ECLI:NL:RBROT:2020:4324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
8246432
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bemiddelingsovereenkomst en leaseovereenkomst tussen Midland Automotive B.V. en LeaseQ B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Midland Automotive B.V. en LeaseQ B.V. over een bemiddelingsovereenkomst en een leaseovereenkomst. De procedure begon met een dagvaarding op 10 december 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 maart 2020. De kern van het geschil betreft de vraag wie de contractspartijen zijn bij de bemiddelingsovereenkomst en de hoogte van de verschuldigde provisie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat LeaseQ en [eiser] als contractspartijen zijn aangemerkt, waarbij [eiser] handelt namens aan hem gelieerde vennootschappen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de facturen van Midland aan LeaseQ terecht zijn verzonden en dat LeaseQ in gebreke is gebleven met de betaling van de verschuldigde provisie. De kantonrechter heeft LeaseQ veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.707,33 aan hoofdsom en € 982,07 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie heeft LeaseQ vorderingen ingesteld tegen Midland en [eiser], maar deze zijn afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat LeaseQ niet heeft aangetoond dat Midland in strijd heeft gehandeld met de bemiddelingsovereenkomst, en dat de vorderingen van LeaseQ derhalve ongegrond zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8246432 \ CV EXPL 20-24
uitspraak: 1 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Midland Automotive B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
en
2. [eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. E.P.J. Verweij, advocaat te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LeaseQ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
vertegenwoordigd door [naam persoon] .
Partijen worden hierna verder aangeduid als “Midland”, “ [eiser] ” en “LeaseQ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 10 december 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 10 februari 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de brief van de gemachtigde van Midland en [eiser] van 11 maart 2020, met producties;
  • de mondelinge behandeling op 16 maart 2020, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten in conventie en reconventie

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
LeaseQ en [eiser] hebben op 15 april 2019 een bemiddelingsovereenkomst getekend. Met deze overeenkomst is beoogd de samenwerking met betrekking tot het - via bemiddeling door [eiser] - werven van nieuwe klanten en het afsluiten van leasecontracten bij LeaseQ nader uit te werken en vast te leggen.
2.2.
De bemiddelingsovereenkomst - waarin [eiser] wordt aangeduid als “Intermediair” - houdt, onder meer, het volgende in:
“(…)
6.
b. Provisie voor de intermediair wordt per leaseovereenkomst vastgesteld aan de hand van vooraf besproken parameters, danwel in overleg. Hiertoe wordt een provisielijst verstrekt welke wordt geacht integraal deel uit te maken van deze overeenkomst.
c. Provisie wordt uitgekeerd op de bankrekening van Intermediair nadat de relatie de leaseovereenkomst heeft afgesloten en (indien van toepassing) de aanbetaling heeft betaald.
d. Uitbetaling kan dan plaatsvinden wanneer Intermediair alle benodigde documenten betreffende de leaseovereenkomst aan heeft geleverd.
(…)
8.
c. Intermediair verbindt zich om niet, zowel gedurende de provisieovereenkomst als gedurende twaalf (12) maanden na het einde daarvan, zonder uitdrukkelijk verkregen voorafgaande schriftelijke toestemming, voor zichzelf of voor anderen op enigerlei wijze, al dan niet tegen betaling, direct of indirect, al dan niet in dienstverband, binnen Nederland betrokken te zijn bij provisiewerkzaamheden die hetzelfde of een aanverwant terrein bestrijken als dat waarop LeaseQ haar bedrijf uitoefent. (…)”
2.3.
LeaseQ en Midland hebben op 2 mei 2019 een Mantelovereenkomst Operationele Leasing getekend. Voorts hebben LeaseQ en Midland, eveneens op 2 mei 2019, een leasecontract getekend, op basis waarvan door LeaseQ aan Midland in gebruik wordt gegeven een auto, meer in het bijzonder een Tesla Model S P85D. Op grond van de leaseovereenkomst is Midland een leasebedrag van € 964,99 per maand verschuldigd.
2.4.
Op de Mantelovereenkomst Operationele Leasing en de leaseovereenkomst zijn de “Algemene Voorwaarden LeaseQ – Operationele Lease” van toepassing. Deze voorwaarden houden - voor zover thans relevant - het volgende in:
“(…)
7.3.
Voor rekening van Lessee zijn alle andere kosten ter zake van het gebruik van het Object die niet krachtens het Individuele Leasecontract voor rekening en risico zijn van Lessor en aldus niet zijn inbegrepen in de leaseprijs, waaronder in ieder geval inbegrepen:
(…)
d) alle direct c.q. indirecte kosten die het gevolg zijn van onzorgvuldig beheer of onjuist gebruik van het Object;
e) BTW, boetes c.q. overige vanuit overheidswege opgelegde belastingen c.q. heffingen.
