Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam opposant],
1..De procedure
- de (inleidende) dagvaarding van JACM van 2 juli 2019, met producties;
- het verstekvonnis van deze rechtbank van 25 september 2019 met zaak-/rolnummer
- de verzetdagvaarding van AP c.s., tevens houdende een provisionele vordering ex artikel 223 Rv, tevens houdende eis in reconventie, van 14 februari 2020, met producties;
- de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring in verzet van JACM, tevens conclusie van antwoord inzake de vorderingen ex artikel 223 Rv;
- de antwoordconclusie op de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring, tevens conclusie van repliek inzake de vorderingen ex artikel 223 Rv in conventie en reconventie, tevens van voorwaardelijke vermeerdering van eis in reconventie van AP c.s., met producties;
- de conclusie van dupliek in het incident ex artikel 223 Rv van JACM.
2..Het geschil in de hoofdzaak
3..De geschillen in de incidenten
4..De beoordeling in de incidenten
NJ1997/449) te weten dat art. 6 EVRM niet absoluut is; de lidstaten hebben een zekere discretionaire bevoegdheid om beperkingen op dat recht te introduceren, zolang de toegang tot de rechter maar niet zodanig wordt beperkt dat dat “
the very essence of the right is impaired”, terwijl de beperking voorts in strijd is met art. 6 EVRM “
if it does not pursue a legitimate aim and if there is not a reasonable relationship of proportionality between the means employed and the aim sought to be achieved”.
5..De beslissing
14 oktober 2020voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.