ECLI:NL:RBROT:2020:8979

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
10/960197-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping preliminair verweer en veroordeling voor medeplegen van voorbereiden van een grote terroristische aanslag in Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van een terroristische aanslag. De rechtbank verwierp het preliminaire verweer van de verdediging dat infiltratietrajecten in het algemeen niet zijn toegestaan, en oordeelde dat dit standpunt geen steun vindt in het Nederlandse recht. De verdachte werd veroordeeld voor zijn deelname aan een terroristische organisatie en het volgen van training met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf. De rechtbank concludeerde dat er sterke aanwijzingen waren voor een verband tussen de inzet van infiltranten en de AIVD, maar dat dit niet leidde tot uitlokking van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet tot handelingen was gebracht waarop zijn opzet niet al tevoren was gericht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaar, met inachtneming van de ernst van de feiten en het recidiverisico. De rechtbank legde ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op, gezien de aanhoudende aanhang van de verdachte aan een jihadistische ideologie en het risico op recidive.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960197-18
Datum uitspraak: 8 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie, Bijzondere
Afdeling,
raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.
Ter bevordering van de leesbaarheid van het vonnis is hieronder een lijst van (veel) gebruikte afkortingen opgenomen.
AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
CTIVD Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens
LOvJ Landelijk officier van justitie terrorismebestrijding, inlichtingen- en veiligheidsdiensten en Werken onder Dekmantel
OVC Opname vertrouwelijke communicatie
Sr Wetboek van Strafrecht
Sv Wetboek van Strafvordering
Wiv Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 10 januari 2019, 3 april 2019, 22 mei 2019, 19 en 22 augustus 2019, 7 november 2019, 3 en 6 februari 2020, 6 en 14 april 2020,
10, 12, 17, 19, 23, 24 en 25 juni 2020, 3 en 7 juli 2020, 24 en 26 augustus 2020 en 8 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid, Sv op vordering van de officier van justitie mr. Van Veghel ter terechtzitting van 10 juni 2020 is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt - kort samengevat - het volgende verweten:
  • het medeplegen van voorbereiding tot moord en/of opzettelijke brandstichting en/of een ontploffing teweegbrengen (alle) met een terroristisch oogmerk (feit 1 primair);
  • het medeplegen van voorbereiding van een terroristisch misdrijf (feit 1 subsidiair);
  • het medeplegen van deelname aan een organisatie met terroristisch oogmerk (feit 2);
  • het medeplegen van het volgen en ondergaan van een training met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf (feit 3).

3..Aanleiding onderzoek

Op 26 april 2018 werd een ambtsbericht van de AIVD ontvangen. In dit ambtsbericht werd melding gemaakt van het feit dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) voorbereidingen trof om met een groep personen veel slachtoffers te maken door een terroristische aanslag te plegen op een groot evenement in Nederland. Hij was op zoek naar aanslagmiddelen voor meerdere personen en iemand die hierin kon faciliteren. Direct na ontvangst van dit ambtsbericht werd een groot opsporingsonderzoek, genaamd 26Orem, gestart.

4..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. A.M.F. van Veghel en G. van Roermund hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar met aftrek van voorarrest en met oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 38z Sr.

5..Preliminair verweer

Standpunt verdediging
Aangevoerd is - in een eerder stadium van het onderzoek ter terechtzitting - dat sprake is geweest van uitlokking. Door het EHRM is een document omtrent ‘entrapment’ (uitlokking door een undercoveragent) uitgebracht, onder meer inhoudende dat waar sprake is van een uitlokkingsverweer, het aan het openbaar ministerie is te bewijzen dat geen sprake is geweest van uitlokking. Kort gezegd: de toetsingskaders waaraan moet zijn voldaan. De bewijslast om aan te tonen dat geen sprake was van ‘entrapment’, ligt primair bij het openbaar ministerie. Doet de verdediging daarop een beroep, dan ligt de onderzoeksplicht bij de rechtbank.
Beoordeling
Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot de gestelde uitlokking van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , is dit niet vastgesteld door de rechtbank. Dit betekent dat dit verweer faalt. Voor zover de verdediging ter terechtzitting van 3 februari 2020 heeft beoogd te bepleiten dat infiltratietrajecten in het algemeen niet zijn toegestaan, vindt dit standpunt geen steun in het (Nederlandse) recht, terwijl uit hetgeen hierna wordt overwogen eveneens blijkt dat aan het politiële infiltratietraject (in de zaak tegen [naam medeverdachte 1] ) geen gebreken kleven.
Conclusie
Het (preliminaire) verweer wordt verworpen.

6..Geldigheid dagvaarding ten aanzien van feit 1

Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 (in alle varianten) nietig is, omdat het openbaar ministerie voorbereiding van meerdere misdrijven ten laste heeft gelegd en dat is volgens de Hoge Raad in zijn arrest van 5 april 2011, NJ 2011/316, niet mogelijk.
Subsidiair is betoogd dat de beoogde misdrijven uitsluitend alternatief kunnen worden gelezen, zodat de rechtbank moet kiezen tussen moord, te begaan met een terroristisch oogmerk óf opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen als misdrijf waarop de voorbereiding zag.
Beoordeling
Het onder feit 1 ten laste gelegde luidt (in alle varianten) - voor zover relevant - als volgt:
“(…)
ter voorbereiding van
het/de misdrijf/misdrijvenwaarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht),
en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in artikel 157 sub 1en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(…).”
Voorop wordt gesteld dat een op artikel 46 Sr toegesneden tenlastelegging duidelijk moet maken op welk hoofdfeit de voorbereidingshandelingen waren gericht. Niet alle wettelijke bestanddelen van dat hoofdfeit behoeven in de tenlastelegging te worden opgesomd, mits maar voldoende duidelijk is op welk hoofdfeit de voorbereidingshandelingen waren gericht. [1]
In geval van bewezenverklaring dient in de kwalificatie tot uitdrukking te worden gebracht op welk hoofdfeit de voorbereiding betrekking heeft. [2]
Voorts geldt dat indien het openbaar ministerie de voorbereiding van meerdere hoofdfeiten wil ten laste leggen, in de tenlastelegging duidelijk tot uitdrukking moet worden gebracht dat het om evenzovele voorbereidingen gaat. In geval van bewezenverklaring leidt dat vervolgens tot een daarmee overeenstemmende, meervoudige kwalificatie en toepassing van de samenloopregels van artikel 55 e.v. Sr.
In het door de verdediging genoemde arrest van de Hoge Raad was - blijkens het gebruik van de woorden ‘het misdrijf’ - de (enkelvoudige) voorbereiding van één misdrijf tenlastegelegd, terwijl het hof in de bewezenverklaring (ten onrechte) de voorbereiding van een drietal misdrijven had opgenomen. Anders dan dit arrest, betreft de onderhavige tenlastelegging door het gebruik van de woorden ‘het/de misdrijf/misdrijven’ en de woorden ‘en/of’ tussen de verschillende misdrijven, een zogenoemde cumulatieve/alternatieve tenlastelegging, waarbij de rechtbank geen keuze hoeft te maken tussen één van de cumulatief/alternatief tenlastegelegde misdrijven.
Ook voor het overige voldoet de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 (in alle varianten) aan de vereisten van artikel 261, eerste lid, Sv, aangezien het tenlastegelegde - gelet op de inhoud van het complete dossier - voor de verdachte duidelijk en begrijpelijk moet zijn geweest, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk is. De verdachte heeft zich op basis van de tenlastelegging dus goed kunnen verdedigen.
Conclusie
De dagvaarding is geldig. Het verweer van de verdediging wordt dus in al zijn onderdelen verworpen.
Overigens - doch dit ten overvloede - is de rechtbank van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer eerder een kwalificatieverweer dan een nietigheidsverweer betreft.

