ECLI:NL:RBROT:2020:6481

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
NL19.3545
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en ingangsdatum verblijfsvergunning voor Afghaanse arts

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de asielvergunning van eiseres, een Afghaanse arts die in 2014 een asielaanvraag indiende. De rechtbank Rotterdam oordeelt dat de herhaalde asielaanvraag van eiseres moet worden verleend met terugwerkende kracht tot de datum van haar eerste aanvraag, omdat zij voldoet aan de vereisten voor internationale bescherming. Eiseres heeft in 2014 een operatie uitgevoerd bij een vrouw van een lid van de Taliban en is sindsdien bedreigd. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielvergunning ten onrechte pas met ingang van 29 augustus 2017 heeft verleend, terwijl eiseres al in 2014 aan alle vereisten voldeed. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 29 oktober 2014. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, inclusief de kosten van deskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3545

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. J.M. Sidler).

Procesverloop

Op 15 februari 2019 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 4 januari 2018.
Bij besluit van 18 februari 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres verleend met ingang van 4 januari 2018.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 29 april 2020 heeft verweerder een nieuw besluit (het bestreden besluit 2) genomen op de asielaanvraag van eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Attayee. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Zij heeft een aanvraag voor een asielvergunning ingediend op 27 oktober 2014, waaraan zij ten grondslag heeft gelegd dat zij afkomstig is uit Afghanistan, waar zij werkzaam was als arts. Zij heeft een operatie uitgevoerd bij een vrouw van een lid van de Taliban en is daarna door de Taliban bedreigd, aldus eiseres.
2. Deze aanvraag is bij besluit van 8 oktober 2015 afgewezen met de overweging dat verweerder de werkzaamheden van eiseres als arts wel geloofwaardig acht, maar de gestelde bedreigingen door de Taliban niet. Het beroep hiertegen is door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 23 februari 2016 ongegrond verklaard (AWB 15/19193). Bij uitspraak van 25 maart 2016 (zaaknr. 201602023/2/V2) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) deze uitspraak bevestigd.
3.1.
Op 29 augustus 2017 heeft eiseres een formulier ‘M35-O Kennisgeving tweede of volgende asielaanvraag’ ingediend, gevolgd door een formele asielaanvraag op 4 januari 2018. Daaraan heeft zij twee rapporten ten grondslag gelegd van A. Giustozzi die onderzoek heeft gedaan naar het incident in het ziekenhuis en naar de dreigbrief van de Taliban. Daarbij heeft eiseres gewezen op gewijzigd beleid van verweerder op grond waarvan zij als kwetsbare minderheidsgroep en risicogroep moet worden aangemerkt. In de opvolgende asielaanvraag heeft eiseres verweerder ook uitdrukkelijk gevraagd om de verblijfs-vergunning met terugwerkende kracht alsnog te verlenen en de onrechtmatigheid van het eerste besluit te erkennen.
3.2.
Bij besluit van 4 januari 2018 heeft verweerder aan eiseres op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Hiertegen heeft eiseres beroep in gesteld. Op 6 juni 2018 (NL18.976) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de verleende ingangsdatum en heeft zij het in die procedure bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de ingangsdatum van de aan eiseres verleende asielvergunning voor bepaalde tijd.
3.3.
Het door eiseres ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook geacht gericht te zijn tegen het bestreden besluit 1. In het bestreden besluit heeft verweerder opnieuw op de opvolgende asielaanvraag van eiseres beslist en heeft hij de asielvergunning aan haar verleend met ingang van 4 januari 2018. Verweerder heeft de tweede asielaanvraag ingewilligd op grond van een beleidswijziging per 17 maart 2017 ten aanzien van vrouwen werkzaam in de Afghaanse gezondheidssector (WBV 2017/2 onder 2.3.2.). Eiseres behoort tot die risicogroep en er sprake is van geringe indicaties. Verweerder ziet geen reden om de asielvergunning met terugwerkende kracht tot het moment van de eerste asielaanvraag te verlenen omdat hij de problemen van eiseres met de Taliban nog steeds ongeloofwaardig vindt.
