ECLI:NL:HR:1999:AA4005

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/161HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Mijnssen
  • F. Herrmann
  • M. van der Putt-Lauwers
  • A. de Savornin Lohman
  • J. Hammerstein
  • H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap van goederen na echtscheiding met betrekking tot onroerend goed in Portugal

In deze zaak gaat het om de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De partijen waren op 11 december 1969 in gemeenschap van goederen gehuwd, maar hun huwelijk werd op 11 maart 1986 ontbonden. De vrouw, eiseres tot cassatie, heeft in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap had vastgesteld. De man, verweerder in cassatie, was niet verschenen in de procedure.

De vrouw had eerder bij de Rechtbank te Amsterdam een vordering ingesteld tot verdeling van de gemeenschap, waarbij zij onder andere de peildatum van de waardering van de boedelbestanddelen wilde herzien. De Rechtbank had in een eindvonnis van 22 november 1995 de verdeling vastgesteld, maar de vrouw ging in hoger beroep. Het Gerechtshof vernietigde het vonnis van de Rechtbank en bepaalde de verdeling van de gemeenschap van goederen, waarbij de vrouw een perceel grond in Portugal en de man een ander perceel en een huis in Amsterdam kreeg toegewezen.

In cassatie heeft de Advocaat-Generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar cassatieberoep, omdat zij niet had voldaan aan de inschrijvingsvereisten van artikel 3:301 lid 2 BW. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar beroep voor zover het de middelen II en III betreft, en heeft het beroep voor het overige verworpen. De vrouw is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de man op nihil zijn begroot. Dit arrest is gewezen door de vice-president en raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken op 24 december 1999.