7..Ontvankelijkheid officieren van justitie

Standpunt verdediging
De verdediging heeft, verkort en zakelijk weergegeven, betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het recht tot strafvervolging. Het verweer valt uiteen in verschillende onderdelen, te weten:
I) de uitlokking van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] door agenten van de AIVD
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [naam medeverdachte 1] is uitgelokt door [naam 1] en [naam 2] - zijnde door de AIVD ingezette agenten - tot het begaan van de ten laste gelegde feiten. Deze uitlokking zou hebben plaatsgevonden in de jaren voorafgaand aan het opsporingsonderzoek in deze zaak. Ter onderbouwing van dit uitlokkingsverweer is verwezen naar: de verklaringen van [naam medeverdachte 1] , de gesprekken die [naam medeverdachte 1] met de politie-infiltrant [naam infiltrant] heeft gevoerd en de e-mailberichten die zijn gewisseld tussen [naam medeverdachte 1] enerzijds en [naam 1] en [naam 2] anderzijds. [naam medeverdachte 1] was al uitgelokt op het moment dat deze e-mailberichten werden uitgewisseld, maar deze berichten zijn wel relevant voor de beoordeling van het uitlokkingsverweer, omdat hieruit blijkt op welke wijze [naam 1] en [naam 2] communiceerden met [naam medeverdachte 1] .
Aan deze gestelde uitlokking heeft de verdediging onderzoekswensen verbonden.
II) misbruik van bevoegdheden / détournement de pouvoir door de AIVD
Volgens de verdediging is sprake van misbruik van bevoegdheden door de AIVD. De inlichtingendienst heeft haar bevoegdheden ingezet ten behoeve van strafvorderlijke doeleinden, waarbij belangrijke strafvorderlijke waarborgen opzij werden gezet. De AIVD-agenten hebben genoemde politie-infiltrant met [naam medeverdachte 1] in contact gebracht en zij hebben [naam medeverdachte 1] mogelijk geprepareerd waardoor binnen het opsporingsonderzoek conform de regels een succesvol infiltratietraject kon worden opgezet. Omdat de AIVD informatie buiten het strafdossier bleef, heeft dit alles eraan bijgedragen dat het bijna onmogelijk werd gemaakt om te beoordelen of de infiltratie voldeed aan de door het uitlokkingsverbod gestelde criteria.
Ook het in stand houden van deze situatie door het openbaar ministerie dient met niet-ontvankelijkheid te worden gesanctioneerd.
In het verlengde van dit verweer heeft de verdediging, aansluitend bij de verdediging van één der medeverdachten, de rechtbank (opnieuw) verzocht een aantal getuigen te (doen) horen. [3]
III) de uitlokking van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] door de politie-infiltrant [naam infiltrant]
De verdediging is van mening dat ook het door de politie ingezette infiltratietraject in strijd was met het instigatieverbod, aangezien de politie-infiltrant [naam infiltrant] een allesbeslissende en regisserende rol heeft gehad bij de voorbereiding van de ten laste gelegde feiten. Het was niet [naam medeverdachte 1] die een plan had om uit te voeren. Het was [naam infiltrant] die hem bij de hand nam en instrueerde om te doen wat hij had bedacht.
IV) Indirecte / voortgezette uitlokking door de AIVD en uitlokking van de verdachte door de politie-infiltrant [naam infiltrant]
In het verlengde van het verweer dat [naam medeverdachte 1] door agenten van de AIVD is uitgelokt, stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte [naam verdachte] indirect door hen is uitgelokt. De eerste stap die in het kader van dit uitlokkingsverweer dient te worden genomen is dat [naam medeverdachte 1] is uitgelokt door de AIVD-infiltranten [naam 1] en [naam 2] . Daarna kan de vervolgstap worden genomen dat deze AIVD-infiltranten [naam medeverdachte 1] hebben ingezet om ook de verdachte uit te lokken.
Verder is de verdachte ook uitgelokt door de politie-infiltrant [naam infiltrant] . De verdachte was ten aanzien van de ten laste gelegde feiten volledig afhankelijk van de rol die de politie-infiltrant [naam infiltrant] speelde, zonder diens tussenkomst zou [naam verdachte] nooit deze feiten hebben kunnen plegen. Ter onderbouwing van deze uitlokking is verwezen naar hetgeen hiervoor onder III ten aanzien van [naam medeverdachte 1] is aangevoerd. Voor de verdachte zou immers hetzelfde gelden.
Beoordeling
-
Tallon-criterium of instigatieverbod (artikel 6 EVRM )
Op grond van het zogeheten Tallon-criterium (het verbod tot uitlokking / instigatieverbod) mag een verdachte niet tot andere strafbare feiten worden gebracht dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht. [4] Schending van dit instigatieverbod levert volgens de Hoge Raad en het EHRM strijd met het recht van de verdachte op een eerlijk proces en daarmee een schending van artikel 6 EVRM op.
-
Verklaringen [naam medeverdachte 1] / informatie in dossier / overgelegde e-mails
Ter beoordeling van de gevoerde verweren en de gedane onderzoekswensen is de rechtbank nagegaan wat [naam medeverdachte 1] heeft verklaard over de gestelde uitlokking en in hoeverre deze verklaringen steun vinden in het dossier. Voorts heeft de rechtbank gekeken naar de informatie in de e-mails die door de verdediging zijn overgelegd. [5]
In augustus 2019 heeft [naam medeverdachte 1] bij de politie en ter terechtzitting [6] verklaard dat hij is uitgelokt door [naam 1] en dat er Facebookgesprekken en gesprekken op zijn IPhone 7 zijn waarmee hij kan aantonen dat hij is uitgelokt.
Op 8 januari 2020 heeft [naam medeverdachte 1] bij de politie verklaard dat hij in 2015/2016 op Facebook met iemand in contact is gekomen die zich [naam 3] noemde. Over de contacten met [naam 3] verklaart [naam medeverdachte 1] :
“Ik vertelde wat er in 2014 was gebeurd, dit betreft die andere strafzaak en de nasleep ervan. Ik vertelde dit uit verdriet en frustratie. Ik was mijn baan kwijt, mijn auto. [naam 3] luisterde aandachtig naar mijn verhaal en toonde begrip. Hij vertelde dat hij voor mij klaar stond. Dat ging in elk gesprek zo. Ik was op dat moment heel kwetsbaar. Hij wist dat als geen ander. Ik was heel kwetsbaar en dat had ik hem verteld. Hij heeft hierop ingespeeld. [naam 3] keurde al mijn gevoelens goed. Hij vertelde dat het mooi was om je in te zetten voor de Ummah, de islamitische gemeenschap.” [7]
Voorts verklaart [naam medeverdachte 1] dat hij een aantal maanden later op advies van de reclassering zijn Facebook had verwijderd waarna hij in 2016/2017 weer een Facebook account aanmaakte en [naam 4] contact met hem opnam, die hem vertelde dat hij [naam 3] was. Over deze gesprekken verklaart [naam medeverdachte 1] onder meer:
“Het gesprek ging verder waar we waren gebleven. Hij vertelde dat hij contact had met bepaalde groeperingen. Hij vroeg hoe ik over Islam dacht. Ik vertelde over dat ik humanitaire hulp wilde verlenen aan de Ummah. Hij vroeg me waarom ik me niet wilde inzetten Ummah. Hij deed zich voor als iemand die veel kennis had over Islam en iemand die veel contacten had met mensen met kennis. Hij vertelde me over de jihad, de gewapende strijd en vertelde mij dat dit goed was. Ik vond het concept van jihad ook goed maar dan in oorlogsfase, bijvoorbeeld in Syrië tegen Assad. Vervolgens heeft hij mij verteld dat zelfmoord plegen ook niet verkeerd was ten behoeve van de jihad. Hij vertelde dat ik hem kon vertrouwen. Hij vertelde mij dat ik ook hier jihad kon voeren en niet weg hoeven. Hij vertelde dat het hier in Nederland kon. In Nederland waren ook allemaal ongelovigen. Hij kwam ook met allemaal bewijzen van geleerden dat het goed is. (…)
Ik voelde dat ze me onder druk zetten, op een hele sluwe manier. Ik begrijp nu dat hij op zo’n manier heeft gepraat. Hij wilde mij dingen in mond leggen. Liet mij dingen zeggen. Op een gegeven moment vroeg ik dus om een wapen. Ik hoefde deze niet te kopen want hij kon deze geven. Vervolgens heeft [naam 3] me zijn echte naam verteld omdat hij mij vertrouwde en noemde zijn echte naam: [naam 1] . [naam 3] , [naam 4] en [naam 1] zijn dus dezelfde persoon.” [8]
[naam 1] zou zich volgens [naam medeverdachte 1] hebben voorgedaan als iemand die veel kennis had over de Islam en veel contacten had met mensen met kennis en:
“Hij bracht me vervolgens in contact met [naam 2] . Hij was een soort mini leider met veel kennis vooral op gebied van gewelddadige jihad. [naam 1] plaatste telkens onder de naam van [naam 4] video’s op zijn Facebook over aanslagen en gewelddadige jihad. Ik kreeg ook via Telegram contact met [naam 1] via Telegram. [naam 1] vertelde mij dat ik alle contact moest wissen. Dus op Facebook, email en Telegram. [naam 1] was heel professioneel. Ze wisten precies dat ik zwak was, een post traumatische stress stoornis had. Daar hebben ze misbruik van gemaakt. Ik dacht dat ik een echte vriend had en ze hebben er misbruik van gemaakt. Ze hebben het zaadje in mijn hart gepland en de overtuiging in mijn hart gelegd. Zo was ik dus in contact met [naam 1] en [naam 2] , de wolven. (…) [naam 2] bleef contact met me zoeken. Vervolgens kwam ook abu [naam infiltrant] . Ze hebben abu [naam infiltrant] aan mij voorgesteld als een broeder met veel kennis. Met abu [naam infiltrant] had ik voor het eerst contact via de mail. Hij legde met mij contact, zoals ik gevraagd had aan [naam 1] en [naam 2] . Ze hebben mij via Telegram of email een bericht gestuurd dat er ‘light’ was. En daarna zag ik dat ik dus die email was van abu [naam infiltrant] . Ik stuurde een mail terug. Deze abu [naam infiltrant] was opdringerig. Hij wilde snel snel. Ik heb tijdens mijn contact met abu [naam infiltrant] contact gehouden met [naam 2] en [naam 1] . Ik heb ook de gesprekken met abu [naam infiltrant] gedeeld met [naam 2] en [naam 1] . Ze wilden vanwege de veiligheid apart met mij communiceren mocht er iemand opgepakt worden. [9]
(…)
Ik wilde wel aangegeven dat ik niet verder wilde met dit hele verhaal. Ik wilde op de rem trappen en gaf aan dat ik meer tijd wilde. Maar zij zeiden dat er geen terugkeer meer mogelijk was en dat ik door moest gaan. (…) Ik voelde me onder druk gezet. Ik wachtte op een wonder zodat ik kon stoppen. Ik was ook opgelucht dat ik werd aangehouden door de politie. Ik was beïnvloed en besmet geraakt en veranderde mijn aqida, mijn geloofsleer.” [10]
Bij zijn politieverhoor op 8 januari 2020 heeft [naam medeverdachte 1] gekeken in zijn IPhone 7 en verklaard geen gesprekken terug te kunnen vinden aangezien hij bijna alles heeft gewist. Vervolgens heeft hij verklaard te denken dat de informatie op zijn IPhone 5 staat, daar zou alle berichtgeving met [naam 1] en [naam 2] instaan.
Tot slot heeft [naam medeverdachte 1] ter terechtzitting van 17 juni 2020 desgevraagd verklaard:
“Ik ga heel kort mijn gesprekken met [naam 3] ophelderen. Ik heb heel veel gesprekken met [naam 3] gevoerd en op een gegeven moment waren dat geen gezonde gesprekken meer. De gesprekken gingen op een gegeven moment over het legitimeren van een aanslag in het Westen. [naam 3] heeft gezegd dat geweld legitiem is en toen is een zaadje in mij gepland van die afschuwelijke ideologie en daarom vroeg ik om een wapen. Ik heb mijn bewijs geleverd en het is verder aan de rechtbank om te onderzoeken of mijn verhaal waar is of niet. Maar één ding is zeker, het initiatief kwam van [naam 3] . Ik ben geen bedenker/drager van die afschuwelijke ideologie. Ik ben door [naam 3] besmet geraakt met die ideologie. De rechtbank heeft genoeg om te onderzoeken dat ik de waarheid spreek.”
Anders dan deze verklaring heeft [naam medeverdachte 1] gedurende de inhoudelijke behandeling van deze zaak in juni 2020 geen nadere toelichting willen geven of vragen willen beantwoorden over de gestelde uitlokking.
Uit het dossier blijkt dat de IPhone 5 van [naam medeverdachte 1] door de politie in beslag is genomen en de inhoud daarvan is onderzocht. Bij dit onderzoek, dat niet is gehinderd door het later zoekraken van die telefoon, is onder meer gekeken naar: foto's, video's, chatberichten en e-mailberichten. Uit dit onderzoek is niet gebleken van contacten met [naam 2] danwel [naam 1] . [11]
Voorts bevat het dossier informatie afkomstig van de FBI waaruit blijkt dat [naam medeverdachte 1] in de periode december 2017 – april 2018 via Facebook contact heeft gehad met iemand die gebruik maakt van het Facebookaccount “ [naam account 1] ” (hierna: [naam account 1] ) en dat [naam medeverdachte 1] hem in december 2017 om hulp vraagt voor de aanschaf van wapens. [12] [naam medeverdachte 1] bericht aan [naam account 1] dat hij al lange tijd op zoek is naar iemand die hem kan helpen, maar dat hij niemand had kunnen vertrouwen. [naam account 1] geeft aan [naam medeverdachte 1] vervolgens het emailadres [emailadres] om veilig te kunnen communiceren. [13] Verder blijkt uit de FBI informatie dat degene die gekoppeld wordt aan de Facebook account [naam account 1] ook gekoppeld kan worden aan Facebook accounts met de namen [naam account 2] en [naam account 3] . [14]
De namen [naam 1] en [naam 2] komen in het dossier diverse malen naar voren in de gesprekken die [naam medeverdachte 1] heeft gevoerd met politie-infiltrant [naam infiltrant] . Zo vertelt [naam medeverdachte 1] tijdens hun eerste ontmoeting op 5 juli 2018 over [naam 1] :
“Ja. Dus ik heb tegen ze gezegd: Vriend, de broeder over wie ik het heb, [naam 1] ... ik praat sinds 2015 met hem. Deze broeder is echt okay.” [15]
“Omdat ik afhankelijk ben ..ntv.. broeder [naam 1] , wij hebben elkaar gesproken.” “Op een of andere manier voelde ik iets. Dus heb ik dit verteld” “Dus het heeft bijna een jaar geduurd. Toen heb ik deze email opgesteld, ik een veilige email, vriend. Help me om daar naar toe te kunnen of help me om mijn werk hier te doen” “Ik zei: geef me hier een baan of daar” “Dus hij zei tegen me: Als je hier een baan hebt is de beloning groter” “En, en, in ieder geval, ik heb een dua (oproep tot God, smeekbede) gedaan: geef me veel signalen” “Daarom heb ik sinds vorig jaar besloten: ok, dan werk ik hier. Dus was ik druk met broeders.” [16]
en
“Toen [naam 1] tegen mij zei: ik kan het voor je doen, was dat dus het moment waarop alles begon te plannen.” [17]
Bij de ontmoeting op 17 september 2018 met [naam infiltrant] vertelt [naam medeverdachte 1] :
“ [naam 1] . Hij wist dat ik ergens mee bezig was maar hij was ook heel voorzichtig omdat hij wist dat ik ook voorzichtig was. Als hij niet voorzichtig zou zijn dan zou ik afstand van hem nemen. Dus hij zei altijd, broeder, als je wat nodig hebt, ik ben je broeder en als je wat nodig hebt, dan kun je er altijd om vragen. Alleen dat, elke keer weer. Broeder, als je wat nodig hebt, dan kun je er altijd om vragen.” [18]