3.4.
In het bestreden besluit 2 heeft verweerder een nieuw besluit genomen over de ingangsdatum van de asielaanvraag van eiseres. Hij heeft de asielvergunning met ingang van 29 augustus 2017 verleend. Hierbij heeft verweerder overwogen dat de asielvergunning wordt verleend op het moment dat eiseres alsnog aannemelijk maakte een reëel risico te lopen op vervolging of ernstige schade bij terugkeer, te weten de datum van haar opvolgende asielaanvraag. Verweerder blijft bij het eerdere standpunt dat deze vrees niet aannemelijk is gemaakt in de eerste procedure. Het bestreden besluit 1 blijft van kracht waar het ziet op de aan eiseres toegekende dwangsom en op de rechtsgevolgen, zijnde het rechtmatig verblijf van betrokkene in Nederland. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat, mede gezien het belang van rechtszekerheid, een asielvergunning alleen in uitzonderlijke gevallen met terugwerkende kracht verleend wordt en zo’n geval doet zich hier naar zijn mening niet voor.
4. Het beroep van eiseres richt zich ten eerste tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Verweerder heeft alsnog na het instellen van dit beroep het gevraagde besluit in de vorm van het bestreden besluit 1 genomen en heeft daarbij aan eiseres een dwangsom toegekend. Ter zitting heeft eiseres het beroep in zoverre ingetrokken, zodat het geschil over het niet tijdig beslissen beperkt is tot de proceskosten. Nu niet in geschil is dat verweerder pas hangende beroep – en dus te laat – heeft beslist en hij aan eiseres de dwangsom heeft betaald, zal de rechtbank verweerder gelet op artikel 8:75a van de Awb veroordelen in de proceskosten van eiseres, zoals aan het einde van deze uitspraak is opgenomen. Maar eerst zal de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit behandelen. Het beroep richt zich, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede op het bestreden besluit 2 voor zover daarin de verblijfsvergunning niet is toegekend met ingang vanaf de datum van de eerste aanvraag.
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit 2 van verweerder. Zij voert aan dat verweerder haar herhaalde asielaanvraag ten onrechte niet toegewezen heeft met ingang van de datum van haar eerste asielaanvraag. Zij heeft met de door haar overgelegde twee rapporten van Giustozzi alsnog aannemelijk gemaakt dat zij is bedreigd door de Taliban naar aanleiding van de door haar op de vrouw van een lid van de Taliban uitgevoerd operatie. In ieder geval hebben die feiten zich voorgedaan in oktober 2014 en dus in de periode waarover het ambtsbericht van 15 november 2016 gaat en welk ambtsbericht aanleiding is geweest voor de beleidswijziging WBV 2017/2 van 17 maart 2017. Die beleidswijziging vormde voor verweerder de reden om de verblijfsvergunning uiteindelijk met ingang van 29 augustus 2017 te verlenen. Verweerder heeft daarom volgens eiseres ten onrechte nagelaten om het besluit te heroverwegen en een nieuw besluit te nemen met terugwerkende kracht. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat sprake moet zijn van evident onjuiste informatie, op grond waarvan het eerste besluit genomen is. Nu verweerder een onjuist toetsingskader heeft gebruikt, is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Omdat sprake is van een onrechtmatig besluit maakt eiseres aanspraak op vergoeding van de kosten van de twee door haar overgelegde rapporten.
6. Verweerder handhaaft het bestreden besluit en voert aan dat het juiste toetsings-kader is toegepast. Gelet op het belang van de rechtszekerheid is er pas aanleiding om terug te komen van een besluit, als dat besluit evident onjuist is geweest op grond van de, ten tijde van dat besluit, voorhanden en bekend zijnde informatie. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 13 juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019: 6471). Verder verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2098). Daarbij kan het onderzoek van Giustozzi niet beschouwd worden als nieuw element of een nieuwe bevinding en leidt het er gelet op het voorgaande niet toe dat verweerder terug dient te komen van zijn eerdere oordeel in de eerste asielprocedure.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het (in rechte vaststaande) besluit van 8 oktober 2015 (zie hiervoor onder 2) de gestelde gebeurtenis (de operatie van de vrouw van een lid van de Taliban) geloofwaardig vond, maar niet dat eiseres in verband daarmee werd bedreigd door de Taliban. In het bestreden besluit 2 overweegt verweerder dat door de (mogelijke) contacten van eiseres met de Taliban tijdens haar werkzaamheden, is voldaan aan het vereiste van geringe indicaties dat het beleid stelt om in aanmerking te komen voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap vanuit het risicogroepenprofiel. De rechtbank ziet niet in dat dit standpunt innerlijk inconsistent is.