Uitspraak

24 december 1999
Eerste Kamer
Nr. C98/161HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats], Portugal,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr P. Garretsen,
t e g e n
[de man],
wonende in Engeland, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten het Koninkrijk,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - heeft bij exploit van 5 augustus 1993 eiseres tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam, en na wijziging van eis, gevorderd:
primair aan de man toe te scheiden het pand [adres] 38 te [woonplaats], het perceel grond “Vales” en het perceel grond Ilha de Madeira, beide gelegen te Portugal onder verrekening van de overwaarde ad fl 34.930,86;
subsidiair de vrouw te veroordelen tot nakoming van de afspraken zoals bevestigd door haar advocate op 10 januari 1986 zoals omschreven in het lichaam van deze dagvaarding aldus dat zij zal meewerken aan de tenaamstelling van het stuk grond van 2600 m2 in Portugal op naam van de man en de tenaamstelling van het pand in Amsterdam eveneens op naam van de man en indien de vrouw weigert binnen 10 dagen na het in deze te wijzen vonnis aan dat transport mee te werken, reeds nu voor alsdan een onzijdig persoon te benoemen die in haar plaats zal worden gesteld teneinde die medewerking alsnog te verlenen;
meer subsidiair de vrouw te veroordelen om over te gaan tot verdeling van de nog onverdeeld gelaten boedel, aldus dat voornoemd stuk grond in Portugal dat de man en de vrouw in mede-eigendom toebehoort aan de man wordt toegescheiden en het huis (aan partijen in gemeenschappelijke eigendom toebehorende) te [woonplaats], onder de aan de man op te leggen verplichting dat het stuk grond in Portugal van 5000 m2 met bungalow en schuren aan de vrouw zal worden toegescheiden onder eventuele verrekening van de overwaarde en eveneens bij gebreke van die medewerking binnen 10 dagen na het in deze te wijzen vonnis reeds nu voor alsdan een onzijdig persoon te benoemen die in haar plaats zal worden gesteld teneinde die medewerking te verlenen.
De vrouw heeft de vorderingen bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 2 maart 1994 op 11 april 1994 gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 22 november 1995 de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen vastgesteld als in rov. 5 van dit vonnis is aangegeven en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij memorie van grieven heeft zij gevorderd voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de man te veroordelen:
primair: de peildatum van de waardering van de boedelbestanddelen te herzien op grond van redelijkheid en billijkheid en alsdan, de omvang van de gemeenschap van goederen vast te stellen en de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen;
subsidiair: een deskundige te benoemen die onder meer de taxatie van het pand te [woonplaats] aan de [adres] 38 per maart 1986 zal beoordelen en de waarden zal vaststellen van de diverse boedelbestanddelen.
De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij memorie van antwoord heeft de man gevorderd:
a. het vonnis van de Rechtbank te bekrachtigen dat het perceel te Portugal genaamd Ilha de Madeira in het arrest van het Hof wordt aangeduid als zijnde gelegen in de gemeente Albufeira, deelgemeente Guia, zoals ingeschreven in het respectievelijke kadaster van landgoederen onder ¼ van artikel 1021 en beschreven op het registratiekantoor van het register van onroerende goederen van Albufeira onder nummer 4843 op bladzijde 49 achterzijde van boek B-13;
b. te bepalen dat, op de voet van art. 3:300 BW, dit arrest dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte tot overdracht van de aan de man toegescheiden registergoederen.
Bij arrest van 15 januari 1998 heeft het Hof:
het bestreden vonnis vernietigd en de gemeenschap van goederen tussen partijen verdeeld zoals hierna is vermeld onder 3.3.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen man is verstek verleend.
De vrouw heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar cassatieberoep.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
Partijen zijn op 11 december 1969 in gemeenschap van goede-ren met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 11 maart 1986 ontbonden door inschrijving van het vonnis waarbij tussen hen echt-schei-ding werd uitgesproken in de registers van de burgerlijke stand.
De door de echtscheidng ontbonden gemeenschap van goederen is onverdeeld gebleven. Tot die gemeenschap behoorden onder meer twee percelen grond met bebouwing in Portugal aangeduid met "Vales" en "Ilha de Madeira" en een huis aan de Ruyschstraat te Amsterdam.
De man heeft in dit geding verdeling van de ge-meen-schap gevorderd.
3.2 Ter gelegenheid van de door de Rechtbank gelaste comparitie van partijen hebben partijen verklaard dat zij het erover eens zijn dat de activa van de boedel tezamen fl 96.3-00,-- bedragen en de passiva fl 33.438,--. Bij deze comparitie is gebleken dat bij toedeling aan de man van het perceel Ilha de Madeira in Portugal, het pand aan de [adres] te [woonplaats] en de passiva en toedeling aan de vrouw van het perceel Vales in Portugal, de man zou zijn overbedeeld voor een bedrag van fl 5.431,--. Bij haar eindvonnis heeft de Rechtbank de verdeling van de gemeenschap vastgesteld. Daarbij zijn aan de man toege-deeld het perceel Ilha de Madeira en het pand aan de Ruyschs-traat alsmede de passi-va. Aan de vrouw is het per-ceel Vales toegedeeld. Voorts heeft de Rechtbank vastgesteld dat de vordering van de vrouw op de man terzake van overbedeling fl 5.431,-- bedraagt.
In hoger beroep heeft de vrouw zich in grief 1 ge-keerd tegen de door de Rechtbank vastgestelde verdeling. Haar grief 2 betrof de waardering van tot de gemeenschap behorende goederen. Die grief hield in dat de Rechtbank geen reke-ning heeft gehouden met dwaling door de vrouw, met het ontbreken van haar wil bij totstandkomen van de verdeling en met dwang, bedrog en misbruik van omstandigheden en dat op grond van dit een en ander de boedelscheidingsovereenkomst ongedaan moet worden ge-maakt.
3.3 De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en geconclu-deerd dat het Hof het vonnis van de Rechtbank zal bekrachtigen, met bepaling door het Hof op de voet van art. 3:300 BW dat het arrest van het Hof dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opge-maakte notariële akte tot overdracht van de aan de man toegescheiden registergoederen.