(…)
14.1
Indien Lessee op enigerlei wijze wanprestatie pleegt, zal hij daarvoor reeds in gebreke zijn zonder dat enige ingebrekestelling vereist is. Onverminderd het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek zal Lessor ingeval van wanprestatie het recht hebben om haar verplichtingen uit de gesloten Overeenkomst op te schorten, de Overeenkomst geheel of ten dele zonder rechterlijke tussenkomst als ontbonden te verklaren, zulks te harer keuze.
14.2.
Partijen hebben het recht om de Overeenkomst met onmiddellijke ingang, zonder rechtelijke tussenkomst per aangetekend schrijven te ontbinden indien:
a) De andere Partij één of meer verplichtingen voortvloeiende uit de Overeenkomst niet nakomt en nadat aan haar een redelijke termijn is gegund om alsnog na te komen. Opdrachtnemer heeft voorts ingeval Opdrachtgever één of meer verplichtingen niet nakomt het recht, zulks ter hare keuze, om de uitvoering van de Overeenkomst op te schorten;
(…)
14.3.
Lessor is, indien zij op lid 1 of 2 van dit artikel een beroep doet, gerechtigd om zonder dat ingebrekestelling of sommatie is vereist, de Mantelovereenkomst en/of een Individuele Leasecontract door een schriftelijke verklaring aan Lessee te ontbinden en het Object terstond weer tot zich te nemen ongeacht de locatie waar het Object zich bevindt en Lessee zal zijn medewerking daaraan verlenen, dan wel alle maandelijkse termijnen, inclusief slottermijn direct op te eisen, alles onverminderd de andere rechten die de wet, de Mantelovereenkomst en het Individuele aan Lessor toekennen bij niet-nakoming door Lessee.
(…)
14.5.
In het geval van een tussentijdse beëindiging van een Individueel Leasecontract, is Lessee verplicht aan Lessor de kosten om het Object in goede staat te brengen, de kosten van noodzakelijk reparaties, de kosten van eventuele meer verreden kilometers zoals die contractueel zijn vastgelegd alsmede een bedrag van 25% van alle nog niet verschenen leasetermijnen met als minimum een bedrag gelijk aan drie maandelijkse leasetermijnen, onverminderd het recht van Lessor om alle als gevolg van de ontbinding opkomende kosten, geleden schade en interesten, waaronder de vergoeding van juridische en andere bijstand te vorderen, te betalen. Indien de resterende duur van het Individuele Leasecontract korter is dan drie maanden, wordt de resterende leaseperiode in rekening gebracht. (…)”
2.5.
Midland heeft op respectievelijk 31 mei 2019 en 12 september 2019 een drietal facturen opgesteld, zulks ten behoeve van de aan LeaseQ in rekening te brengen provisie op grond van de bemiddelingsovereenkomst:
Factuurnummer Datum Bedrag
[factuurnummer 1] 31-05-2019 € 3.630,00
[factuurnummer 2] 31-05-2019 € 3.630,00
[factuurnummer 3] 12-09-2019 € 20.570,00
--------------
Totaal € 27.830,00
2.6.
LeaseQ heeft uit hoofde van de leaseovereenkomst het maandelijkse leasebedrag bij Midland in rekening gebracht. Midland heeft de maandelijkse leasebedragen over de maanden augustus tot en met november 2019 niet aan LeaseQ voldaan.
2.7.
Per e-mail van 17 oktober 2019 heeft LeaseQ een voorstel aan [eiser] gestuurd, inhoudende betaling door Midland van de openstaande leasetermijnen met verrekening van hetgeen LeaseQ uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst nog aan provisie is verschuldigd. Voorts is in dit voorstel tevens de overname van de Tesla door Midland betrokken. [eiser] is niet akkoord gegaan met het voorstel.
2.8.
Op 19 november 2019 heeft LeaseQ de Tesla ingevorderd door deze bij Midland op te halen.
2.9.
Midland (en [eiser] ) heeft op 26 november 2019 ten laste van LeaseQ conservatoir (derden)beslag gelegd onder ABN AMRO Bank N.V., Care4Lease B.V., Beheer Taxi Service IJmond B.V. en de Ontvanger der Rijksbelastingen.

3..Het geschil

In conventie
3.1.
Midland en [eiser] hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, LeaseQ te veroordelen aan hen te betalen € 23.390,32 aan hoofdsom, € 338,03 aan tot en met 29 november 2019 verschenen rente en € 1.008,90 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van LeaseQ in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Aan hun vorderingen leggen Midland en [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag. LeaseQ is in gebreke gebleven met betaling van de uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst verschuldigde provisie, welke aan LeaseQ in rekening is gebracht middels de facturen van 31 mei 2019 en 12 september 2019, in totaal een bedrag van € 27.830,00.
Midland is uit hoofde van de met LeaseQ gesloten leaseovereenkomst een leasevergoeding verschuldigd van € 1.168,00 per maand. Over de maanden augustus tot en met november 2019 was Midland een totaalbedrag aan leasevergoeding verschuldigd van € 4.672,00.