Eiseres heeft twee rapporten van Giustozzi overgelegd. Deze rapporten hebben betrekking op de dreigbrief van de Taliban die eiseres ontvangen heeft en op een brief van een collega-arts die deze bedreiging bevestigt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom dit niet leidt tot de conclusie dat de gestelde bedreiging geloofwaardig is. Verweerder heeft het onderzoek naar de dreigbrief van de Koninklijke Marechaussee (KMar) mogen betrekken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres. De KMar is tot de conclusie gekomen dat de brief waarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven is. Deze conclusie wordt gebaseerd op de constatering dat de stempel aangebracht is door middel van een reproductietechniek. Het is vaste jurisprudentie dat de KMar aangemerkt kan worden als deskundige op dat gebied, zie hiervoor onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS: 2015:3269). De stelling van eiseres dat de KMar minder deskundig is dan Bureau Documenten als het gaat om de beoordeling van de authenticiteit van documenten, volgt de rechtbank niet. Het is aan eiseres om het oordeel van de KMar (met een contra-expertise) te weerleggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dit oordeel onvoldoende gemotiveerd bestreden met de overgelegde rapporten die zij zelf beschouwt als het resultaat van een ‘fact-finding mission’ en niet als contra-expertise. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de rapporten van Giustozzi niet kunnen bijdragen aan een ander oordeel. Vaststaat dat Giustozzi niet bevoegd is tot het doen van documentenonderzoek. Hij heeft een contact van hem in Afghanistan (journalist/onderzoeker [naam] ) onderzoek laten doen naar de feiten die in deze documenten staan beschreven. [naam] heeft volgens de rapporten contact gehad met de Taliban en met de collega-arts in het ziekenhuis. Met dit onderzoek, niet zijnde documentenonderzoek, wordt het oordeel van de KMar over de dreigbrief onvoldoende gemotiveerd bestreden. Daarbij komt dat het contact opnemen met de Taliban om de echtheid van een dreigbrief te verifiëren niet zonder meer voor de hand ligt en dat eiseres op de zitting wel heeft verklaard dat de Taliban een organisatie is met wie overleg gevoerd kan worden maar dat zij dat verder niet heeft onderbouwd. Bovendien heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat de gestelde bedreiging ook niet volgt uit de brief van de collega van eiseres. Verweerder heeft bij zijn oordeel mogen betrekken dat de overgelegde brief van haar collega-arts niet zonder meer aangemerkt kan worden als een objectieve en betrouwbare bron. De bedreiging wordt ook niet onderbouwd door ander bewijs.
7.2.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien zijn eerste besluit te heroverwegen. De verblijfsvergunning is niet verleend vanwege het alsnog aannemelijk achten van de gestelde bedreiging, maar omdat eiseres tot een risicogroep is gaan behoren gelet op de beleidswijziging (zie 3.3). Verweerder heeft terecht overwogen dat pas bij de opvolgende aanvraag bepalend was het inmiddels gewijzigde landenbeleid, op basis waarvan de verblijfsvergunning verleend is aan eiseres. Dat de situatie in Afghanistan die aanleiding heeft gevormd voor de wijziging van het beleid al eerder bestond, maakt het besluit uit de eerste asielprocedure niet alsnog onrechtmatig. Nu er geen sprake is van een eerder onrechtmatig besluit, heeft verweerder niet terug hoeven te komen van het besluit op de eerste asielaanvraag van eiseres.
7.3.
De rechtbank is wel van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning ten onrechte niet eerder dan met ingang van 29 augustus 2017 heeft verleend.