Uit de door de verdediging overgelegde e-mails [19] blijkt dat [naam medeverdachte 1] in de periode van 24 april 2018 tot en met 24 september 2018 door middel van e-mail contact heeft gehad met een persoon of personen mailend onder de namen [naam 2] en [naam 1] (hierna aangeduid als [naam 2] en [naam 1] ). Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van het eerder genoemde e-mailadres [emailadres] dat [naam account 1] aan [naam medeverdachte 1] heeft verstrekt. Uit deze mailwisselingen komt onder meer het volgende naar voren.
[naam 2] mailt op 9 mei 2018 aan [naam medeverdachte 1] dat een betrouwbare broeder is benoemd om [naam medeverdachte 1] verder te begeleiden “in het next steps to the party”:
“(…) A trustworthy brother was appointed by our Ahibba to guide you and your Rifaq al-darb in the next steps to the party. The brother can reach out very soon bi idhni Allah. Because of this, I asked you (…), my dear brother, to create a new mail where he can reach you. Please let me know so we can go on in sha Allah. (…)
Op onder meer 28 mei 2018 wordt er bij [naam medeverdachte 1] op aangedrongen om een nieuw e-mailadres aan te maken. [naam medeverdachte 1] mailt diezelfde dag aan [naam 2] :
“(…) for us doest matter anymore where we party„ here in hollanf or somewhere ealse.. you decide whats easy for you guys for bringing real candy [20] „ if you guys are able to bring candy here, that not a problem for us„ first we were planing to join militaire parade„ later we want join gay parade in aug, but also thinking sometime to visit the french, help us akhi„ lets make a good plan and stay stick to it. (…)”
[naam 1] stuurt op 29 mei 2018 een e-mail aan [naam medeverdachte 1] :
“(…) As my dear brother [naam 2] (…) informed you. everything is going good and we have insha Allah to start the next important work.
A brother has been -according to customs- already appointed to serve you and help you further with (candy) bi Idhni Allah
He will insha Allah get in touch with you. that's why we have to stick to the plan (g p) in august which is actually a good cause according to our Shari brothers Jazahum Allah.
Akhi Al Habeeb. due to time restrictions and security considerations. I ask you Jazaka Allah to fix a Email address as soon as possible for the communication with the brother and send it very soon to akhi [naam 2]
Let us know if you need anything and keep us informed Jazaka Allah about the special message (…)”
Zowel [naam 1] als [naam 2] mailen diverse keren aan [naam medeverdachte 1] dat hij op hen kan rekenen en dat hij hen op de hoogte moet houden. In het mailcontact worden religieuze opvattingen en uitlatingen uitgewisseld en ook uitlatingen gedaan door [naam 1] / [naam 2] waaruit hun serieuze positie binnen IS zou kunnen blijken, zoals toegang tot de adviesraad binnen het Kalifaat.
In een e-mailbericht van [naam medeverdachte 1] d.d. 29 juni 2018 schrijft hij:
“akhi i wont give up, but i need now a little bit more time„ (…), but first i have to something, dont worry akhi, it wont take years„ my plan militair,, i know where they train.”
[naam 1] dringt er vervolgens op 2 juli 2018 bij [naam medeverdachte 1] op aan om een afspraak te maken met de broeder.
[naam medeverdachte 1] bericht [naam 1] op 7 juli 2018 dat hij een afspraak heeft gehad met broeder [naam infiltrant] en [naam 2] wijst [naam medeverdachte 1] in een e-mail van 16 juli 2018 erop dat het belangrijk is om in contact te blijven met hun broeder [naam infiltrant] :
“(…) Wallahi my dear brother, it makes me so happy to hear of your efforts. Our Ahibba send you their warm salaam. The matter is constantly in their minds and they are very happy with the good news. (…)
Jazak Allah for your work in talking to the other brothers and in sha Allah they will join in. Allah SwT guides whomever He decides. For now, Akhi al Habeeb I urge you bi idhni Allah to keep in contact with our brother [naam infiltrant] , who was specially appointed to guide you in this task, to carry on. This is also the point of view of our Ahibba. (…)”
Ook na zijn volgende ontmoetingen met [naam infiltrant] bericht [naam medeverdachte 1] hierover aan [naam 1] en [naam 2] .
Op 14 september 2018 vraagt [naam 1] aan [naam medeverdachte 1] hoe het gaat met de ‘message for afterwards’ en de speech die [naam medeverdachte 1] aan het voorbereiden was. De volgende dag laat [naam 2] weten dat hij bezig is met de “announcement (text) for after the party” en vraagt hij naar de bijnamen (kunya’s) van de anderen. Op 24 september 2018 sturen [naam 1] en [naam 2] hun ‘regular guidelines’ voor een ‘powerful message’ aan [naam medeverdachte 1] .
-
Beslissing op onderzoekswensen aangaande de gestelde uitlokking
Uit het voorgaande volgt dat [naam medeverdachte 1] ’s verklaringen in zoverre worden ondersteund door informatie uit het dossier en de overgelegde e-mails dat blijkt dat [naam medeverdachte 1] via Facebook en e-mail contact heeft gehad met een persoon of personen onder de namen [naam account 1] [21] , [naam 1] [22] en [naam 2] . In zijn verklaringen stelt [naam medeverdachte 1] te zijn uitgelokt, maar maakt hij niet concreet hoe dit dan is gebeurd. Van informatie op gegevensdragers waar [naam medeverdachte 1] naar verwijst is niet gebleken en in zijn eigen uitlatingen komt hij niet verder dan ‘dat hij zich onder druk gezet voelde’, ‘bij hem een zaadje is gepland’, ‘hij is gehersenspoeld’, en ‘besmet is geraakt met de ideologie’. Ook ter zitting heeft [naam medeverdachte 1] hier desgevraagd geen verdere toelichting op willen geven.
Niet is aangevoerd wat [naam 1] danwel [naam 2] concreet aan [naam medeverdachte 1] hebben medegedeeld en hoe hij (daardoor) is uitgelokt, terwijl een dergelijke concrete onderbouwing wel van de verdediging mag worden verwacht. De onderzoekswensen worden dan ook als onvoldoende gemotiveerd afgewezen.
Met betrekking tot de gevoerde ontvankelijkheidsverweren overweegt de rechtbank als volgt.
-
Het contact tussen [naam 1] / [naam 2] en [naam medeverdachte 1] voorafgaand aan de opsporingsfase
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam 1] en [naam 2] agenten zijn die opereerden onder de verantwoordelijkheid van de AIVD.
De officieren van justitie hebben gesteld niet te kunnen ontkennen of bevestigen dat [naam 1] en [naam 2] voor de AIVD werkzaam zijn, omdat dit het opsporingsteam en de zaaksofficieren niet bekend is.
De rechtbank stelt vast dat uit de e-mailwisseling tussen [naam 1] / [naam 2] en [naam medeverdachte 1] [23] en informatie in het dossier blijkt dat:
- [naam medeverdachte 1] op 4 juni 2018 een outlook mailadres doorgeeft aan [naam 1] en ditzelfde outlook mailadres op 6 juni 2018 door de AIVD door middel van een ambtsbericht wordt verstrekt. [24]
- [naam 2] op 8 juni 2018 aan [naam medeverdachte 1] bevestigt het nieuwe Hotmail mailadres van [naam medeverdachte 1] te hebben ontvangen en ditzelfde Hotmail mailadres diezelfde dag door de AIVD door middel van een ambtsbericht wordt verstrekt. [25]
  • [naam 2] en [naam 1] in hun mails aan [naam medeverdachte 1] aangeven dat ‘een betrouwbare broeder’ is benoemd om hem te begeleiden die contact met hem zal opnemen en dat politie-infiltrant [naam infiltrant] op 11 juni 2018 in zijn eerste e-mailbericht aan [naam medeverdachte 1] (op voornoemde nieuwe Hotmail adres) schrijft dat hij benoemd is door de broeders om hem te helpen en dat hij denkt dat [naam medeverdachte 1] zijn e-mail verwachtte.
  • [naam 2] in zijn e-mail van 16 juli 2018 aan [naam medeverdachte 1] schrijft:
“I urge you (…) to keep in contact with
our brother [naam infiltrant](cursief rechtbank), who was specially appointed to guide you in this task, to carry on”.
Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat er sterke aanwijzingen zijn dat er een verband is tussen [naam 1] / [naam 2] en de AIVD. Bij gebreke aan nadere transparantie zal de rechtbank er bij de verdere beoordeling in deze zaak dan ook van uitgaan dat de persoon of personen die met [naam medeverdachte 1] contact heeft / hebben gehad onder de namen [naam 1] en [naam 2] gerelateerd zijn aan de AIVD.
In 2006 is de Hoge Raad in de zaak Eik [26] ingegaan op de mate van controle door de strafrechter op (thans) AIVD onderzoek en de toetsing van de bruikbaarheid in het strafproces van door de AIVD vergaard materiaal. In 2015 heeft de Hoge Raad [27] onder verwijzing naar het voornoemde Eik-arrest onder meer overwogen:
“Een onderzoek door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vindt plaats buiten de verantwoordelijkheid van de politie en het openbaar ministerie. De wetgever heeft de toetsing van de rechtmatigheid van het handelen van de AIVD toebedeeld aan de CTIVD. Dat daarmee de rechtmatigheidstoets aan de strafrechter onttrokken is en art. 359a Sv niet van toepassing is, neemt niet weg dat in een strafprocedure waarin van een inlichtingen- en veiligheidsdienst afkomstig materiaal voor het bewijs wordt gebruikt, moet zijn voldaan aan de eisen van een eerlijk proces. De strafrechter moet toetsen of dat het geval is. Onder omstandigheden mogen de resultaten van het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst ingesteld onderzoek niet tot het bewijs worden gebezigd, bijvoorbeeld indien het optreden van de betrokken dienst een schending van de aan een verdachte toekomende fundamentele rechten heeft opgeleverd die van dien aard is dat daardoor geen sprake meer is van fair trial als bedoeld in art. 6 EVRM.”
Het hof had voorafgaand aan de uitspraak van de Hoge Raad in zaak Eik reeds overwogen:
“(…) dat voor een toets op de rechtmatigheid van de verkrijging van de door de AIVD aan justitie verstrekte informatie slechts in zeer beperkte mate sprake kan zijn. Deze zal namelijk beperkt dienen te blijven tot de gevallen waarin sterke aanwijzingen bestaan dat sprake is van informatie die verkregen is met (grove) schending van fundamentele rechten. In zoverre dient naar 's hofs oordeel ook in de relatie tussen (thans) AIVD en justitie een vertrouwensbeginsel te gelden zoals dat geldt in het uitleveringsrecht en bij de verdragsrechtelijke rechtshulp in strafzaken, erop neerkomend dat de justitiële autoriteiten mogen uitgaan van in ieder geval de rechtmatige verkrijging van de door de BVD/AIVD verstrekte informatie.
Het hof wijst er daarbij op dat het Europese hof voor de rechten van de mens zich op het standpunt heeft gesteld dat juist bij (verdenking van) terroristische misdrijven het belang van afscherming van vertrouwelijke bronnen grenzen stelt aan de informatieverstrekking aan verdachte en rechter (vgl. EHRM 16 oktober 2001, O'Hara vs Verenigd Koninkrijk, § 35).” [28]
De taken en bevoegdheden van de AIVD zijn neergelegd in de Wiv. [29] Met de vervanging van de Wiv 2002 door de Wiv 2017 heeft de wetgever onder meer beoogd een goede balans te waarborgen tussen de nieuwe (gemoderniseerde) en bestaande bevoegdheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (i.c. AIVD en MIVD) aan de ene kant en de grondrechtelijke waarborgen bij de uitoefening daarvan aan de andere kant. De Wiv 2017 heeft de waarborgen en het toezicht op de diensten daarom ook aanzienlijk versterkt. [30] Geheel in lijn met de Europese jurisprudentie is het stelsel van rechtsbescherming in de Wiv 2017 aanmerkelijk verbeterd met toezicht tijdens en achteraf van de onafhankelijke Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (hierna: CTIVD), en de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de CTIVD die in dat geval bindend oordeel geeft. [31] In algemene zin heeft de wetgever opgemerkt dat de diensten hun wettelijke taken uitsluitend binnen een zekere mate van geheimhouding effectief kunnen uitvoeren, waarbij een drietal criteria een rol spelen. Bronnen, werkwijzen (modus operandi) en actueel kennisniveau dienen geheim te kunnen worden gehouden. [32]
Uit de hiervoor omschreven jurisprudentie en wetgeving volgt dat in beginsel het werk van de AIVD een openbare toetsing niet verdraagt, tenzij er sterke aanwijzingen zijn dat de AIVD bij haar werkzaamheden op zodanige wijze heeft geopereerd dat sprake is van (grove) schending van fundamentele rechten. Dergelijke sterke aanwijzingen voorafgaand aan de opsporingsfase zijn door de verdediging niet concreet gemaakt en daarvan is de rechtbank niet gebleken.
Het voorgaande brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of [naam 1] en [naam 2] uitlokking kan worden verweten voorafgaande aan de opsporingsfase.
-
Het contact tussen [naam 1] / [naam 2] en [naam medeverdachte 1] tijdens de opsporingsfase
Op 25 april 2018 heeft de AIVD onderstaand ambtsbericht verstrekt:
“ [naam medeverdachte 1] (…) heeft de intentie om met een groep personen een jihadistisch gemotiveerde aanslag te plegen en treft hiervoor voorbereidingen. De beoogde aanslag is gericht op een groot evenement in Nederland en heeft als doel het maken van veel slachtoffers.
[naam medeverdachte 1] is op zoek naar aanslagmiddelen voor meerdere personen en iemand die hierin kan faciliteren.”
Naar aanleiding van dit ambtsbericht is op 26 april 2018 het opsporingsonderzoek in onderhavige zaak gestart. De politie-infiltrant [naam infiltrant] heeft [naam medeverdachte 1] op 11 juni 2018 voor de eerste maal door middel van e-mail benaderd en na het uitwisselen van verschillende e-mailberichten tussen hen vond de eerste fysieke ontmoeting tussen [naam infiltrant] en [naam medeverdachte 1] plaats op 5 juli 2018.
Ook na aanvang van het opsporingsonderzoek en de start van het politiële infiltratietraject hebben [naam 1] en [naam 2] contact met [naam medeverdachte 1] onderhouden door hem regelmatig door middel van e-mail te benaderen tot een paar dagen voor zijn aanhouding. [33]
De rechtbank stelt voorop dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat - zoals in de onderhavige zaak - zowel de inlichtingen- en veiligheidsdienst als het openbaar ministerie elk voor zich en daardoor mogelijk parallel onderzoek doet naar bepaalde personen of groeperingen, indien daartoe vanuit de vervulling van hun taak aanleiding bestaat. Indien de AIVD op informatie stuit die tevens van belang kan zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten dan wordt het openbaar ministerie daarvan, in de persoon van de LOvJ - uit eigen beweging of desgevraagd - door middel van een ambtsbericht op de hoogte gesteld. De LOvJ - die de schakel is tussen de AIVD en de opsporingsdiensten - beoordeelt of er een gerede kans bestaat dat de informatie uit het ambtsbericht gebruikt kan worden en heeft daarbij inzage in relevante gegevens die voor de beoordeling van de juistheid van de in het ambtsbericht vervatte gegevens noodzakelijk zijn. Na toetsing geleidt de LOvJ de informatie door naar de betrokken met vervolging belaste autoriteit. [34]