Midland en [eiser] beroepen zich ten aanzien van de verschuldigdheid van deze leasetermijnen op verrekening. Midland heeft het bedrag van € 4.672,00 uit hoofde van de leaseovereenkomst verrekend met hetgeen LeaseQ uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst aan provisie verschuldigd is, met dien verstande dat het te verrekenen bedrag eerst in mindering is gebracht op de oudste rente van de oudste hoofdsom en vervolgens op de oudste hoofdsom, zodat aan hoofdsom resteert een bedrag van
€ 23.390,32.
Midland en [eiser] hebben hun vorderingen, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten, beperkt tot € 25.000,00.
3.3.
LeaseQ heeft de vordering betwist en heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de facturen, waarvan betaling wordt gevorderd, haar niet bekend zijn en bovendien niet kloppen. De provisie wordt berekend conform een rekenmodel, dat deel uit maakt van de bemiddelingsovereenkomst. De factuurbedragen zijn veel hoger dan op grond van het rekenmodel verschuldigd is. Een deel van de gevorderde provisie is bovendien reeds afgehandeld middels door LeaseQ verzonden creditfacturen. Voorts heeft LeaseQ de bij dagvaarding overgelegde aanmaningen niet ontvangen.
In reconventie
3.4.
LeaseQ heeft in reconventie - kort gezegd - de volgende vorderingen ingesteld:
I. een verklaring voor recht dat Midland en [verweerder] aansprakelijk zijn voor door LeaseQ geleden schade wegens het niet nakomen van de bemiddelingsovereenkomst;
II. een verklaring voor recht dat LeaseQ gerechtigd is een boekenonderzoek uit te voeren bij Midland, [verweerder] en alle andere aan [verweerder] gelieerde ondernemingen, teneinde de schade vast te kunnen stellen welke LeaseQ heeft geleden doordat [verweerder] potentiële leaseklanten elders heeft ondergebracht;
III. een veroordeling van Midland en [verweerder] tot betaling van een voorschot op de schade van € 25.000,00;
IV. een veroordeling van Midland en [verweerder] tot nakoming van de verplichtingen uit de bemiddelingsovereenkomst;
V. een veroordeling van Midland en [verweerder] tot betaling van een bedrag van € 35.506,84, welk bedrag bestaat uit de achterstallige leasetermijnen uit hoofde van het leasecontract alsmede de schade aan de Tesla, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten conform het in het leasecontract bepaalde, zulks met verrekening van de facturen van [verweerder] ten aanzien van de door LeaseQ verschuldigde provisie;
VI. een veroordeling van [verweerder] om zijn uitingen op - onder andere - LinkedIn en richting derden aan te passen, in die zin dat [verweerder] niet langer de naam LeaseQ voert;
VII. een hoofdelijke veroordeling van Midland en [verweerder] ;
3.5.
Aan haar vorderingen legt LeaseQ - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag. [verweerder] is de bemiddelingsovereenkomst niet nagekomen. [verweerder] heeft in strijd met het in art. 8.c. van de bemiddelingsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding gehandeld door leaseaanvragen onder te brengen bij andere leasemaatschappijen. Daarnaast is er sprake van gebrekkige aanlevering van informatie door [verweerder] en komen er uiteindelijk relatief weinig contracten tot stand.
Naar aanleiding van de oplopende achterstand in betaling van de leasetermijnen door Midland, heeft LeaseQ de Tesla, op grond van artikel 14.3. van de op het leasecontract toepasselijke algemene voorwaarden, ingevorderd. Bij het terugnemen van de Tesla bleek er sprake van schade aan de auto, welke voor rekening van Midland dient te komen. Voorts heeft LeaseQ geconstateerd dat [verweerder] ten onrechte - onder meer op LinkedIn - doet voorkomen betrokken te zijn bij de bedrijfsvoering van LeaseQ.
3.6.
Midland en [verweerder] hebben de reconventionele vorderingen van LeaseQ betwist en hebben daartoe - kort samengevat - het volgende aangevoerd. LeaseQ heeft onvoldoende onderbouwd dat Midland en [verweerder] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de bemiddelingsovereenkomst. Voor zover LeaseQ doelt op de schending van het concurrentiebeding, heeft LeaseQ haar beweerdelijke schade niet onderbouwd. Bovendien is het concurrentiebeding in strijd met de redelijkheid en billijkheid en heeft het daarom geen werking. Voor zover bemiddeld is voor derden, is dat gebeurd nadat LeaseQ had aangegeven in die klanten geen interesse te hebben. Voor de vordering ten aanzien van het door LeaseQ uit te voeren boekenonderzoek bestaat geen wettelijke grondslag.
Midland is voorts niet tekortgeschoten in de nakoming van de leaseovereenkomst. De auto was bovendien niet schadevrij c.q. vertoonde reeds gebruikssporen op het moment dat Midland de beschikking kreeg over de auto. Midland betwist de afzonderlijke schadeposten, welke niet of onvoldoende door LeaseQ zijn onderbouwd.
3.7.
Op hetgeen partijen verder in conventie en reconventie hebben aangevoerd, zal - voor zover relevant - hierna nader worden ingegaan.

4..De beoordeling

In conventie
4.1.
