Wet- en regelgeving
Verdrag betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden (Trb. 1987, 43; Rijnvarendenverdrag)
Artikel 11, eerste en tweede lid
1. Op de rijnvarende is slechts de wetgeving van één enkele Verdragsluitende Partij van toepassing.
2. Op de rijnvarende is van toepassing de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zich de zetel bevindt van de onderneming, waartoe het in artikel 1, sub m) bedoelde schip, aan boord waarvan deze rijnvarende zijn beroepsarbeid verricht, behoort. Indien deze onderneming echter geen zetel heeft op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij, is op de rijnvarende van toepassing de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zich het filiaal of de vaste vertegenwoordiging van die onderneming bevindt.
Artikel 13, eerste en tweede lid
1. De bevoegde autoriteiten van twee of meer Verdragsluitende Partijen kunnen in onderlinge overeenstemming, ten behoeve van de betrokken rijnvarenden, uitzonderingen op de artikelen 11 en 12 vaststellen.
2. Voor zover nodig is de toepassing van het vorige lid afhankelijk van een verzoek van de betrokken rijnvarenden en eventueel van hun werkgevers. Bovendien neemt de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Partij waarvan de wetgeving van toepassing zou moeten zijn, een beslissing, waarin wordt vastgesteld dat op bedoelde rijnvarenden niet langer deze wetgeving maar wel de wetgeving van een andere Verdragsluitende Partij van toepassing is.
Besluit nummer 5 van 27 maart 1990 van het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden
[…]
Gelet op artikel 72, eerste lid, sub a) van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van rijnvarenden van 30 november 1979, op grond waarvan het Administratief Centrum tot taak heeft alle vraagstukken te behandelen betreffende de interpretatie van genoemd Verdrag of van de daarbij behorende Administratieve Schikking,
[…]
Overwegende dat twijfels zijn gerezen over de interpretatie van het begrip “onderneming waartoe het schip behoort” waarnaar artikel 11, tweede lid eerste volzin van vorenbedoeld Verdrag voor de vaststelling van de toe te passen wetgeving verwijst,
1. Als bedoelde onderneming geldt in beginsel de onderneming die het betreffende schip exploiteert, ongeacht of deze onderneming al dan niet eigenaar is van dit schip;
2. Indien de onderneming, die het betreffende schip exploiteert en die voldoet aan de voorwaarden inzake het behoren tot de Rijnvaart, gesteld in het Aanvullend Protocol nr. 2 van 17 oktober 1979 bij de herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868, en zijn Protocol van Ondertekening, zijn zetel niet heeft op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij, maar een filiaal of vaste vertegenwoordiging, geldt dit filiaal of deze vaste vertegenwoordiging als zetel van de onderneming waartoe het schip behoort;
3. Indien de onderneming die het betreffende schip exploiteert, en die aan de door het Aanvullend Protocol nr. 2 terzake van het behoren tot de Rijnvaart gestelde voorwaarden voldoet, noch zijn zetel, noch een filiaal of vaste vertegenwoordiging heeft op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij, is van toepassing de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zich de zetel van de eigenaar van de boot zich bevindt;
4. Voor de toepassing van dit Besluit zijn de gegevens, vermeld op de verklaring inzake het behoren tot de Rijnvaart, maatgevend.
Besluit nummer 7 van 26 juni 2007 van het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden
[…]
verduidelijkt het volgende:
1. de onderneming waartoe het schip behoort”, waar artikel 11, tweede lid, eerste zin, van het bovengenoemde Verdrag, ter bepaling van de toe te passen wetgeving naar verwijst, is de onderneming of de vennootschap die het betrokken schip exploiteert, of deze eigenaar van het schip is of niet. Wanneer het schip door meerdere ondernemingen of vennootschappen wordt geëxploiteerd, dan geldt voor de toepassing van dit besluit als exploitant van het schip, de onderneming die of de vennootschap die het schip daadwerkelijk exploiteert en die beslissingsbevoegd is voor het economische en commerciële management van het schip.
2. Heeft de exploitant van het schip in kwestie, dat aan de voorwaarden overeenkomstig Aanvullend Protocol nr.2 van de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 en haar Protocol van Ondertekening voor het toebehoren tot de Rijnvaart voldoet, niet zijn zetel maar een bijkantoor of een permanente vertegenwoordiging op het grondgebied van een verdragsluitende staat, dan geldt dit bijkantoor of deze permanente vertegenwoordiging als zetel van de onderneming waartoe het schip in kwestie behoort.
3. Heeft de exploitant van het schip in kwestie, dat aan de voorwaarden overeenkomstig Aanvullend Protocol nr.2 voor het toebehoren tot de Rijnvaart voldoet, noch zijn zetel, noch een bijkantoor of een permanente vertegenwoordiging op het grondgebied van een verdragsluitende staat, dan geldt de wetgeving van de verdragsluitende partij op wier grondgebied de zetel van de eigenaar van het schip zich bevindt.
4. Bij de toepassing van dit Besluit zijn de op de Rijnvaartverklaring*) vermelde gegevens maatgevend.