Het Hof heeft vervolgens in het principaal hoger beroep de grieven verworpen. Het heeft, in verband met de gewijzig-de vordering van de man, het vonnis van de Rechtbank vernietigd. Het dictum luidt verder voorzover in cassatie van belang, dat de gemeenschap wordt verdeeld als volgt:
"aan de vrouw wordt toegedeeld een stuk grond met een geschat oppervlak van ongeveer 5000 m2 met opstal-len, bekend als "Vales", Agoz, gemeente Silves, Algar-ve, Por-tugal, ingeschreven bij de belastingdienst in Silves onder Artigo 4.316, fre-guesia de Algoz, be-schreven in het register van onroerende goederen onder nummer 37.-071 op blad-zijde 123 van Boek B-94 tegen een waarde van fl 26.000,--;
aan de man wordt toegedeeld een stuk grond met een ge-schat oppervlak van 2250 m2 met opstal, bekend als "Ilha de Madeira", Guia, gemeente Albufeira, Algar-ve, Portugal, inge-schreven bij de belastings-dienst in Albufeira (kadaster van landgoederen) on-der 1/4 gedeelte van Artigo 1.021, freguesia de Guia, be-schreven in het register van onroerende goederen van Albufeira onder nummer 4.843 op bladzijde 44 of 49 achterzijde van boek B-13 tegen een waarde van fl 15.3-00,-;
aan de man wordt toegedeeld een huis met onder-grond aan de [adres] 38 te [woonplaats], bekend als sectie S nr. 294, groot 1,35 are, tegen een waarde van fl 55.0-00,--;
aan de man wordt toegedeeld een hypothecaire le-ning betreffende laatstgemeld perceel, groot fl 28.352,65, voormelde belastingschulden ten be-drage van in totaal fl 4.515,--, en de taxatiekosten ten bedrage van fl 570,63;
bepaalt dat de man terzake wegens overbedeling aan de vrouw moet betalen fl 5.431,--;
bepaalt dat dit arrest ten aanzien van het hier-voor vermelde in de plaats treedt van een tussen partijen op te maken notariële akte van toedeling en levering;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;".
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.1 Ingevolge art. 3:301 lid 2 BW dient beroep in cas-satie tegen een uitspraak waarvan de rechter op de voet van art. 3:300 lid 2 heeft be-paald dat zij in de plaats treedt van een tot leve-ring van een regis-ter-goed bestemde akte of van een deel van zodanige akte op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van dit rechtsmiddel dient te worden ingeschreven in het in art. 433 Rv. bedoelde register. Het is aan de eiser tot cassatie om door overlegging van een verklaring van de griffier van het ge-recht dat de bestreden beslissing heeft gegeven, aan te tonen dat aan het in art. 3:301 lid 2 gestelde voorschrift is voldaan. Nu de vrouw een dergelijke verklaring niet heeft overgelegd moet ervan worden uitgegaan dat niet is voldaan aan eerstbedoeld voorschrift. Zulks wordt bevestigd door hetgeen is opg-merkt in de schrifte-lijke toelichting van de vrouw onder 2.1 en door de inlichtingen die de Advocaat-Generaal Strikwerda blijkens zijn conclusie onder 10, ambtshalve heeft ingewonnen.
4.2.1 Het bepaalde bij art. 3:301 lid 2 strekt ertoe, zo-als ook naar voren komt uit de Memorie van Toelichting bij art. 3:301, dat bij inschrijving van de uitspraak op de voet van art. 3:89 lid 1, zo-veel mo-ge-lijk buiten twij-fel wordt gesteld dat op het tijd-stip waarop de termijn voor het in-stellen van beroep in cas-satie ver-streek, zodanig beroep niet is ingesteld (Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6) blz. 1400 - 1402). Zulks is van be-lang met betrekking tot de ten aanzien van verkrijging van register-goederen vereiste rechtszekerheid. De bepaling be-werkstel-ligt dat de griffier van het gerecht dat de uit-spraak heeft gedaan bij de afgifte van de in art. 25 Ka-das-terwet bedoelde verklaring, dat hem niet van het instel-len van een gewoon rechtsmiddel is geble-ken, kan af-gaan op het in art. 433 bedoelde regi-ter. Zulks is niet alleen van belang in de in art. 25 lid 1 onder a en b genoemde gevallen maar ook in dat waarin de in art. 3:300 lid 2 bedoelde uit-spraak bij voor-raad uitvoerbaar is ver-klaard. In zodanig geval draagt de veroorde-ling zolang daartegen nog beroep in cassatie openstaat, of, indien cassatie is ingesteld, het geding nog niet definitief tot een einde is gekomen, een niet definitief karakter. Zou de termijn voor het instellen van beroep in cassa-tie zijn verstreken nadat van de bevoegdheid om de uit-spraak bij voorraad uit te voe-ren gebruik is gemaakt, dan zal als-nog een verklaring van de griffier als bedoeld in art. 25 Kadasterwet kunnen worden in-geschreven om buiten twijfel te stellen dat geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat tegen de reeds ingeschreven uitspraak.
Uit dit een en ander volgt dat het bepaalde bij art. 3:301 lid 2 een beperkte strekking heeft. Er is onvol-doende grond om aan te nemen dat de in art. 3:301 lid 2 voorziene niet-ontvankelijkheid het cassatieberoep ook treft voorzover dit klachten richt tegen oordelen die niet betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte. Leiden laatstbedoelde klachten tot cassatie en verwijzing, dan zal de rechter naar wie de zaak wordt verwezen, zo de geschilpunten waarover alsnog moet worden beslist verband houden met de ingeschreven en inmiddels onherroepelijk geworden beslis-sing, daarmee reke-ning moeten houden bij zijn verdere beoordeling van het geschil.
4.2.2 Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2.1 is overwogen, dient het bepaalde bij art. 3:301 lid 2 aldus te worden opgevat dat de eiser tot cassatie die heeft nagelaten het instellen van zijn beroep te doen aante-kenen in het in art. 433 bedoelde register, uitsluitend niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard voorzover het dat gedeelte van de uitspraak betreft ten aanzien waarvan de rechter heeft bepaald dat het op de voet van art. 3:300 lid 2 treedt in de plaats van de akte.
4.3 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep voor-zover het de middelen II en III betreft.
5. Beoordeling van middel I
De in middel I aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot be-antwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep voorzover het de middelen II en III betreft;
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de man begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Herrmann, Van der Putt-Lauwers, De Savornin Lohman en Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 24 december 1999.