Het eerste punt van discussie tussen partijen betreft de vraag wie er als contractspartijen hebben te gelden bij de bemiddelingsovereenkomst. De getekende overeenkomst vermeldt als partijen ‘LeaseQ’ en ‘ [eiser] ’, waarbij vermeld is dat [eiser] ten deze mede handelt namens aan hem gelieerde vennootschappen. LeaseQ stelt zich op het standpunt dat slechts [eiser] partij is bij de bemiddelingsovereenkomst. Midland en [eiser] stellen zich daarentegen op het standpunt dat [eiser] weliswaar heeft getekend, doch dat het steeds de bedoeling is geweest slechts Midland als contractspartij te binden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Voor het antwoord op de vraag of Midland dan wel [eiser] als contractspartij heeft te gelden, is niet louter de letterlijke, taalkundige betekenis van de bemiddelingsovereenkomst doorslaggevend, doch vooral hetgeen de betrokken partijen over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Het gaat dan ook met name om de betekenis welke partijen aan de tekst van de overeenkomst hebben gegeven, kortom de Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
In dat kader is van belang dat LeaseQ heeft verklaard dat [eiser] bij de totstandkoming van de bemiddelingsovereenkomst reeds heeft aangegeven op een later tijdstip nog te willen bepalen bij welke aan hem gelieerde onderneming de uit de overeenkomst voortvloeiende financiële verplichtingen zouden worden ondergebracht. Dit verklaart ook dat de overeenkomst als contractspartij vermeldt “
(…), te dezen mede handelend namens hem gelieerde vennootschappen”. Dat het vervolgens de bedoeling was dat Midland als contractspartij heeft te gelden, vindt steun in het feit dat de facturen van 31 mei 2019 en 12 september 2019, waarvan thans betaling wordt gevorderd, allen op naam van Midland zijn gesteld. Door Midland is onweersproken gesteld dat deze wijze van factureren - dus uit naam van Midland - ook voorafgaand aan 31 mei 2019 gebruikelijk was en dat alle facturen destijds ook zonder enig bezwaar door LeaseQ zijn voldaan aan Midland. Voorts weegt eveneens zwaar mee het feit dat LeaseQ de door haar verzonden creditfacturen - welke facturen zij kennelijk verstuurde op het moment dat een tijdige factuur van Midland uitbleef - ook steeds op naam van Midland heeft gesteld en aan Midland heeft gestuurd. In de creditfacturen zelf heeft LeaseQ bovendien telkens vermeld dat het gaat om ‘te factureren provisie MIDLAND’. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de hiervoor genoemde verklaringen en gedragingen en met name de wijze waarop partijen uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven dat Midland als contractspartij van LeaseQ heeft te gelden.
Nu slechts Midland ten aanzien van de bemiddelingsovereenkomst als contractspartij heeft te gelden, heeft [eiser] geen vorderingsrecht uit hoofde van deze overeenkomst. De vorderingen van [eiser] op LeaseQ worden derhalve afgewezen bij gebreke van een grondslag.
4.2.
Eveneens in geschil is de wijze waarop de hoogte van de door Midland in rekening te brengen provisie is berekend. In artikel 6.b. van de bemiddelingsovereenkomst is bepaald dat de provisie per leaseovereenkomst wordt vastgesteld ‘aan de hand van vooraf besproken parameters, danwel in overleg’. Midland heeft in dit licht gesteld dat de provisie in overleg tot stand kwam, dat wil zeggen dat [eiser] - namens Midland - een redelijk bedrag aan provisie voorstelde en dat het vervolgens aan LeaseQ was dit voorstel al dan niet goed te keuren. Midland heeft verder gesteld dat voor de hoogte van het voorgestelde provisiebedrag rekening wordt gehouden met diverse factoren, zoals het leaseobject, de looptijd, het type klant en de omvang van de door Midland verrichte werkzaamheden. LeaseQ daarentegen stelt dat de provisie werd vastgesteld middels een door LeaseQ gehanteerd rekenprogramma, waarbij onder meer rekening gehouden werd met het aankoopbedrag van de auto, de door de klant te betalen rente en de looptijd van het met de klant te sluiten leasecontract.