7.3.1.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:298), die verwijst naar haar uitspraak van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759), staat bij een beslissing op een verzoek om bestuurlijke heroverweging artikel 44, tweede lid, van de Vw niet in de weg aan het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met een eerdere ingangsdatum dan de datum van de opvolgende asielaanvraag dan wel het verzoek om bestuurlijke heroverweging en moet bij een beslissing op een verzoek om bestuurlijke heroverweging als hier aan de orde de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning worden afgestemd op de datum waarop de desbetreffende vreemdeling aan alle vereisten voldoet.
De rechtbank verwijst verder naar de preambule onder 21 en artikel 2 van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 april 2018 in de zaak A. en S. (ECLI:EU:C:2018:248). Hierin wordt onder meer overwogen dat de vluchtelingenstatus aan een persoon wordt toegekend wanneer deze voldoet aan de minimumnormen van het Unierecht en dat deze erkenning declaratoire kracht heeft.
In het geval van eiseres moet verweerder de asielvergunning daarom verlenen na de indiening van het asielverzoek op het moment dat de feiten zich voordeden waaruit volgt dat eiseres een reëel risico loopt op vervolging of schade bij terugkeer.
7.3.2.
De rechtbank stelt eerst vast dat, gelet op het gewijzigde landenbeleid ten aanzien van Afghanistan (WBV 2017/2 van 17 maart 2017), eiseres alsnog onder de verruimde risicogroep valt. Zij was werkzaam als vrouw in de gezondheidszorg en er was ook sprake van geringe indicaties – (mogelijke) contacten met de Taliban tijdens haar werkzaamheden – die aannemelijk maken dat zij problemen had die verband hielden met één van de vervolgingsgronden die kunnen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
Het landenbeleid is gewijzigd op basis van gegevens uit het ambtsbericht van 15 november 2016, dat de periode van augustus 2014 tot en met oktober 2016 beslaat. Eiseres heeft in deze periode, op 29 oktober 2014, haar eerste asielaanvraag ingediend en legde daar feiten aan ten grondslag die kort daarvoor, in oktober 2014, waren voorgevallen. Zij voldeed op dat moment, gelet op de latere beleidswijziging, aan alle gestelde vereisten ten aanzien van voornoemde risicogroep. Verweerder had daarom, naar aanleiding van de herhaalde asielaanvraag van 29 augustus 2017, de verblijfsvergunning moeten verlenen met ingang van 29 oktober 2014. Anders dan verweerder stelt, verzet de rechtszekerheid zich niet tegen toewijzing van de verblijfsvergunning met een ingangsdatum voorafgaand aan de indiening van de (herhaalde) aanvraag. De rechtszekerheid beoogt de belangen van burgers als eiseres te beschermen en niet kan worden ingezien hoe die hier in het geding zouden zijn.
7.3.3.
De beroepsgrond slaagt dus. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en de ingangsdatum van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning vast te stellen op 29 oktober 2014.
8. Het beroep is gegrond.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de kosten van de door eiseres overgelegde rapporten te veroordelen.
9.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1448) komen de kosten van een deskundige op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat Giustozzi een goed ingevoerde Afghanistan-kenner en (hoewel geen documentonderzoeker) een deskundige op dat gebied is. Daarmee vindt de rechtbank het door eiseres inroepen van Giustozzi als deskundige redelijk. De kosten van £ 500,-, zoals vermeld op de overgelegde factuur, komen de rechtbank niet onredelijk voor en zijn door verweerder ook niet weersproken.
9.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.837,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5; 1 punt voor de indiening van de beroepsgronden tegen bestreden besluit 1, 1 punt voor de indiening van de beroepsgronden tegen bestreden besluit 2 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstands-verlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 29 april 2020 voor zover de ingangsdatum van de verblijfsvergunning gesteld is op 29 augustus 2017;
- bepaalt dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning gesteld wordt op 29 oktober 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de deskundigen van eiseres tot een bedrag van £ 500,- of de tegenwaarde in euro naar de koers van de dag van betaling;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.837,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op
een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze
uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.