ECLI:NL:RBROT:2020:6732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
ROT 20/1116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening recht op bijstand en verblijf in het buitenland onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. S.C. Scheermeijer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. R. Duivenvoorde. De zaak betreft de herziening van het recht op bijstand van eisers over de maand augustus 2019, waarbij een bedrag van € 496,22 aan ontvangen bijstand werd teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers in strijd met artikel 13, lid 1, sub e van de Participatiewet (Pw) langer dan vier weken in het buitenland hebben verbleven, van 21 augustus 2019 tot en met 28 augustus 2019. Eisers hebben aangevoerd dat er zeer dringende redenen waren voor hun langdurige verblijf in het buitenland, waaronder het overlijden van de vader van eiser en de ziekte van eiser en zijn kinderen, waardoor zij niet in staat waren om eerder terug te keren naar Nederland.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel eisers meer dan de toegestane periode in het buitenland verbleven, het niet relevant is of dit hen te verwijten is. De toetsing betreft of er zeer dringende redenen waren die noopten tot het verlenen van bijstand. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie die levensbedreigend was of die zou leiden tot blijvend ernstig letsel. De financiële moeilijkheden die voortvloeiden uit de uitsluiting van bijstand zijn niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is niet in het openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres) en [naam eiser] (eiser), te [plaats] , tezamen eisers,

gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers herzien over de maand augustus 2019 en wordt er een bedrag aan ontvangen bijstand van € 496,22 van eisers teruggevorderd.
Bij besluit van 28 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft telefonisch plaatsgevonden op 21 juli 2020. Eiseres is gehoord, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in het primaire besluit de bijstandsuitkering van eisers herzien over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 augustus 201) en bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 496,22. De reden daarvan is dat eisers geen recht op bijstand hadden omdat zij in strijd met artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet (Pw) langer dan vier weken, namelijk van 21 augustus 2019 tot en met 28 augustus 2019, in het buitenland hebben verbleven.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers meer dan vier weken in het buitenland hebben verbleven. Eisers stellen dat sprake is geweest van zeer dringende redenen om langer in het buitenland te verblijven. Tijdens de vakantie is de vader van eiser overleden. Kort daarop is eiser ziek geworden. Hij kreeg medicatie en rust voorgeschreven. Kort daarna werden de kinderen ook ziek. Eiser was vanwege zijn medische toestand en medicijngebruik niet in staat terug te reizen. Eiseres had in augustus 2019 nog geen rijbewijs. Eisers hebben actief gezocht naar alternatieven om thuis te komen. Zij hadden geen geld voor een vliegreis. Uiteindelijk konden eisers pas op 28 augustus 2019 met de ferry via Spanje terugkeren. Eisers begrijpen dat zij langer in het buitenland zijn geweest dan op grond van de Pw is toegestaan, maar zijn van mening dat er sprake is van een zeer dringende reden op grond waarvan verweerder op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw een uitkering aan eisers behoorde te verstrekken.
3.1.
Vaststaat dat eisers met hun verblijf in het buitenland van 21 augustus 2019 tot en met 28 augustus 2019 de per kalenderjaar maximale toegestane periode van verblijf in het buitenland hebben overschreden. Dit betekent dat zij op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw in de te beoordelen periode waren uitgesloten van het recht op bijstand.
3.2.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw kan verweerder bijstand verlenen aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Het gaat er daarbij niet om of het aan eisers te verwijten is dat zij langer dan toegestaan in het buitenland hebben verbleven, of om de reden waarom eisers niet tijdig konden terugreizen naar Nederland. Het gaat erom of er dringende redenen zijn die noopten tot het verlenen van bijstand over de periode waarin eisers daarop vanwege het te lange verblijf in het buitenland geen recht hadden. De rechtbank verwijst voor deze toetsingsmaatstaf naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 26 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3937) en van 11 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1366).
3.3.
Voor zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat daarvan in hun geval sprake was. De door hun overgelegde stukken bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een situatie zou zijn ontstaan die voor eiser(s) levensbedreigend was of die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben als er over de betrokken periode geen bijstand wordt toegekend. De omstandigheid dat de uitsluiting van bijstand voor eisers een moeilijke financiële situatie tot gevolg had leidt niet tot een ander oordeel.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is gedaan op 29 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.