Overwogen wordt dat de stellingen van LeaseQ geen steun vinden in de door partijen overgelegde stukken. Midland heeft als productie 7 bij de dagvaarding een groot aantal aan LeaseQ gerichte e-mails in het geding gebracht, welke betrekking hebben op het aanbrengen van nieuwe klanten bij LeaseQ. In geen van die e-mails wordt gesproken over aan de hand van het door LeaseQ genoemde rekenprogramma vastgestelde provisie. Uit de e-mails volgt juist dat het [eiser] was, die namens Midland een voorstel deed ten aanzien van de hoogte van de provisie. Verwezen wordt naar - onder meer - de e-mail van 27 mei 2019 inzake klant Jurale B.V. waarin [eiser] aangeeft:
“(…) Gewenste provisie voor mij 3000 ex btw dat heb ik nodig. (…). Voorts is ook in e-mails van 5 juli 2019 (ten aanzien van klant TV van Haarlem) en 8 juli 2019 (ten aanzien van klant Big Star) steeds een bedrag aan provisie door [eiser] voorgesteld. Door Midland is onweersproken gesteld dat LeaseQ geen bezwaar heeft gemaakt tegen de in de e-mails door [eiser] voorgestelde provisie. Voorts is door LeaseQ erkend dat met alle door Midland genoemde klanten vervolgens daadwerkelijk een leasecontract is gesloten. Nu niet gebleken is dat LeaseQ direct bezwaar heeft gemaakt tegen de door [eiser] voorgestelde provisiebedragen en LeaseQ vervolgens met de genoemde klanten een leasecontract is aangegaan, is de kantonrechter van oordeel dat daaruit geconcludeerd moet worden dat de voorgestelde provisiebedragen, zoals vermeld in de facturen van Midland, door LeaseQ akkoord zijn bevonden, nog daargelaten dat LeaseQ ook in het kader van deze procedure op geen enkele concrete wijze heeft duidelijk gemaakt volgens welke “parameters” c.q naar welk model gerekend zou moeten worden.
4.3.
De stelling dat LeaseQ zowel de door Midland verzonden facturen als de aanmaningen niet zou hebben ontvangen, wordt verworpen. De facturen zijn alle verzonden naar het in de bemiddelingsovereenkomst genoemde adres van LeaseQ. De aanmaningen zijn voorts zowel per post als per e-mail aan LeaseQ verzonden. De e-mails van 10 juni en 23 september 2019 zijn beide gericht aan het emailadres
[naam emailadres], zijnde het e-mailadres waarvan LeaseQ in diezelfde periode actief gebruik heeft gemaakt en waarmee zij ook met Midland heeft gecommuniceerd. Overwogen wordt dat, nu de facturen en aanmaningen alle naar het juiste post- en/of e-mailadres zijn gezonden, het onaannemelijk is dat LeaseQ geen enkele factuur of e-mail ontvangen zou hebben. LeaseQ kan in dit kader dan ook niet volstaan met de blote betwisting van de ontvangst van de facturen en aanmaningen.
4.4.
De stelling van LeaseQ dat zij een deel van de facturen, waarvan thans betaling wordt gevorderd, reeds zou hebben afgehandeld middels creditfacturen, wordt verworpen. Alle creditfacturen van LeaseQ vermelden lagere bedragen dan de bedragen welke tussen partijen in overleg zijn overeengekomen. LeaseQ heeft geen inzicht gegeven in de berekeningswijze van de genoemde creditbedragen en heeft ook verzuimd duidelijk te maken op welke wijze de creditfacturen zijn verrekend.
4.5.
Een en ander leidt tot de conclusie dat Midland het totaalbedrag van de in geding zijnde facturen, ter grootte van een bedrag ad € 27.830,00, terecht bij LeaseQ in rekening heeft gebracht.
4.6.
Midland heeft bij dagvaarding gesteld uit hoofde van de leaseovereenkomst van 2 mei 2019 nog een totaalbedrag van € 4.672,00 aan LeaseQ verschuldigd te zijn, bestaande uit de leasetermijnen over de maanden augustus tot en met november 2019, maar voert aan dit bedrag te hebben verrekend met het openstaande bedrag van € 27.830,00. In reactie hierop heeft LeaseQ met stukken onderbouwd dat Midland uit hoofde van de leaseovereenkomst een totaalbedrag van € 7.122,67 is verschuldigd, welk bedrag bestaat uit de leasetermijnen mei tot en met november 2019 - inclusief een maandelijks bedrag voor de verzekering van de auto - alsmede diverse verkeersboetes. Midland heeft de verschuldigdheid van het bedrag van € 7.122,67 niet betwist, zodat van de juistheid van dat bedrag zal worden uitgegaan.
4.7.
Ten aanzien van het beroep op verrekening wordt het volgende overwogen. Verrekening ex artikel 6:127 BW kan alleen aan de orde zijn wanneer partijen wederkerig elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn en de over en weer bestaande verbintenissen tot gelijksoortige prestaties (hier: de betaling van een geldsom) strekken. Als de schuldenaar bevoegd is zijn schuld te betalen en hij tegelijkertijd betaling van zijn vordering kan afdwingen, is hij bevoegd tot verrekening. Midland en LeaseQ zijn in casu wederkerig elkaars schuldenaar en de over en weer bestaande verbintenissen strekken tot gelijksoortige prestaties, te weten betaling van een geldsom. Nu beide vorderingen opeisbaar zijn, is Midland bevoegd tot verrekening van de vordering van LeaseQ op Midland van € 7.122,67 met haar vordering op LeaseQ van € 27.830,00. Dit impliceert dat LeaseQ na verrekening nog een bedrag van € 20.707,33 aan Midland verschuldigd is. LeaseQ zal in conventie tot betaling van laatstgenoemd bedrag worden veroordeeld.