Het met het oog op het buiten toepassing laten van strafvorderlijke waarborgen doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie, evenals het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden, is in strijd met de wet. [35]
Het gegeven dat [naam 1] en [naam 2] in hun e-mails [naam medeverdachte 1] lijken te steunen bij de uitvoering van zijn plannen, religieuze opvattingen met hem uitwisselen, bij hem erop aandringen nieuwe e-mailadressen aan te maken en contact op te nemen en te onderhouden met ‘hun broeder [naam infiltrant] ’ maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er sprake is van uitlokking. Het is AIVD medewerkers immers niet verboden om een persoon aan te sporen tot bepaalde handelingen, mits [naam medeverdachte 1] daarmee niet werd aangezet tot het begaan van strafbare feiten waarop zijn opzet niet reeds was gericht. Van dat laatste is niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat van uitlokking door [naam 1] en [naam 2] na aanvang van het opsporingsonderzoek niet is gebleken.
Door middel van hun e-mail contacten hebben [naam 1] en Abu [naam infiltrant] er wel actief aan bijgedragen dat [naam medeverdachte 1] met politie-infiltrant [naam infiltrant] in contact is gekomen en gebleven en lijken zij hem te hebben beïnvloed bij het vasthouden aan een bepaald doelwit voor een aanslag, ook op momenten dat [naam medeverdachte 1] leek af te dwalen of meer tijd nodig leek te hebben. Op deze wijze hebben zij concrete bemoeienis gehad met [naam medeverdachte 1] en zich - zij het vanaf de zijlijn - bemoeid met het politiële infiltratietraject gedurende het opsporingsonderzoek. Terwijl het politiële infiltratietraject controleerbaar is volgens wettelijke regels en maatstaven was die, gelijktijdige, bemoeiing door de AIVD met diezelfde opsporing/infiltratie dit niet. Een dergelijke vorm van niet controleerbare en niet transparante bemoeienis brengt naar het oordeel van de rechtbank het waarborgen van een eerlijk proces in gevaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit handelen van de AIVD [36] een vorm van niet-toegestane beïnvloeding betreft.
Nu het niet de verdachte is die door de niet-toegestane beïnvloeding door de AIVD is getroffen, is de rechtbank van oordeel dat hieraan ten aanzien van de verdachte geen rechtsgevolg behoeft te worden verbonden. De verdachte heeft immers in het geheel geen contact gehad met [naam 1] en [naam 2] .
Gelet op al het hiervoor overwogenen kan de rechtbank geen noodzakelijkheid vaststellen teneinde de door de verdediging verzochte getuigen in het kader van het ‘misbruik van bevoegdheden / détournement de pouvoir door de AIVD verweer’ (deels opnieuw) als getuige te (doen) horen. Het verzoek hiertoe wordt dan ook afgewezen.
Uitlokking van [naam medeverdachte 1] door politie-infiltrant [naam infiltrant] ?
-
Juridisch kader
Bij de toets of sprake is geweest van uitlokking wijzen de Hoge Raad [37] en het EHRM [38] op een aantal relevante criteria. De toetsing aan het in artikel 6 EVRM besloten liggende verbod van ‘police incitement’ of ‘entrapment’ omvat twee te onderscheiden elementen, te weten een inhoudelijke toets (aangeduid als de ‘substantive test of incitement’) en een procedureel aspect (aangeduid als ‘procedure deciding on the plea of incitement’), die op elkaar zijn betrokken. [39]
De beoordeling van het EHRM over de rechtmatigheid van de inzet en het gedrag van undercover(politie)agenten komt neer op de vraag of en in welke mate druk op de verdachte is uitgeoefend om een delict te plegen. [40] De ‘substantive test of incitement’ om te beoordelen of en in welke mate druk op de verdachte is uitgeoefend bestaat uit twee onderdelen:
1) de passiviteit of activiteit van de undercoveragent en;
2) de predispositie van de verdachte (generiek opzet of daadwerkelijke bereidheid om handelend op te treden).
De inzet van undercoveragenten is alleen gerechtvaardigd als zij ten eerste in essentie passief te werk gaan en dus geen initiatief nemen. Ten tweede moeten objectieve [41] , concrete en verifieerbare [42] gronden bestaan om aan te nemen dat de verdachte betrokken is bij criminele activiteiten (pre-existing criminal activity) of van een predispositie om strafbare feiten te plegen. [43] Daarbij stelt het EHRM al sinds Teixeira de Castro tegen Portugal [44] de eis dat die predispositie objectief aantoonbaar moet zijn, zodat een predispositie die slechts latent is (maar niet aangetoond) onvoldoende is. Een strafblad is op zichzelf ook onvoldoende om betrokkenheid bij criminele activiteiten vast te stellen [45] , maar in combinatie met andere factoren kan een strafblad wel steun geven aan een bestaande verdenking. [46] Ook kunnen omstandigheden die pas blijken tijdens de undercoveroperatie bijdragen aan het bewijs van een predispositie tot crimineel handelen. Bij de vraag of er objectief gezien sprake was van een predispositie gaat het uiteindelijk om de vraag of die predispositie er was op het moment waarop de betrokkene met de undercoveragent in zee ging. [47]
Het EHRM stelt niet de eis dat het concrete delict waarop de undercoveroperatie zich richtte ook zonder die operatie zou zijn begaan. Waarom het gaat, is dat van uitlokking sprake is als de betrokkene zonder de interventie van de undercoveragenten niet een soortgelijk feit zou hebben gepleegd. [48] Evenmin volgt uit de jurisprudentie van het EHRM dat een undercoveroperatie pas toelaatbaar is als de betrokkene een begin heeft gemaakt met (de voorbereiding van) het concrete strafbare feit waarop die undercoveroperatie zich richt. [49]
Het bewijs van een predispositie zal als het gaat om de bestrijding van strafbare feiten die doorgaans een eenmalig karakter hebben, zoals een terroristische aanslag, vooral gezocht moeten worden in concrete aanwijzingen dat dergelijke feiten ‘under way’ zijn in die zin dat plannen worden gemaakt of voorbereidingen worden getroffen voor het begaan van dat feit, maar concrete (strafbare) voorbereidingshandelingen zijn niet per se nodig. Dat de plannen serieus moeten worden genomen, kan ook op andere wijze blijken dan uit de mate waarin zij zijn geconcretiseerd. Bovendien kan (aanvullend) bewijs voor het bestaan van een predispositie - zoals hiervoor overwogen - worden gevonden in het gedrag van de betrokkene tijdens de uitvoering van de undercoveroperatie. [50]
Volgens het EHRM is een zorgvuldig onderzoek door de rechter alleen nodig als de beschuldiging van de verdachte dat hij is uitgelokt niet “wholly improbable” is. Dat betekent dat het enkele feit dat het bewijs door middel van een undercoveroperatie is verkregen, nog niet betekent dat de rechter tot een grondig onderzoek naar de ware toedracht is gehouden. Dat onderzoek is pas nodig als de klacht dat de verdachte is uitgelokt niet hoogst onwaarschijnlijk is. En of dat laatste het geval is, hangt weer af van de vraag of de autoriteiten erin zijn geslaagd het bewijs te leveren dat van uitlokking geen sprake is. [51]
-
Beoordeling contact [naam infiltrant] met [naam medeverdachte 1]
Op basis van de informatie in het dossier en de overgelegde e-mails [52] komt de rechtbank tot het volgende.
In zijn e-mail van 28 mei 2018 laat [naam medeverdachte 1] aan [naam 2] weten – vrij vertaald en zonder versluierd taalgebruik [53] – “dat het hen niet meer uitmaakt waar de aanslag plaats zal vinden, in Nederland of ergens anders. Zij mogen beslissen waar gemakkelijk wapens naartoe kunnen worden gebracht. Eerst hadden ze het plan een aanslag te plegen op een militair doelwit, later bij de gay pride in augustus, maar ze denken ook na over een bezoek aan Frankrijk.”
Blijkens de uitgewerkte OVC zegt de politie-infiltrant [naam infiltrant] tijdens hun eerste ontmoeting op 5 juli 2018 tegen [naam medeverdachte 1] :
“Goed, want wat ik kan doen... het is voor mij moeilijk om jou een plan te geven als ik het plaatje niet weet, ik weet niet wat goed is. Dat moet van jou komen. Maar als je er eentje hebt, Inshallah (zo God het wil), zal ik je helpen en het beter maken zoals ik dat kan. Dus als je een plan hebt en je zegt, bijvoorbeeld, ik wil dit en ik wil dat, dan ben ik in staat om te zeggen: ok dat is goed. Maar dan is dit nodig, haal dat weg, we doen het hier en op deze manier om te zorgen dat de aanval beter wordt.” [54]
[naam medeverdachte 1] reageert hierop met:
“Ik doe het alleen. Ik heb alleen mijn auto nodig, begrijp je, voor een grote bom, ja mijn auto. (…) Ik weet een paar plekken, ik weet hoe, hoe ..ntv.. misschien leren om met Kalasjnikov..(…) En ondertussen vriend, werk ik nog steeds aan een plan over hoe en waar (…) En tot nu toe zijn mijn plannen twee keer door broeders kapotgemaakt (…) Als ze meedoen, okay, goed en als je niet mee doet, ook okay. Het is namelijk mijn plan. Dan gaat het gebeuren zoals ik wil. (…) We hebben, we hebben, alhamdillulah (met God's wil), vriend, wollah (bij Allah), het maakt me niet uit wanneer en wat. Ik zou echt heel graag willen dat het dit jaar gebeurt (…) Ja. Ennuh als jij, als jij hier, daar banden hebt, van broeders die het misschien beter weten. Voor mij, wollah (bij Allah) maakt de plek niet uit. Ik heb het ook aan [naam 1] gevraagd, zelfs in Frankrijk, mij maakt het niet uit. (…) Maar als je, als je om je heen vraagt, denk met me mee, vriend. Als je broeders hebt, die als je dat weet ok, die een betere locatie weten en ondertussen, deze week probeer ik het nog een laatste keer met een paar broeders. Voor de laatste keer. Ik heb het tegen ze gezegd. Als je meedoet, best. Zo niet, dan verbreek ik het contact met ze. Omdat, niet omdat ze het niet doen maar puur voor mijn eigen veiligheid (…)” [55]
Tijdens de tweede ontmoeting op 12 augustus 2018 vertelde [naam medeverdachte 1] dat zij met z’n vijven zijn en dat zij vijf Kalasjnikovs willen, omdat zij als een gek willen gaan schieten. Ook willen zij kleine wapens hebben, want zij willen zich niet overgeven, vier granaten per persoon en voor iedereen een bomvest om meer schade ter veroorzaken. [naam medeverdachte 1] zegt dat zij zich richten op een festival en dat zij ook een heel grote auto met behulp van een afstandsbediening tot ontploffing willen brengen in een andere stad, mogelijk vanuit Amsterdam. [56]
Voorts volgt uit de inhoud van het dossier dat:
- De politiële infiltratie met de nodige waarborgen was omkleed en werd uitgevoerd door politiemensen die getraind waren om als undercoveragent op te treden, daarin jarenlange ervaring hadden [57] en die in hun opleiding onderricht hadden gekregen over het Tallon-criterium. [58]
  • Van de e-mailcontacten met [naam medeverdachte 1] en het verloop van de vijf ontmoetingen tussen de politie-infiltrant [naam infiltrant] met [naam medeverdachte 1] gedetailleerde verslagen zijn gemaakt in processen-verbaal die kort na het gebeuren zijn opgemaakt. Tevens zijn deze ontmoetingen (met uitzondering van die van 18 september 2018) met camera geobserveerd en door middel van OVC opgenomen waarvan eveneens gedetailleerde processen-verbaal zijn opgemaakt.
  • De politie-infiltrant [naam infiltrant] ten overstaan van de rechter-commissaris als beperkt anonieme getuige is gehoord. Kennisneming van de desbetreffende processen-verbaal leert dat de infiltrant (door de verdediging) uitvoerig en gedetailleerd is ondervraagd over het verloop van de contacten met de verdachte [naam medeverdachte 1] .
Ten slotte heeft de rechtbank [naam medeverdachte 1] alle ruimte gegeven om zijn interpretatie van de gestelde uitlokking naar voren te brengen. [naam medeverdachte 1] zelf stelt niet te zijn uitgelokt door [naam infiltrant] , daar dit – blijkens zijn verklaringen – vóór zijn eerste contact met [naam infiltrant] al was gedaan door [naam 1] en [naam 2] .
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het opzet van [naam medeverdachte 1] van meet af aan gericht was op het plegen van een aanslag en dat het initiatief daarvoor bij [naam medeverdachte 1] lag. Het is [naam medeverdachte 1] geweest die op 28 mei 2018 al schreef over het plegen van een aanslag en mogelijke doelwitten en in augustus 2018 bij [naam infiltrant] heeft aangegeven welke wapens en bomvesten zij wilden om een aanslag te kunnen plegen. Hiertoe wilde [naam medeverdachte 1] een samenwerking aangaan met [naam infiltrant] .
Weliswaar heeft infiltrant [naam infiltrant] zelf ook initiatieven ontplooid, zoals het opnemen van contact met [naam medeverdachte 1] voor bijvoorbeeld het afspreken van een locatie waar zij elkaar konden ontmoeten of het verschaffen van informatie over kunstmest en chemicaliën voor een bom, maar daarmee is [naam medeverdachte 1] niet gebracht tot het voorbereiden van een aanslag. Het is [naam medeverdachte 1] zelf geweest die het initiatief heeft genomen.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook vast komen te staan dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] door [naam infiltrant] niet tot handelingen is gebracht waarop zijn opzet niet al tevoren was gericht.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de infiltrant [naam infiltrant] evenmin strijd oplevert met de besproken jurisprudentie van het EHRM. Immers, genoegzaam is komen vast te staan dat de opzet van [naam medeverdachte 1] (“predisposition”) reeds gericht was op het plegen van strafbare feiten.
De verweren van de verdediging op dit punt falen.
Indirecte / voortgezette uitlokking door de AIVD en uitlokking van de verdachte door de politie-infiltrant [naam infiltrant] ?
Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld of [naam 1] en [naam 2] uitlokking kan worden verweten voorafgaande aan de opsporingsfase en dat van uitlokking door [naam 1] en [naam 2] na aanvang van het opsporingsonderzoek niet is gebleken. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de bespreking van het verweer dat de verdachte - in het verlengde daarvan - indirect zou zijn uitgelokt door de AIVD.
Verder heeft de rechtbank hiervoor overwogen dat niet is komen vast te staan dat [naam medeverdachte 1] door de politie-infiltrant [naam infiltrant] is uitgelokt. Nu de verdediging ter onderbouwing van het verweer dat de verdachte is uitgelokt door deze politie-infiltrant heeft verwezen naar hetgeen ten aanzien van [naam medeverdachte 1] is aangevoerd, komt de rechtbank - onder verwijzing naar hetgeen zij hiervoor onder ‘Uitlokking van [naam medeverdachte 1] door politie-infiltrant [naam infiltrant] ?’ heeft overwogen - tot de conclusie dat evenmin is komen vast te staan dat de verdachte door de politie-infiltrant [naam infiltrant] is uitgelokt.
Conclusie
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

