van meineed vereist is dat een redelijk vermoeden aanwezig is dat de getuige niet de waarheid heeft gesproken. Daar komt bij dat de verklaring van de getuige ter terechtzitting niet strijdig is met (andere) objectieve, uit het dossier blijkende gegevens. De strafkamer heeft daarmee de schijn opgeroepen dat zij reeds een oordeel heeft over de verklaringen van de getuige, aldus de advocaat van de verzoeker.

3.De feiten

3.1
De getuige [getuige 1] is op 15 en 16 december 2008 in totaal driemaal als verdachte gehoord door de politie. Deze bij de politie afgelegde verklaringen van [getuige 1] houden -samengevat en voor zover van belang- in dat hij ongeveer twee jaar lang, twee keer per week 150 hennepplanten in de woning aan de [adres] verzorgde voor de eigenaar van die woning genaamd [naam 1] (of: [naam 2]), dat die [naam 1] ‘de rest’ regelde, en voorts dat hij in de woning mocht verblijven met toestemming van die [naam 1]. De wrakingskamer begrijpt dat de politierechter in de strafzaak van oordeel is geweest dat de getuige met [naam 1]/[naam 2] op de verdachte doelde.
3.2
De getuige [getuige 1] heeft ten overstaan van de politierechter in eerste aanleg onder ede een verklaring afgelegd die -samengevat en voor zover van belang- inhoudt dat ‘we’ bezig waren met het opzetten van een plantage, maar dat het niet verder is gekomen omdat de politie kwam. Hij heeft een paar dagen in de woning geslapen. De potten in de woning heeft hij daar met de verdachte neergezet. Voorts houdt de verklaring in dat de getuige zich niet kan herinneren bij de politie te hebben verklaard bijna twee jaar lang in de woning plantjes te hebben verzorgd.
3.3
Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2014 heeft de getuige ten overstaan van de strafkamer onder ede verklaard -samengevat en voor zover van belang- dat niet juist is dat hij gedurende twee jaar zorgde voor de planten. Hij heeft geen hennepplantage gezien of hennepplanten geroken (in de woning) en geen planten water gegeven of geknipt, aldus de getuige.
3.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2014 houdt in dat, nadat de getuige op die terechtzitting was gehoord en vervolgens beraad in raadkamer had plaatsgevonden, de voorzitter als beslissing van het hof heeft medegedeeld dat de getuige ervan wordt verdacht zich op de terechtzitting schuldig te hebben gemaakt aan het misdrijf van meineed. Hierna is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt, bevattende het desbetreffende deel van de door de getuige afgelegde verklaring, welk proces-verbaal door de voorzitter, de raadsheren en de griffier is ondertekend. Na voorlezing van de verklaring aan de getuige heeft de getuige desgevraagd gezegd bij die verklaring te volharden en heeft hij die verklaring ondertekend. Hierna heeft de advocaat van verzoeker het verzoek tot wraking van de strafkamer gedaan.

4.Beoordeling

4.1
Het onderhavige wrakingsverzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van de hier
toepasselijke artikelen 512 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel
6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de
Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
4.2
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie,
elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en
omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.3
Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling
wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij
vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees
objectief gerechtvaardigd is.
4.4
De wrakingskamer constateert allereerst dat de hiervoor onder 3. weergegeven verklaringen van de getuige [getuige 1] op onderdelen wezenlijk van elkaar verschillen, zo niet haaks op elkaar staan. Gezien de inhoud van die verklaringen is dit aanstonds kenbaar, ook zonder inhoudelijke waardering van de verklaringen. Dit kan er in algemene zin op wijzen dat (ten minste) één van die verklaringen niet overeenkomstig de waarheid is afgelegd.
4.5
Naar uit de reactie van de voorzitter van de strafkamer op het wrakingsverzoek volgt, heeft de strafkamer in het feit dat de verklaringen verschillen aanleiding gezien het proces-verbaal verdenking meineed tegen de getuige op te maken. Anders dan de advocaat van de verzoeker uit de beslissing afleidt, volgt naar het oordeel van de wrakingskamer uit die beslissing op zichzelf, noch uit andere omstandigheden, dat de strafkamer de ter terechtzitting -of juist de bij de politie- door de getuige afgelegde verklaring ongeloofwaardig acht. Mede gezien de voornoemde reactie van de voorzitter van de stafkamer, kan uit de beslissing slechts worden afgeleid dat ook de strafkamer heeft geconstateerd dat de verklaringen (evident) niet gelijkluidend zijn. Zoals reeds gezegd kon de strafkamer dit zonder inhoudelijke waardering van die verklaringen constateren. De beslissing van de strafkamer om op grond daarvan gebruik te maken van de haar wettelijk toekomende bevoegdheid een proces-verbaal verdenking meineed op te maken, kan de wrakingskamer niet verdergaand toetsen.
4.6
De bij de verzoeker kennelijk bestaande vrees dat de strafkamer reeds van oordeel is dat de voor de verdachte gunstig(st)e verklaring van de getuige ongeloofwaardig is, acht de wrakingskamer gelet op voorstaande niet objectief gerechtvaardigd. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.BESLISSING

De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. Nuis, mr. Loyson en mr. Punt.
Deze beslissing is gewezen door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T.A.C. van Hartingsveldt, mr. C.G. Kleene-Eijk en mr. J.W. Hoekzema, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof op
3 april 2014.