4.8.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom overweegt de kantonrechter als volgt. Op grond van artikel 6:129 BW heeft verrekening terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan. Bepalend voor de bevoegdheid tot verrekening is wanneer de vorderingen opeisbaar zijn geworden. In onderhavig geval is de vordering van Midland ten aanzien van de provisiefacturen in elk geval vanaf 20 september 2019 (de vervaldatum van de laatste factuur van 12 september 2019) opeisbaar. De totale vordering van LeaseQ ten aanzien van de achterstallige leasetermijnen is eerst vanaf 1 november 2019 (de vervaldatum van de leasetermijn van november 2019) opeisbaar. Dit betekent dat de bevoegdheid van Midland tot verrekening eerst op 1 november 2019 is ontstaan. Nu deze nevenvordering voorts op de wet gegrond is en niet afzonderlijk is betwist, wordt de gevorderde wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW toegewezen over de hoofdsom van € 20.707,33, zulks vanaf 1 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
4.9.
Midland maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is gebleken dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Derhalve is, rekening houdend met de na verrekening resterende hoofdsom, aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 982,07 toewijsbaar.
4.10.
LeaseQ zal, als in overwegende mate in het ongelijk gesteld, in conventie in de proceskosten worden veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Midland vastgesteld op € 1.077,83 aan verschotten (waarvan € 996,00 aan griffierecht en € 81,83 aan dagvaardingskosten) en € 960,00 (2 punten á € 480,00) aan salaris voor de gemachtigde. Inzake de gevorderde rente over de proceskosten zal worden beslist zoals hierna vermeld.
4.11.
Midland vordert tevens LeaseQ te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering, die LeaseQ overigens niet heeft betwist, is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.249,31 aan verschotten en € 695,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 695,00).
4.12.
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
In reconventie
4.13.
LeaseQ heeft in reconventie een aantal tegenvorderingen, welke voortvloeien uit (i) de bemiddelingsovereenkomst en (ii) de leaseovereenkomst. Deze vorderingen zullen hieronder nader per overeenkomst worden beoordeeld.
de bemiddelingsovereenkomst
4.14.
Nu hiervoor in conventie reeds is overwogen dat slechts Midland als contractspartij bij de bemiddelingsovereenkomst dient te worden beschouwd, zullen de vorderingen van LeaseQ jegens [verweerder] worden afgewezen.
4.15.
LeaseQ vordert een verklaring voor recht dat Midland aansprakelijk is voor door LeaseQ geleden schade wegens het niet nakomen van de verplichtingen uit de bemiddelingsovereenkomst, hetgeen Midland heeft betwist. Ingevolge artikel 6:74 BW rust op LeaseQ de bewijslast ten aanzien van haar stelling dat Midland tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen. LeaseQ heeft haar vordering in dit kader gebaseerd op haar stelling dat Midland in strijd met artikel 8.c. van de bemiddelingsovereenkomst (‘het non-concurrentiebeding’) potentiële klanten bij andere leasemaatschappijen heeft ondergebracht. Midland heeft ten aanzien van het non-concurrentiebeding gesteld dat dit beding onaanvaardbaar in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en daarom geen werking heeft. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Beoordeeld moet worden of het beroep van LeaseQ op het non-concurrentiebeding jegens Midland naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW. Dit is een tot terughoudendheid nopende maatstaf. Desalniettemin kan de beperking die een non-concurrentiebeding oplegt, ingrijpend zijn. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het aan een ieder toekomende recht om vrij te kunnen kiezen voor wie zij welke arbeid wenst te verrichten, een belangrijk en grondwettelijk vastgelegd recht (artikel 19 lid 3 Gw) is. Er dient dan ook een afweging te worden gemaakt tussen het recht op vrije arbeidskeuze van Midland enerzijds en het belang van LeaseQ bij integrale handhaving van het non-concurrentiebeding anderzijds. Bij deze afweging spelen alle feiten en omstandigheden van het geval een rol (zie Hof ’s-Hertogenbosch 8 januari 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BY8162). Het belang van LeaseQ is erin gelegen dat Midland gedurende en na de periode van samenwerking tussen partijen geen potentiële klanten aanbrengt bij concurrenten van LeaseQ, waardoor LeaseQ inkomsten zou mislopen. Midland heeft ten aanzien van haar belang opgemerkt dat het beding zowel geografisch als qua tijdspanne te verstrekkend is. Het concurrentiebeding geldt in casu voor een periode tot één jaar na het einde van de samenwerking tussen partijen en voor heel Nederland. In tegenstelling tot hetgeen Midland stelt, is een dergelijke termijn naar het oordeel van de kantonrechter niet ongebruikelijk te noemen. Hetzelfde geldt voor de geografische beperking; een dergelijke beperking is niet onredelijk te noemen, temeer nu uit de bemiddelingsovereenkomst volgt dat deze ziet op de samenwerking bij het afsluiten van leasecontracten op de gehele Nederlandse zakelijke markt.