8..Waardering van het bewijs

8.1.
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Zoals hierboven onder 3. vermeld, werd op 26 april 2018 een ambtsbericht van de AIVD ontvangen. In dit ambtsbericht werd melding gemaakt van het feit dat [naam medeverdachte 1] voorbereidingen trof om met een groep personen veel slachtoffers te maken door een terroristische aanslag te plegen op een groot evenement in Nederland. Hij was op zoek naar aanslagmiddelen voor meerdere personen en iemand die hierin kon faciliteren. Direct na ontvangst van dit ambtsbericht werd een opsporingsonderzoek, genaamd 26Orem, gestart tegen de verdachte [naam medeverdachte 1] . Dit onderzoek werd later uitgebreid met verdenkingen tegen [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ), [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ), [naam medeverdachte 4] (hierna: [naam medeverdachte 4] ), [naam verdachte] (hierna: [naam verdachte] of de verdachte) en [naam medeverdachte 5] (hierna: [naam medeverdachte 5] ).
In het kader van het onderzoek zijn verschillende opsporingsmiddelen ingezet, waaronder telefoon- en computertaps, het afluisteren van vertrouwelijke communicatie (OVC) en observaties. Tevens werd een infiltratie traject in gang gezet, waarbij onder andere eerder genoemde [naam infiltrant] als politie-infiltrant is opgetreden. Deze laatste heeft per e-mail en Telegram contact gezocht en onderhouden met [naam medeverdachte 1] , waarbij [naam medeverdachte 1] vanuit een internetcafé (WCC) in Arnhem e-mails ontving en verstuurde.
Voorafgaand aan de ontmoeting op 27 september 2018 in een vakantiewoning in Weert, hebben [naam medeverdachte 1] en [naam infiltrant] een vijftal fysieke ontmoetingen gehad waarbij een aantal keer ook andere verdachten aanwezig waren.
Tijdens de eerste ontmoeting, op 5 juli 2018 in Arnhem, vroeg [naam infiltrant] aan [naam medeverdachte 1] wat [naam medeverdachte 1] van hem verwachtte en waarmee hij [naam medeverdachte 1] kon helpen. Hierop antwoordde [naam medeverdachte 1] dat hij hulp en ondersteuning nodig had bij het plegen van een aanslag die grote schade zou veroorzaken. [naam medeverdachte 1] zei dat er in eerste instantie nog twee broeders bij betrokken waren, maar dat deze twijfelden. Verder zei [naam medeverdachte 1] dat hij zou gaan proberen deze broeders de komende week over te halen om alsnog mee te doen. [naam medeverdachte 1] zei dat hij stond te popelen om iets te ondernemen en dat hij al erg lang had gewacht om iets te doen, sinds zijn dromen en zijn arrestaties. Hij wist nog niet precies wanneer hij een aanslag wilde gaan plegen, maar hopelijk zou het dit jaar gebeuren.
Op 24 juli 2018 mailde [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] dat de groep op dat moment uit vijf personen bestond, dat hij bezig was met het regelen van een zesde persoon, maar dat hij zich nu focuste op vijf personen.
Op 12 augustus 2018 vond een tweede ontmoeting tussen [naam medeverdachte 1] en [naam infiltrant] plaats in Utrecht. [naam medeverdachte 1] vertelde dat hij een grote bom in een auto wilde die op afstand tot ontploffing kon worden gebracht. Ook vertelde [naam medeverdachte 1] welke middelen zij wilden hebben, te weten onder andere Kalasjnikovs, (bom)vesten, granaten en kleine (vuur)wapens. [naam infiltrant] vroeg [naam medeverdachte 1] welke spullen [naam medeverdachte 1] van hem nodig zou hebben en [naam infiltrant] vertelde [naam medeverdachte 1] dat hij zou kunnen proberen om aan kunstmest te komen. Daarbij vertelde [naam infiltrant] dat hij [naam medeverdachte 1] en de anderen nodig had om grondstoffen te kopen, zoals bijvoorbeeld aceton. Hij adviseerde [naam medeverdachte 1] om in kleine hoeveelheden en bij verschillende winkels de middelen aan te schaffen. Op het moment dat [naam medeverdachte 1] en [naam infiltrant] deze ontmoeting hadden, waren [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] in de periferie van [naam medeverdachte 1] aanwezig.
Op 30 augustus 2018 vond in Utrecht een derde ontmoeting plaats tussen [naam medeverdachte 1] en de politie-infiltrant [naam infiltrant] . Tijdens deze ontmoeting toonde [naam medeverdachte 1] twee flessen nagellakremover aan [naam infiltrant] en vroeg hem of deze twee flessen goed waren. Hierop vertelde [naam infiltrant] aan [naam medeverdachte 1] welke middelen hij moest aanschaffen en in welke hoeveelheden. Ook vertelde de politie-infiltrant dat hij 100 kilogram kunstmest had geregeld voor het maken van de autobom en dat hiervoor opslagruimte nodig was. [naam infiltrant] vertelde dat hij enkele broeders had gesproken om advies over trainen met vuurwapens in te winnen. [naam medeverdachte 1] stelde voor dat de broeders mogelijk naar Bosnië zouden kunnen komen. Tijdens deze ontmoeting stelde [naam medeverdachte 1] de politie-infiltrant voor aan [naam medeverdachte 4] . In afwezigheid van [naam medeverdachte 4] vertelde [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] dat [naam medeverdachte 4] wel de wil had om een aanslag te plegen, maar nog niet overtuigd was om dat nu met [naam medeverdachte 1] te doen. [naam medeverdachte 4] zou degene zijn die, na een geslaagde aanslag van [naam medeverdachte 1] , mogelijk geïnteresseerd was om het contact met de politie-infiltrant over te nemen om zodoende een nieuwe aanslag voor te bereiden.
Na deze ontmoeting ging [naam medeverdachte 1] actief op zoek naar middelen die nodig waren voor het maken van een explosief. Op getapte IP adressen was te zien dat op het internet werd gezocht naar chemicaliën. [naam medeverdachte 1] kocht in verschillende winkels zoutzuur en aceton en vroeg aan contacten van hem om waterstofperoxide voor hem te kopen.
Op 7 september 2018 reed [naam medeverdachte 1] samen met [naam medeverdachte 4] naar Breda waar hij, conform afspraak met [naam infiltrant] , vier zakken van 25 kilogram kunstmest weghaalde uit een daar geparkeerd voertuig.
Op 17 september 2018 vond een vierde ontmoeting plaats tussen [naam medeverdachte 1] en de politie-infiltrant, ditmaal in Arnhem. Tijdens deze ontmoeting vertelde [naam medeverdachte 1] dat de groep met wie hij de aanslag wilde gaan plegen [naam infiltrant] wilde ontmoeten en dat hijzelf die avond met de groep zou bespreken of ze [naam infiltrant] de volgende dag zouden willen ontmoeten. Die avond, omstreeks middernacht, reed [naam medeverdachte 1] samen met [naam medeverdachte 5] vanuit Arnhem naar de woning van [naam verdachte] in Vlaardingen. Aldaar hadden [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 5] een ontmoeting met [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] . Een kwartier nadat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 5] de woning hadden verlaten, belden [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] naar [naam medeverdachte 3] en spraken ze af om elkaar te zien. Direct na zijn vertrek, stuurde [naam medeverdachte 1] een bericht aan [naam infiltrant] dat de groep hem de volgende dag wilde ontmoeten.
De volgende dag, 18 september 2018, vond een ontmoeting plaats tussen [naam medeverdachte 1] en [naam infiltrant] in Park Presikhaaf te Arnhem. Deze keer waren naast [naam medeverdachte 1] ook [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 5] aanwezig. In het park werd onder andere gesproken over het kopen van grondstoffen voor explosieven, een wapentraining in Bosnië en het aanschaffen van pistolen. Verder werd afgesproken binnenkort samen te komen om te oefenen. Desgevraagd gaven alle verdachten aan betrokken te zijn bij de plannen van [naam medeverdachte 1] en hetzelfde te willen als hij. De afspraak om binnenkort samen te komen om te oefenen werd 27 september 2018.
Op die dag vond een ontmoeting plaats tussen twee politie-infiltranten (waaronder [naam infiltrant] ), [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] en [naam verdachte] in een vakantiewoning in Weert. Hier werd gesproken over het hoe en waar van een aanslag waarbij zoveel mogelijk slachtoffers zouden kunnen worden gemaakt. Voorts werd er geoefend met (door de politie onklaar gemaakte) handvuurwapens, Kalasjnikovs en(bom)vesten. Aansluitend aan deze ontmoeting zijn de verdachten (deels in Weert, deels elders) aangehouden. Na de aanhoudingen van de verdachten werden verschillende woningen doorzocht en gegevensdragers in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking in de woning van [naam medeverdachte 1] werden chemicaliën aangetroffen en in beslag genomen die geschikt zijn voor het maken van explosieven, te weten zoutzuur, waterstofperoxide en aceton [59] , evenals de eerder genoemde 100 kilogram kunstmest.
8.2.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent en betwist dat hij opzet en/of het oogmerk had op het (mede)plegen van terroristische misdrijven, waaronder het voorbereiden van een terroristische aanslag. De verdachte heeft in dit verband ter terechtzitting van 12 juni 2020 als alternatief scenario onder andere verklaard:
“Op 27 september 2018 ben ik met [naam medeverdachte 1] meegegaan naar Weert, omdat ik een wapen wilde bemachtigen die de infiltrant kon leveren. Ik wilde graag die wapens krijgen. Hoe ik mij in Weert heb gedragen en wat ik heb gezegd, was allemaal nep om de infiltrant zo ver te krijgen dat hij mij zou gaan geloven dat ik ook een aanslag wilde plegen. Ik heb nooit gedacht of gesproken over het plegen van een aanslag. Ik wilde alleen een wapen bemachtigen die de infiltrant kon leveren. Ik weet dat het er kapot radicaal uitziet, maar ik dacht dat ik tegenover iemand zat die ook radicaal was en dat hij die wapens leverde om een aanslag te plegen. De infiltrant mocht niet aan mij twijfelen, want dan zou ik die wapens niet krijgen. Ik hou gewoon van wapens. Rechtsextremisten doen erge dingen tegen de moslims; moskeeën en moslim vrouwen worden aangevallen. De veiligheid van praktiserende (radicale) moslims is niet goed in Nederland. Mijn vrouw, die een gezichtssluier draagt, wordt buiten bedreigd en is bijna aangevallen. Zelf ben ik ook beledigd en bedreigd en ik wilde mij en mijn gezin kunnen beschermen. Ik geil bijna op het hebben van een wapen. Achteraf bezien was het dom.
Ik wist na 17 september 2018 pas van [naam medeverdachte 1] dat (…) de infiltrant wilde dat wij een aanslag zouden gaan plegen en ik heb mij voorgedaan als een jongen die een aanslag wilde gaan plegen. (…) Ik deed alsof ik een aanslag wilde plegen omdat ik dacht dat die infiltrant een radicale moslim was, maar ik wilde dat niet. Ik ben wel voorstander van de jihad, maar niet van bombarderen etc. Ik heb niets te maken met het plegen van een aanslag, want ik heb een gezin. Ik heb in Weert ook emotionele uitlatingen gedaan en een Kalasjnikov gekust, want ik bewonder die dingen. (…).”
Gelet hierop dient vrijspraak te volgen, aldus de verdediging.
Beoordeling
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario wordt als volstrekt onaannemelijk terzijde geschoven aangezien er, hoezeer dat dan ook in strijd met de wet is, veel eenvoudigere manieren zijn om aan vuurwapens te komen. En dat had veeleer voor de hand gelegen. Bovendien vindt het geschetste alternatieve scenario zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen.
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 4] rijden op 14 juli 2018 vanuit Arnhem samen naar de woning van [naam verdachte] , waar zij op 15 juli rond 01.01 uur aankwamen. [60] In deze woning vindt rond 01.30 uur een gesprek plaats waarin [naam medeverdachte 1] de verdachte lijkt te waarschuwen om zich niet terug te trekken.
[naam medeverdachte 1] : Ik krijg misschien iets in dichtbij(vermoedelijk) maar euh
[naam verdachte] : Ohjoo ..ntv..
[naam medeverdachte 1] : Duidelijk voor jou?
[naam verdachte] : Wat? Ja aghie ..ntv..
[naam medeverdachte 1] : 100%?
[naam verdachte] : 100% ..ntv.. Inshalla
[naam medeverdachte 1] : Inshalla. Maar als 1 keer ook ja wordt doorgegeven, als jij terug trekt., als de werk., als de dienders niet willen draaien., jij gaat wel je loop(fon) vergoeden.
[naam verdachte] : Jaaa.
(…)
[naam medeverdachte 1] : Inshalla, daar zeg ik wel die aantal dingen die...
[naam verdachte] : Aghieee
[naam medeverdachte 4] : Waarom praat je zo man?
[naam medeverdachte 1] : Aghie stil, Ik weet wat ik doe
[naam verdachte] : Oh jo oke. [61]
In dit gesprek spreekt [naam medeverdachte 1] met de verdachte en in aanwezigheid van [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 2] klemmend over de verplichting van degene die ‘ja’ heeft doorgegeven. Dit gesprek en de deelname van de verdachte zijn zonder kennis van de plannen van de groep bij de verdachte niet goed te begrijpen.
Voorts is in een OVC op 30 juli 2018 te horen dat [naam medeverdachte 1] zegt dat hij de verdachte móet spreken over ‘die koerierswerk in Amsterdam’. Uit een verklaring van [naam medeverdachte 1] bij de politie is gebleken dat als hij over ‘koerierswerk’ sprak met de medeverdachten, hij hiermee een aanslag bedoelde.
Op 11 augustus 2018 laat [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte 2] weten dat hij de volgende dag om 17.00 uur een etentje geeft in Utrecht en dat hij en [naam 5] (de kunya van [naam verdachte] ) welkom zijn; zonder hen is het geen leuk etentje. Als [naam medeverdachte 1] de volgende dag om 17.00 uur een ontmoeting heeft met [naam infiltrant] zijn [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] fysiek aanwezig en volgen zij [naam medeverdachte 1] en [naam infiltrant] op een afstand. Voor zijn aanwezigheid bij deze ontmoeting heeft de verdachte geen redelijke verklaring kunnen geven, zodat, mede gezien de daaraan voorafgaande gesprekken in versluierd taalgebruik, de rechtbank het er voor moet houden dat de verdachte ook al lang vóór 17 september 2018 wetenschap moet hebben gehad omtrent de hoedanigheid van [naam infiltrant] en daarmede ook wetenschap van de met [naam infiltrant] besproken/te bespreken plannen.
Dit beeld wordt voorts bestendigd als de verdachte op 29 augustus 2018, daags voorafgaand aan de volgende ontmoeting met [naam infiltrant] , behoort tot de groep verdachten die naar de woning van [naam medeverdachte 1] komt in de avond. De volgende dag bevestigt [naam medeverdachte 1] tegenover [naam infiltrant] dat de broeders niet onzeker zijn en de groep met elkaar heeft gesproken.
Verder spreekt de verdachte blijkens een OVC op 13 september 2018 een bericht in waarin hij zegt:
“Moge Allah met ons zijn en onze daden aanvaarden en ons tot de broeders van de Jenna te maken, en ons te laten sterven als Shouhada (martelaars) off Djenna (Paradijs) bedoel ik. Luister goed broeder we kunnen samen leren.”
Op 24 september 2018 (drie dagen vóór Weert) zegt de verdachte in een telefoongesprek tegen zijn moeder dat hij het paradijs wenst.
Op 26 september 2018 (één dag vóór Weert) zegt de verdachte in een telefoongesprek :
“Vrees God he! Een advies, misschien zie ik jou niet meer, een advies om Allah, Geheiligd en Verheven zij Hij, te vrezen en jou religie te blijven… standvastig erop te blijven, en laat niet jezelf kapotmaken door de ongelovigen”.
Op 27 september 2018 zegt de verdachte in het vakantiehuisje in Weert, als hij een Kalasjnikov vasthoudt :
“Dit zal mijn sleutel tot de Djenna (paradijs) zijn. Allahu Akbar.”.
