ECLI:NL:HR:1999:AA4005
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Mijnssen
- F. Herrmann
- M. van der Putt-Lauwers
- A. de Savornin Lohman
- J. Hammerstein
- H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Verdeling van de gemeenschap van goederen na echtscheiding met betrekking tot onroerend goed in Portugal
In deze zaak gaat het om de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De partijen waren op 11 december 1969 in gemeenschap van goederen gehuwd, maar hun huwelijk werd op 11 maart 1986 ontbonden. De vrouw, eiseres tot cassatie, heeft in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap had vastgesteld. De man, verweerder in cassatie, was niet verschenen in de procedure.
De vrouw had eerder bij de Rechtbank te Amsterdam een vordering ingesteld tot verdeling van de gemeenschap, waarbij zij onder andere de peildatum van de waardering van de boedelbestanddelen wilde herzien. De Rechtbank had in een eindvonnis van 22 november 1995 de verdeling vastgesteld, maar de vrouw ging in hoger beroep. Het Gerechtshof vernietigde het vonnis van de Rechtbank en bepaalde de verdeling van de gemeenschap van goederen, waarbij de vrouw een perceel grond in Portugal en de man een ander perceel en een huis in Amsterdam kreeg toegewezen.
In cassatie heeft de Advocaat-Generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar cassatieberoep, omdat zij niet had voldaan aan de inschrijvingsvereisten van artikel 3:301 lid 2 BW. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar beroep voor zover het de middelen II en III betreft, en heeft het beroep voor het overige verworpen. De vrouw is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de man op nihil zijn begroot. Dit arrest is gewezen door de vice-president en raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken op 24 december 1999.