Bovendien heeft te gelden dat het non-concurrentiebeding is opgenomen in de bemiddelingsovereenkomst zelf en niet in algemene voorwaarden. Geconcludeerd dient dan ook te worden dat partijen over deze bepaling hebben onderhandeld, althans hebben kunnen onderhandelen. De kantonrechter volgt Midland dan ook niet in haar stelling dat het non-concurrentiebeding eenzijdig is opgelegd.
Gelet op bovenstaande belangen, is de kantonrechter van oordeel dat het onderhavige non-concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW, zodat LeaseQ zich hierop in deze procedure kan beroepen.
4.16.
Op LeaseQ rust vervolgens de bewijslast dat Midland in strijd met het non-concurrentiebeding heeft gehandeld en dat zij hierdoor schade heeft geleden. LeaseQ heeft hiertoe een aantal e-mailberichten overgelegd en heeft gesteld dat daaruit volgt dat Midland potentiële klanten heeft ondergebracht bij andere leasemaatschappijen. De kantonrechter oordeelt als volgt. De door LeaseQ overgelegde e-mails laten inderdaad zien dat [verweerder] namens Midland ten aanzien van diverse potentiële klanten ook contact heeft gehad met andere leasemaatschappijen. Uit geen van de e-mails kan echter worden opgemaakt dat Midland die betreffende klanten reeds bij die andere leasemaatschappijen heeft ondergebracht, in die zin dat er reeds een definitief leasecontract met de betreffende klant is gesloten. Uit de e-mails volgt juist dat [verweerder] de potentiële klanten ook aan LeaseQ aanbiedt, teneinde LeaseQ in de gelegenheid te stellen te beoordelen of zij een contract met de potentiële klant wil aangaan. Dit sluit ook aan op hetgeen [verweerder] hierover ter mondelinge behandeling heeft verklaard, namelijk dat zij steeds alle klanten bij LeaseQ heeft aangedragen en nimmer direct met een andere leasemaatschappij in zee is gegaan. Nu het juist de strekking van het non-concurrentiebeding is, dat het Midland niet is toegestaan, zonder toestemming van LeaseQ, potentiële klanten leasecontracten te laten aangaan met concurrenten van LeaseQ, leidt het bovenstaande ertoe dat niet vast is komen te staan dat Midland in strijd met het non-concurrentiebeding heeft gehandeld, zodat evenmin vast is komen te staan dat Midland op die grond tekort is geschoten in de nakoming van een verplichting uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst. De gevorderde verklaring voor recht, dat Midland aansprakelijk is voor door LeaseQ geleden schade wegens het niet nakomen van de overeenkomst, wordt derhalve afgewezen. Het gevorderde voorschot op de schade van € 25.000,00 is vanzelfsprekend een zelfde lot beschoren.
4.17.
Nu niet gebleken is dat Midland in strijd heeft gehandeld met het non-concurrentiebeding, zal de gevorderde verklaring voor recht, dat LeaseQ - ter vaststelling van eventuele schade - gerechtigd is een boekenonderzoek bij Midland en [verweerder] uit te voeren, eveneens worden afgewezen.
4.18.
LeaseQ heeft ten slotte gevorderd Midland te veroordelen tot nakoming van de verplichtingen uit de bemiddelingsovereenkomst. LeaseQ verzuimt evenwel deze vordering nader uiteen te zetten en te concretiseren. Voor zover LeaseQ hiermee doelt op het door Midland in strijd handelen met het concurrentiebeding, is hiervoor reeds overwogen dat daarvan thans niet is gebleken. Voor zover LeaseQ doelt op haar stelling dat Midland ten aanzien van potentiële klanten regelmatig gebrekkige informatie aanleverde, vormen de in dat kader door LeaseQ bij conclusie van antwoord overgelegde e-mails onvoldoende bewijs. Uit die e-mails volgt slechts dat LeaseQ in enkele gevallen nadere gegevens bij Midland heeft opgevraagd, welke zij nodig achtte voor de beoordeling van de aanvraag. Uit de
e-mails blijkt niet dat Midland een verwijt gemaakt kon worden ten aanzien van het ontbreken van die gegevens. Door Midland is bovendien betwist dat zij gebrekkig aanleverde. Uit de e-mails kan geenszins de conclusie worden getrokken dat Midland stelselmatig gebrekkige informatie aanleverde en dat zij op deze wijze tekort is geschoten in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst. Daarbij komt nog dat ook niet is gebleken dat LeaseQ Midland op enig moment in gebreke heeft gesteld, zodat van verzuim geen sprake is. Nu LeaseQ voor het overige geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit het tegendeel volgt, ziet de kantonrechter geen aanleiding Midland te veroordelen de bemiddelingsovereenkomst na te komen. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
de leaseovereenkomst
4.19.
Nu slechts Midland partij is bij de leaseovereenkomst, zullen de vorderingen van LeaseQ jegens [verweerder] worden afgewezen.
4.20.