De verdachte past ook een bomvest aan in het vakantiehuisje. Te horen is dat hij graag wil dat de knop om de bom te laten ontploffen, niet op de rechterkant van het vest wordt geplaatst, maar voor hem op de linkerkant van het vest. Hij zegt dat hij er dan beter bij kan, indien hij hem in moet drukken. [62]
Daarnaast is bij de verdachte een SD kaart aangetroffen met daarop een trainingsvideo. In deze video wordt gedemonstreerd en geïnstrueerd hoe een ongelovige (Kufar) met een steekwapen aan te vallen, hoe van acetonperoxide een bom kan worden gemaakt en hoe een ontsteker kan worden gemaakt. Daarna worden beelden getoond van iemand die door middel van een explosief in een rugtas om het leven wordt gebracht, met daarbij in de ondertiteling een oproep om de broeders te ondersteunen, te verdedigen en te zorgen voor verwoesting als je jezelf opoffert voor Allah.
Gelet op de hiervoor genoemde vaststaande feiten, het bezit van genoemde trainingsvideo en de data waarop voormelde gesprekken - waarin wordt geanticipeerd op een naderende dood (paradijs) - zijn gevoerd, alles in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders dan dat bij de verdachte meer speelde dan een fascinatie voor vuurwapens, en dat de verdachte (wel degelijk) opzet en het oogmerk had op het (mede)plegen van terroristische misdrijven.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
8.3.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Het openbaar ministerie en de verdediging verschillen van opvatting over de vraag of in deze zaak sprake is van een organisatie in de zin van artikel 140a c.q. artikel 140 Sr.
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen van welke eisen hierbij moet worden uitgegaan. De rechtbank volgt in beginsel de eisen welke de Hoge Raad sedert 1990 in bestendige jurisprudentie [63] heeft geformuleerd ten aanzien van artikel 140 Sr nu artikel 140a Sr als specialis [64] heeft te gelden en alle bestanddelen met uitzondering van het terroristisch oogmerk op dezelfde wijze dienen te worden uitgelegd.
Aldus dient bij het beantwoorden van de vraag wanneer sprake is van een organisatie ex artikel 140a/140 Sr - los van het daarbij behorende oogmerk, waarover hieronder meer - te worden uitgegaan van:
  • een samenwerkingsverband;
  • met een zekere duurzaamheid en structuur;
  • tussen tenminste twee (c.q. de individuele verdachte en één ander) personen.
Onderzocht moet worden of in het onderhavige geval daarvan sprake is.
De eerste vraag: samenwerkingsverband? Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake in de periode gelegen tussen 1 juni 2018 - onder meer: [naam medeverdachte 1] spreekt op 5 juli 2018 over de broeders die zijn ingelicht - en 27 september 2018. In die periode is er sprake van een samenwerking tussen de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] , bestaande in het voorbereiden van aanslagen met behulp van vuurwapens - treffen met, instructie van en overhandiging van vuurwapens door politie-infiltranten te Weert - en zelfgemaakte bommen met behulp van onder meer kunstmest en in de tenlastelegging genoemde chemische stoffen, vervoer door [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 4] en aankoop door en namens [naam medeverdachte 1] van chemische stoffen. De samenwerking uit zich voorts (doch is niet beperkt tot) in het bespreken van plannen daartoe met politie-infiltranten en onderling in verschillende huizen van verdachten, tijdens autoritten en op straat, en de vele (individuele) gesprekken tussen [naam medeverdachte 1] en één of meer bovengenoemde personen waaronder (ook) [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] onder meer met de politie-infiltrant (Presikhaaf Park) c.q. het verblijven in de nabijheid van die infiltrant (Utrecht).
De tweede vraag: duurzaamheid en structuur? Om met het laatste te beginnen: de structuur blijkt uit het totale aantal deelnemers, te weten de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] , waarbij [naam medeverdachte 1] zich manifesteert als degene met (de meeste) initiatieven. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat [naam medeverdachte 1] steeds en frequent contact met overige de verdachte(n) alsmede met de politie-infiltrant heeft en zoekt, en hij een gezamenlijke bespreking met die infiltrant en de overige verdachten organiseert in het Presikhaaf Park te Arnhem. Voorts zijn ook hier van belang de hierboven geschetste omstandigheden alsmede (frequente) onderlinge contacten tussen één of meer van de hiervoor genoemde personen. De duurzaamheid is in dit geval gegeven door de tijdspanne waarin een en ander zich heeft afgespeeld, te weten de periode tussen 1 juni 2018 en 27 september 2018, de dag van de aanhouding van de verdachten, alsmede de frequentie van de contacten.
Ten slotte de derde vraag: deze wordt eigenlijk door het hierboven overwogene reeds beantwoord. Een korte greep uit het dossier laat zien dat de verdachten elkaar hebben getroffen op meer dan één moment en op meer dan één plaats (Arnhem, Utrecht, Rotterdam, Vlaardingen, soms in wisselende samenstelling) en tezamen met de infiltrant in Arnhem (Presikhaaf Park) en in Weert (in geval [naam medeverdachte 4] : alsmede het ophalen en vervoeren van potentieel explosieve stoffen - kunstmest - vanuit Breda naar Arnhem).
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de vaststelling dat tussen de verdachte en de hierboven genoemden sprake is geweest van een feitelijke organisatie als bedoeld in artikel 140a c.q. 140 Sr.
Daarmede staat echter nog niet vast dat deze organisatie er ook daadwerkelijk een is in de zin van voornoemde artikelen. Daarvoor moet immers vast komen te staan dat de organisatie zich heeft beziggehouden met een of meer strafbare feiten als genoemd in de tenlastelegging. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank - kort gezegd - voorbereiding voor aanslagen en wapenbezit als bedoeld in feit 1 bewezen verklaart en deze naar het oordeel van de rechtbank niet alleen doch tezamen en in vereniging met onder meer dezelfde personen als hierboven genoemd zijn begaan, kan niet anders dan tot de conclusie worden gekomen dat deze organisatie als zodanig zich heeft beziggehouden met deze strafbare feiten.
Nu rest nog de vraag of en zo ja welk oogmerk die organisatie had, namelijk het oogmerk tot het plegen van misdrijven (artikel 140 Sr) of tot het plegen van terroristische misdrijven (artikel 140a Sr).
De rechtbank zal de vraag naar het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven als de meest vergaande het eerst behandelen. Hierbij is van groot belang de vraag naar het terroristisch oogmerk, nu dat oogmerk bepaalde misdrijven, waaronder die omschreven in de artikelen 96 en 157, 176a en b, 288a, 289(a) Sr blijkens artikel 83 Sr kwalificeert tot terroristische misdrijven. De vraag spitst zich dan ook toe op wat terroristisch oogmerk is.
Een definitie van dit begrip treffen we aan in artikel 83a Sr. De wetgever heeft het terroristisch oogmerk - kort samengevat - omschreven als een gedraging die het oogmerk heeft om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen dan wel de overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel (internationale) structuren van een land te ontwrichten of te vernietigen.
Dit bestanddeel maakt deel uit van een aantal onderdelen van de tenlastelegging. Hiermee is een strafverzwarend element ingebracht.
Het oogmerk is het naaste doel van de dader, het is datgene wat hij wil of waar het hem om te doen is. Het motief hiervoor kan economisch, politiek of religieus geïnspireerd zijn.
Zich serieus met de Koran bezig houden en in dat kader praten over de jihad, het verwerpen van de democratie, het niet aanvaarden van wetten behalve die, die afkomstig zijn van Allah, is binnen de grondwettelijke vrijheden van meningsuiting en van godsdienst toegestaan, ook al raken de gesprekken de fundamenten van onze samenleving, zijnde de democratie en de rechtsstaat. Deze vrijheden zijn echter niet onbeperkt en vinden hun begrenzing in het plegen van misdrijven, ook al worden die misdrijven uit politiek religieuze motieven gepleegd.
Uit het bespreken en feitelijk voorbereiden van een bomaanslag (kunstmest en chemische stoffen), het verwerven en voorhanden hebben van vuurwapens, het ondergaan van een training/instructie met die wapens (Weert), het voorbereiden van de eigen dood (afscheidsbrieven, huur van gezamenlijke woning), het daaromtrent spreken met de levenspartner, het daadwerkelijk benoemen van objecten voor een aanslag (Gay Pride of andere LHBT-feesten, militaire basis), vermag de rechtbank af te leiden dat al deze feiten in onderling verband en samenhang, tegen de achtergrond van het gewelddadige gedachtegoed van in ieder geval een aantal van de verdachten ( [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 3] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 5] ), voldoende grond opleveren om aan te nemen dat er sprake is van een terroristisch oogmerk, bestaande uit het aanjagen van vrees bij (een deel van) de bevolking en/of het ontwrichten van fundamentele politieke structuren.
Niet nodig is dat de verdachte als deelnemer aan de organisatie en medepleger van de overige bewezenverklaarde feiten aanhanger was van eerder genoemd gedachtegoed. Voldoende is dat hij daarvan weet had, alsook van het voornemen om (terroristische) misdrijven te plegen. Daarover informeert het dossier dat de verdachten onderling (heel) vaak met elkaar spraken over de (gewelddadige) jihad.
Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel, dat de verdachte deelnam aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven.
Omtrent de eisen die aan het opzet op feiten als hierboven besproken mogen worden gesteld heeft de verdediging bij pleidooi [66] nog het navolgende gesteld:
“Het kaderbesluit lijkt een zwaardere bewijsrechtelijke standaard te bevatten ten aanzien van het opzet dan het algemene leerstuk van opzet naar Nederlands recht. “
en
“Mocht uw Rechtbank, in weerwil van het voorgaande (en het navolgende) overwegen tot een bewezenverklaring te komen die afwijkt van de eisen met betrekking tot het opzet en oogmerk alsmede de hiervoor weergegeven grenzen als gesteld in het Kaderbesluit, verzoek ik uw Rechtbank het ertoe te leiden dat alvorens tot een dergelijke interpretatie wordt overgegaan en of meer prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.”
Indien en voorzover de verdediging wil bepleiten - gelet op de omschrijving ‘lijkt’- dat er een zwaardere eis aan het opzet/oogmerk dient te worden gesteld dan uit de hierboven bedoelde wetgeving waaruit de betreffende tenlasteleggingen voortvloeien volgt, dient te worden onderbouwd waaruit die eis dan bestaat en waar het dossier in dat opzicht tekort zou schieten. Bij gebreke daarvan - en dat is hier het geval - wordt het verweer op dit punt als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Dat geldt ook voor het subsidiaire verzoek.
8.4.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte wat betreft het onder B ten laste gelegde raadplegen van handleidingen dient te worden vrijgesproken omdat - kort gezegd - het raadplegen van handleidingen voor het vervaardigen en gebruiken van explosieven niet kan worden aangemerkt als training voor terrorisme. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij niet gekeken heeft met het motief om te trainen.
Beoordeling
De strafbaarstelling van artikel 134a Sr ziet blijkens de wetsgeschiedenis op een persoon met een fascinatie voor terroristisch geweld die steeds verder radicaliseert, in dat kader plannen maakt met betrekking tot aanslagen en daartoe zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft of tracht te verschaffen of kennis en/of vaardigheden verwerft die zouden kunnen worden ingezet voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. [67] Er moet voor kwalificatie onder artikel 134a Sr een voldoende verband bestaan tussen de gedragingen en enige vorm van training voor terrorisme. [68] Onder de reikwijdte van artikel 134a Sr valt ook de eenling die zich via internet op de hoogte stelt van kennis en informatie over bijvoorbeeld het vervaardigen van een explosief die hij vervolgens wil inzetten voor het plegen van een terroristisch misdrijf of het vergemakkelijken ervan. [69]
Dat er bij de verdachte sprake is geweest van ‘training voor terrorisme’, ook op de wijze zoals onder 3, onder B, ten laste gelegd, blijkt voldoende uit de in bijlage II bij dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, in samenhang met de overig bewezen verklaarde feiten.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
8.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 primair.
hij in de periode van
1 juni2018 tot
en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of
Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
meermalen, (telkens)
tezamen en in vereniging met anderen,
ter voorbereiding van de misdrijven waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
te weten:
-moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289
juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en-het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in
artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een
terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk Kalasjnikovs, althans automatische
vuurwapens en handvuurwapens en grondstoffen voor
een (auto)bom en grondstoffen voor explosieven voor in bomvesten, te weten: kunstmest en zoutzuur en waterstofperoxide en aceton, bestemd tot het begaan van die misdrijven, heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
2.
hij in de periode van
1 juni2018 tot en met 27 september
2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht
en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
met mededaders [naam medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] ) en [naam medeverdachte 5] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 5] ) en [naam medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 2] ) en [naam medeverdachte 4] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 4] ) en [naam medeverdachte 3] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 3] ),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan net een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens
en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
3.
hij in de periode van
1 juni2018 tot en met 27 september
2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht
en/of Weert en/of elders in Nederland, meermalen, telkens
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
-zich middelen en/of inlichtingen
heeft verschaft, en-kennis en vaardigheden heeft verworven tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf
ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf,
immers hebben verdachte en zijn mededader(s) tezamen en in vereniging
met elkaar,
A. zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van Kalasjnikovs, althans automatische vuurwapens en handvuurwapens en bomvesten, enB. zich laten informeren door instructies hoe een ‘ongelovige’ met steekwapens aangevallen en/of gedood kan worden en hoe van acetonperoxide een bom gemaakt kan worden en hoe een ontsteker voor een bom gemaakt kan worden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