LeaseQ heeft gevorderd Midland te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 35.506,84. Dit bedrag is opgebouwd uit de achterstallige leasetermijnen en de schade aan de Tesla, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten conform artikel 13.3 en 13.4 van de algemene voorwaarden, zulks met verrekening van de door LeaseQ nog verschuldigde provisiefacturen. In conventie is reeds bepaald dat de achterstallige leasetermijnen verrekend zijn met de door LeaseQ verschuldigde provisie. Daarover behoeft in reconventie dan ook niet meer te worden beslist.
4.21.
Zoals in r.o. 4.8 overwogen, heeft verrekening terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan, hetgeen betekent dat de verrekening in casu terugwerkt tot 1 november 2019. De terugwerkende kracht zorgt ervoor dat een reeds ingetreden verzuim wordt gezuiverd. Daarmee komen de gevolgen van dat verzuim met terugwerkende kracht te vervallen. Dit betekent dat LeaseQ geen beroep kan doen op artikelen 13.3 en 13.4 van de algemene voorwaarden, nu voor toepassing van die bepalingen vereist is dat er sprake is van verzuim. De gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten uit hoofde van de genoemde artikelen worden om die reden afgewezen.
Blijkens de door LeaseQ overgelegde specificatie van het gevorderde bedrag van
€ 35.506,84 maakt daarvan tevens deel uit een bedrag van € 14.420,03, welk bedrag bestaat uit 25% van alle nog niet verschenen leasetermijnen, een en ander conform artikel 14.5 van de algemene voorwaarden. Ook voor toewijzing van dit bedrag bestaat geen grond, gelet op het feit dat Midland niet in verzuim is geraakt en LeaseQ dientengevolge niet het recht had om de leaseovereenkomst tussentijds te beëindigen.
4.22.
Ten aanzien van de schade aan de Tesla wordt het volgende overwogen. Vooropgesteld wordt dat - nu LeaseQ niet gerechtigd was de leaseovereenkomst tussentijds te ontbinden op grond van wanprestatie door Midland - LeaseQ ten onrechte de Tesla heeft ingevorderd. Om die reden zullen de door LeaseQ in haar specificatie opgenomen posten ‘
inname, 7 uur ad 75,00’ ten bedrage van € 525,00, ‘
stilstand/buiten gebruik door achterhouden sleutels en codes’ ad € 3.204,45, ‘
afslepen, berger’ ad € 750,00, ‘
opsporing 3.5 uur ad 75’ ten bedrage van € 262,50 en ‘
sleutels’ ad € 350,00 - welke posten alle direct of indirect verband houden met de inname van de Tesla - worden afgewezen.
4.23.
LeaseQ heeft ten aanzien van de post ‘
achterstallig onderhoud’ ad € 650,00 niet onderbouwd waaruit het achterstallige onderhoud bestaat. Nog afgezien daarvan is het bedrag van € 650,00 niet door LeaseQ onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de post ‘
laadkaart en inregelen Tesla’ ad € 1.725,00. Ook voor deze post heeft LeaseQ geen grondslag aangevoerd.
4.24.
De overige door LeaseQ aangevoerde schadeposten, welke onder andere zien op de schade aan de banden en de velgen alsmede op de auto aanwezige krassen, zijn door LeaseQ slechts onderbouwd met foto’s. Midland heeft deze schadeposten betwist en heeft voorts gesteld dat de auto al gebruikssporen vertoonde bij aanvang van de leaseperiode. Tegenover de betwisting door Midland rust op grond van artikel 150 Rv op LeaseQ de bewijslast van de stelling dat de schade door Midland is veroorzaakt. Dat bewijs heeft LeaseQ niet geleverd. Zij heeft hiertoe ook geen concreet bewijsaanbod gedaan, zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet LeaseQ alsnog toe te laten tot bewijslevering. Voorts heeft ook ten aanzien hiervan te gelden dat LeaseQ de genoemde schadebedragen niet heeft onderbouwd c.q. gespecificeerd.
4.25.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het uit hoofde van de leaseovereenkomst gevorderde bedrag van € 35.506,84 zal worden afgewezen.
naamgebruik LeaseQ door [verweerder]
4.26.
[verweerder] heeft onweersproken gesteld dat hij zijn uitingen op sociale media en richting derden inmiddels heeft aangepast, in die zin dat hij daarin niet langer de naam LeaseQ gebruikt. De kantonrechter verstaat dat LeaseQ derhalve geen belang meer heeft bij deze vordering, zodat deze zal worden afgewezen.
4.27.
Nu de vorderingen van LeaseQ worden afgewezen, zal zij ook in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt LeaseQ om aan Midland tegen kwijting te betalen € 20.707,33 aan hoofdsom en € 982,07 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW over € 20.707,33 vanaf 1 november 2019 tot de dag van algehele voldoening, een en ander een bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaand;
veroordeelt LeaseQ in de beslagkosten tot op heden begroot op € 1.249,31 aan verschotten en € 695,00 aan salaris voor de advocaat;
veroordeelt LeaseQ in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Midland vastgesteld op:
- € 1.077,83 aan verschotten en
- € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde,
- voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
en indien LeaseQ niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt LeaseQ in de proceskosten in reconventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Midland en [verweerder] begroot op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487