9..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1 primair
eendaadse samenloop van
medeplegen van voorbereiding van moord
en
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk brand stichten en/of ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk brand stichten en/of ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
telkens begaan met een terroristisch oogmerk;
Ten aanzien van feit 2
medeplegen van deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
Ten aanzien van feit 3
medeplegen van zich opzettelijk middelen of inlichtingen verschaffen en kennis en vaardigheden verwerven tot het plegen van een terroristisch misdrijf danwel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

10..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

11.. Motivering straf en maatregel

De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan de voorbereiding van een grote terroristische aanslag op willekeurige burgers en politie in Nederland. Zij hebben gezamenlijk deelgenomen aan een terroristische organisatie en een training gevolgd met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf. De verdachte en de medeverdachten waren voornemens eind 2018 met een voertuig een (zware) bomaanslag te plegen en elders een festival binnen te dringen ‘schietend als een gek op mensen’ met Kalasjnikovs. De verdachte en de medeverdachten zouden daarbij ook handgranaten en bomvesten hebben willen gebruiken. De bomvesten zouden gebruikt moeten worden als de politie zou arriveren, zodat ook zij daarmee slachtoffer zouden worden. De verdachte en de medeverdachten hadden namelijk duidelijk kenbaar gemaakt dat zij zelf niet levend in handen van de politie zouden willen vallen.
De verdachte heeft veelzeggend en door de officieren van justitie terecht als ziekelijk omschreven (beeld)materiaal voorhanden gehad, zoals een instructievideo over hoe een ‘ongelovige’ het best gedood kan worden met een mes, (beeld)materiaal zoals dat onder meer door terroristische organisaties als Islamitische Staat (verder: IS) wordt gepubliceerd en verkondigd. Het is een feit van algemene bekendheid dat organisaties als IS het plegen van dood en verderf zaaiende aanslagen op onschuldige burgers niet schuwen, maar daarentegen juist aanmoedigen onder hun aanhangers.
De bewezen verklaarde feiten zijn zeer ernstige misdrijven, hetgeen zwaar meeweegt bij de bepaling van de (hoogte van de) straf. De internationale gemeenschap wordt geteisterd door bloedige en angstaanjagende terroristische aanslagen. Deze aanslagen worden gepleegd vanuit een intolerante religieuze ideologie, waarbij wordt geprobeerd het eigen gelijk op gewelddadige wijze aan anderen op te leggen en waarbij de bevolking veelal slachtoffer is en ernstige vrees wordt aangejaagd. Daarbij worden geen middelen en methoden geschuwd. De verdachte en de medeverdachten hebben zowel de burgerbevolking als de politie in Nederland op zware wijze beoogd te treffen met een bloedige aanslag waarbij grote aantallen onschuldige personen het slachtoffer zouden moeten worden. Dankzij tijdig ingrijpen van de Nederlandse overheidsdiensten hebben de verdachte en de medeverdachten hun plannen niet kunnen uitvoeren.
Bescherming van de maatschappij
Samenlevingen die worden geconfronteerd met terroristisch geweld dienen hiertegen te worden beschermd. Met grote inzet trachten overheden, waaronder de Nederlandse, zich dan ook daartegen te weren, onder andere door wetgeving in het leven te roepen waarbij wordt getracht terrorisme in de kiem te smoren door middel van strafbaarstellingen die zien op de fase voorafgaande aan het plegen van een terroristisch misdrijf waarin voorbereidende handelingen daartoe worden getroffen, zoals in de onderhavige zaak.
Stafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Rapportages
Ter beoordeling van de toerekenbaarheid van de verdachte, heeft de rechtbank een pro Justitia rapport ontvangen van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en
Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), opgemaakt door A.E. Grochowska, psychiater, R. Haveman, GZ-psycholoog, en P. van der Meer, forensisch milieuonderzoeker, gedateerd 5 maart 2020.
Uit voormeld rapport komt - kort samengevat en voor zover relevant - naar voren dat de verdachte grotendeels zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd, waarbij naast
procespositionele overwegingen mogelijk ook onzekerheid over de uitkomst van het onderzoek een rol heeft gespeeld. De verdachte ging slechts beperkt met de gedragsdeskundigen in gesprek, weigerde deel te nemen aan lichamelijk onderzoek, neurologisch onderzoek en psychologisch testonderzoek en tekende geen machtigingen voor het verkrijgen van (medische) informatie. Het beeld van de verdachte is dus zeer beperkt gebleven. De belangrijkste psychiatrische stoornissen kunnen op basis van de beschikbare informatie, waaronder de groepsobservatie in het PBC, wel nagenoeg worden uitgesloten. Hieronder vallen psychotische stoornissen, autisme of ernstige stemmingsproblematiek. Evenmin zijn er aanwijzingen voor alcohol- en verdovende middelenproblematiek, of voor ernstig disfunctioneren in algemene zin.
Omdat bij de verdachte geen stoornis is vastgesteld, kan evenmin een vanuit de pathologie
gestuurde risicotaxatie worden opgesteld.
Gezien het feit dat geen stoornis kan worden vastgesteld - waardoor niet kan worden gekomen tot doorwerking van een eventuele stoornis in het ten laste gelegde en geen (pathologisch bepaald) recidivegevaar kan worden bepaald - zijn de gedragsdeskundigen niet in staat te adviseren over het eventueel opleggen van een behandeling binnen een gedwongen kader teneinde het eventuele recidivegevaar te beperken.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van een rapport van Reclassering Nederland (hierna: reclassering), gedateerd 2 juni 2020. Uit dit rapport komt - kort samengevat - naar voren dat de verdachte nog steeds de salafistische jihadistische ideologie aanhangt en dat hij niets wil veranderen aan zijn geloofsbeleving. Hij wil enkel weten hoe hij vanuit een religieus perspectief met praktische zaken om moet gaan.
Daarnaast is er sprake van een zorgelijk sociaal netwerk. Zowel in de familiaire sfeer als in zijn vriendenkring zijn diverse personen aangehouden, veroordeeld en/of betrokken geweest bij terroristische activiteiten. Indien hij wordt veroordeeld, staan beide factoren in direct verband met het delictgedrag.
Op praktisch vlak zijn er enige problemen, zoals schuldenproblematiek, moeite met het vinden/behouden van werk en de verdachte heeft geen startkwalificatie, maar deze factoren lijken niet direct in verband te staan met het tenlastegelegde.
Op basis van de dossierinformatie en op basis van de gesprekken met betrokkene, waaruit onder andere naar voren komt dat hij een gewelddadige ideologie aanhangt die geweld rechtvaardigt, is de professionele inschatting van de reclassering dat er een hoge kans op recidive is. Het risico op extremistisch geweld wordt op basis van de VERA-2R [70] , eveneens ingeschat als hoog. Hierbij zijn op alle domeinen ernstige zorgen.
Bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast
kunnen worden na de gevangenisstraf. Dit wordt geadviseerd vanwege de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen die de delicten, indien bewezen, met zich mee had gebracht zonder tijdig ingrijpen van justitie, het hoge recidiverisico en omdat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het Pro Justitia onderzoek.
Radicalisering
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, alsmede het litteken dat hij bij zijn aanhouding heeft opgelopen, hebben - gelet op de bestaande ernstige zorgen ten aanzien van de mate van radicalisering van de verdachte en het daarmee samenhangende gevaar voor herhaling van vergelijkbare feiten - slechts in zeer beperkte mate een matigende invloed op de straftoemeting. Ook de belangen van resocialisering zijn daarom zeer beperkt van invloed op de bepaling van (de hoogte van) de straf.
Slotsom
De rechtbank heeft in het bijzonder gelet op het wettelijk kader van strafmaxima van de strafbaarstellingen waarop de bewezenverklaringen zijn toegespitst met name met betrekking tot feit 1, de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de aard van de strafbaarstellingen, het belang dat de Nederlandse maatschappij gedurende een lange periode wordt beschermd tegen de risico’s van de (vreselijke) gevolgen van een geslaagde aanslag door de verdachte en op overwegingen van speciale preventie.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank geen enkele reden af te wijken van de eis van de officieren van justitie en is een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaar passend. Daarbij zij opgemerkt dat de niet-toegestane beïnvloeding door de AIVD, zoals hiervoor onder 7 overwogen, slechts betrekking heeft op de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en derhalve geen matigende werking heeft op de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Standpunt verdediging
Het rapport van de reclassering voldoet niet aan het vereiste ‘met redenen omkleed’ te zijn, wat aan oplegging van een maatregel ex art. 38z Sr in de weg staat.
Beoordeling
Voormeld reclasseringsrapport houdt, zoals hiervoor weergegeven, onder meer in dat de verdachte nog steeds de salafistische jihadistische ideologie aanhangt en dat hij niets wil veranderen aan zijn geloofsbeleving en dat sprake is van een hoog recidiverisico. Daarnaast wil de verdachte niet meewerken aan het onderzoek voor een Pro Justitia rapportage.
Daarmee voldoet het rapport aan het vereiste ‘met voldoende redenen te zijn omkleed’. Bovendien is de uiteindelijke beslissing over het al dan niet opleggen van de zelfstandige maatregel aan de rechter en is een daartoe strekkend positief reclasseringsadvies niet vereist. [71]
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank zal dan ook tevens de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Op die manier wordt het mogelijk om de verdachte in aansluiting op de gevangenisstraf onder toezicht te stellen indien dit op dat moment nog noodzakelijk wordt geacht. Oplegging van deze maatregel is nodig ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De verdachte heeft gedurende het onderzoek door de reclassering slechts gedeeltelijk openheid van zaken gegeven en vragen met betrekking tot religie en ideologie veelal algemeen en/of ontwijkend beantwoord, terwijl er wel degelijk sprake is van het aanhangen van het jihadistisch gedachtengoed. Daarnaast vormt het sociaal netwerk van de verdachte, bestaande uit familieleden en medeverdachten die reeds eerder betrokken waren bij terroristische misdrijven, een risico. Langdurig toezicht is nodig om het recidiverisico te beteugelen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan nu de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van vier jaren of meer zijn gesteld en er een met redenen omkleed en ondertekend advies van de reclassering is overgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

12..In beslag genomen voorwerp

Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd teruggave aan de verdachte van het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 1 vermelde voorwerp.
Beoordeling
Ten aanzien van het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 1 vermelde voorwerp zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

13..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38z, 46, 47, 55, 57, 83, 134a, 140a, 157, 176a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

14.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

15.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart de officieren van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, als volgt:
gelast de teruggave aan verdachte van het onder 1 vermelde voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat en R. Meulendijk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2020.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot
en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of
Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het/de misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
te weten:
-moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289
juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
-het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in
artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een
terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e)
(vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor
een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(art. 46, 83, 157, 176a en 289 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot
en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of
Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of
176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te
weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is (te) begaan met een
terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf
aan zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen
en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot
het plegen van het misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging
met elkaar, althans alleen, (telkens)
ten behoeve van een of meer (te plegen) aanslag(en) op een of meer locatie(s)
en/of een of meer perso(o)n(en) in Nederland, waarbij gebruik gemaakt zou moeten worden van een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en) en/of een of meer (auto)bom(men) en/of een of meer handgrana(a)t(en)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk eigen gemaakt, en/of
B. tijdens/middels een of meer ontmoeting(en) en/of telefonische en/of
digitale contact(en) (waaronder Telegram) (versluierd) gesproken over en/of
plannen gemaakt met betrekking tot (de voorbereiding van) een of meer (te
plegen) aanslag(en), en/of
C. een of meer perso(o)n(en) benaderd en/of laten benaderen om (gezamenlijk) een of meer aanslag(en) te plegen op een of meer locatie(s), en/of
D. zich laten informeren over en/of op internet gezocht naar (de levering van)
de grondstoffen voor een of meer autobom(men) en/of (de aanschaf van) de
grondstoffen voor explosieven in een of meer bomvest(en), en/of (de levering
van) een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer handgrana(a)t(en), en/of
E. zich laten informeren door instructies hoe een ongelovige met steekwapens aangevallen en/of gedood kan worden en/of hoe van acetonperoxide een bom gemaakt kan worden en/of hoe een ontsteker voor een bom gemaakt kan worden, en/of
F. (op internet) gezocht naar een of meer doel(en) en/of locatie(s) voor een
of meer (te plegen) aanslag(en), en/of
G. aangeschaft en/of laten leveren en/of voorhanden gehad een of meer
Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een
of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, en/of
H. zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van een of meer
Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of
meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en);
(art. 83, 96, 157, 176a, 176b, 288a, 289(a) Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september
2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht
en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
met een of meer mededader(s), waaronder (in elk geval) [naam medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] ) en/of [naam medeverdachte 5] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 5] ) en/of [naam medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 2] ) en/of [naam medeverdachte 4] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 4] ) en/of [naam medeverdachte 3] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 3] ),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan net een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens
en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
(art. 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september
2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht
en/of Weert en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen, en/of
-kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft
bijgebracht tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf
ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging
met elkaar, althans alleen,
A. zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van een of meer
Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of
meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en), en/of
B. zich laten informeren door instructies hoe een ‘ongelovige’ met steekwapens aangevallen en/of gedood kan worden en/of hoe van acetonperoxide een bom gemaakt kan worden en/of hoe een ontsteker voor een bom gemaakt kan worden;
(art. 134a Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad, NJ 2002/626.
2.Vgl. Hoge Raad 20 oktober 1998, NJ 1999/64.
3.Getuigen als opgenomen onder punt 79 in de pleitaantekeningen van mr. Buruma.
4.Vgl. Hoge Raad 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0613, NJ 2010/441.
5.E-mails door de verdediging van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] overgelegd op 3 februari 2020 en 9 juni 2020.
6.Op 8 augustus 2019 bij de politie en ter terechtzitting van 19 augustus 2019.
7.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 4431.
8.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 4431.
9.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 4431.
10.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 4432.
11.Procesdossier 26Orem, ZD 1, Proces-verbaal van digitaal onderzoek [naam onderzoek] iPhone 5, p 2047 e.v. en Aanvullend proces-verbaal van digitaal onderzoek [naam onderzoek] iPhone 5, p 2063 e.v.
12.[naam medeverdachte 1] gebruikmakend van Facebook naam [facebooknaam] , aanschaf van wapens in Facebook gesprek versluierd als ‘kopen van snoep’.
13.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 4032.
14.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 4031 en 4033.
15.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 650.
16.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 652 en 653.
17.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 654.
18.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 774.
19.E-mails door de verdediging van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] overgelegd op 3 februari 2020 en 9 juni 2020.
20.[naam medeverdachte 1] in verhoor d.d. 8 januari 2020: “Als ik het over candy had, voor mijn begrip, ik praat over wapen en aanslag.” ZD 1, p. 4592.
21.Wiens Facebook account ook gekoppeld kan worden aan accounts met de naam ‘ [naam 3] ’ erin.
22.[naam 1] maakt gebruik van een mailadres dat [naam account 1] aan [naam medeverdachte 1] heeft verstrekt.
23.E-mails door de verdediging van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] overgelegd op 9 juni 2020.
24.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 1748.
25.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 1749.
26.Hoge Raad 05 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122.
27.Hoge Raad 31 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:768.
28.Gerechtshof Den Haag 21 juni 2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:AP3601, r.o. 4.3.9. gevolgd door de Hoge Raad in zijn arrest van 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122, NJ 2007/336 r.o. 2.4.
29.De Wiv 2017 is in werking getreden op 1 september 2017 (gedeeltelijk) en op 1 mei 2018 (volledig).
30.Kamerstukken II, 2016-2017, 34 588, nr. 3, p. 5.
31.Kamerstukken II, 2016-2017, 34 588, nr. 3, p. 6.
32.Kamerstukken II, 2016-2017, 34 588, nr. 3, p. 153.
33.Laatste e-mail van [naam 1] en [naam 2] dateert van 24 september 2018, [naam medeverdachte 1] is 27 september 2018 aangehouden.
34.Vgl. gerechtshof Amsterdam 25 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:915.
35.Vgl. Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122, NJ 2007/336, r.o. 4.7.2 en 6.4.2.
36.Meer specifiek: van [naam 1] en [naam 2] die gerelateerd zijn aan de AIVD.
37.O.a. Hoge Raad 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:155.
38.O.a. Pătraşcu tegen Roemenië, EHRM 14 februari 2017, nr. 7600/09 en Ramanauskas tegen Litouwen 5 februari 2008, nr. 74420/01.
39.Vgl. Pătraşcu tegen Roemenië, EHRM 14 februari 2017, nr. 7600/09.
40.EHRM 4 november 2010, nr. 18757/06, par. 47 (Bannikova/Rusland).
41.EHRM 4 november 2010, nr. 18757/06, par. 38 (Bannikova/Rusland).
42.EHRM 26 oktober 2006, nr. 59696/00, par. 134 (Khudobin/Rusland).
43.EHRM 4 november 2010, nr. 18757/06, par. 38 (Bannikova/Rusland); EHRM (GK) 5 februari 2008, nr. 74420/01, par. 63-64 (Ramanauskas/Litouwen).
44.EHRM 9 juni 1998, nr. 44/1997/828/1034.
45.EHRM 29 september 2009, nrs. 23782/06 en 46629/06, par. 55 (Constantin & Stoian/Roemenië) en EHRM 4 november 2010, nr. 18757/06, par. 41 (Bannikova/Rusland):
46.EHRM 18 december 2014, nr. 14212/10, par. 86 (Scholer tegen Duitsland): “it proved that the applicant had already been involved in offences such as the one he was then suspected of.”.
47.Aldus A-G Knigge in zijn conclusie ECLI:NL:PHR:2017:878 (5.5. en 5.6.) onder Hoge Raad 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:155 (Winzip).
48.Aldus A-G Knigge in zijn conclusie ECLI:NL:PHR:2017:878 (5.13.) onder Hoge Raad 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:155 (Winzip).
49.Hoge Raad 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:155 (Winzip).
50.Aldus A-G Knigge in zijn conclusie ECLI:NL:PHR:2017:878 (6.5.) onder Hoge Raad 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:155 (Winzip).
51.Aldus A-G Knigge in zijn conclusie ECLI:NL:PHR:2017:878 (8.9.) onder Hoge Raad 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:155 (Winzip).
52.E-mails door de verdediging van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] overgelegd op 9 juni 2020.
53.De letterlijke tekst van dit mailbericht is eerder in dit vonnis opgenomen bij de weergave van de mailwisseling tussen [naam medeverdachte 1] en [naam 1] / [naam 2] .
54.Procesdossier 26Orem, ZD1, p. 667 onderaan en 668.
55.Procesdossier 26Orem, ZD1, p. 668 t/m 671.
56.Procesdossier 26Orem, ZD1, p. 706 t/m 710.
57.Verklaring A-2363 ten overstaan van de rechter-commissaris op 19 februari 2020, p. 3 en verklaring A-2346 ten overstaan van de rechter-commissaris op 4 december 2019, p. 3.
58.Verklaring B-2870 ten overstaan van de rechter-commissaris op 19 februari 2020, p. 14.
59.In totaal: 4 liter zoutzuur, 4250 ml waterstofperoxide en 27,5 liter aceton.
60.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 3149.
61.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 3145.
62.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 1102.
63.Vgl. Hoge Raad 22 januari 2008, NJ 2008,72.
64.Kamerstukken II 2001/02, 28463.
65.Vgl onder meer gerechtshof Den Haag, 18 januari 2013, ECLI:NL:GHDA:2013:BZ6496.
66.Zie p. 16 en 18 van de pleitnotities.
67.Kamerstukken II, vergaderjaar 2008-2009, 31 386, nr. 12 (Brief van de Minister van Justitie), p. 5.
68.Hoge Raad 31 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1011.
69.Kamerstukken II, vergaderjaar 2008-2009, 31 386, nr. 8 (Nota naar aanleiding van het verslag), p. 8.
70.Een risicotaxatie-instrument voor de inschatting van de kans op gewelddadig extremisme.
71.Memorie van Antwoord. Kamerstukken 1 2015/2016 33 816 nr 1 p. 32.