ECLI:NL:RBROT:2020:13182

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
C/10/589275 / HA ZA 20-23 tussenvonnis
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over nalatenschap en verteringsverweer na vaststelling vaderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2020 een tussenvonnis uitgesproken in een erfrechtelijke kwestie. Eiseres, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van [naam 1], vordert dat gedaagden, de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [naam erflater], een bedrag aan haar betalen inzake de nalatenschap. De zaak draait om de vraag of de oud-erfgenamen een beroep op vertering kunnen doen, nu eiseres na de vaststelling van het vaderschap de enige erfgenaam van erflater is. De rechtbank heeft een mondelinge behandeling bepaald om de openstaande geschilpunten te bespreken.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [naam erflater] overleed op 12 december 2004, ongehuwd en zonder testament. Gedaagden, waaronder de moeder en broers van erflater, hebben de nalatenschap aanvaard. Eiseres heeft in 2013 een procedure gestart, die leidde tot een vonnis waarin werd vastgesteld dat zij de enige erfgenaam is. Gedaagden zijn veroordeeld om eiseres te informeren over de nalatenschap, maar hebben dit onvoldoende gedaan, wat heeft geleid tot de huidige vordering.

Gedaagden hebben zich verweerd door te stellen dat de nalatenschap is verteerd en dat eiseres niet ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres gerechtigd is om haar vorderingen in te stellen, ondanks het verteringsverweer. De zaak wordt nu verder behandeld met een mondelinge zitting om de geschilpunten te bespreken en om partijen de gelegenheid te geven hun standpunten nader toe te lichten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/589275 / HA ZA 20-23
Vonnis van 26 augustus 2020
in de zaak van
[naam eiseres], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam 1] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. W.H. Benard te Dordrecht,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
3.
de gezamenlijke erfgenamen en ineens van [naam gedaagde 3],
1.
[naam gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4] ,
2.
[naam gedaagde 5],
wonende te [woonplaats gedaagde 5] ,
3.
[naam gedaagde 6],
wonende te [woonplaats gedaagde 6] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam.
Omdat [naam gedaagde 5] is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling heeft de advocaat mr. Hupkes zich ten aanzien van haar onttrokken en heeft de rechtbank de procedure jegens haar geschorst.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 december 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 12 december 2004 is te Rotterdam overleden [naam erflater] , geboren op [geboortedatum erflater] te Rotterdam (hierna: erflater).
2.2.
Erflater was ten tijde van zijn overlijden ongehuwd en niet geregistreerd als partner. Gedaagden zijn de moeder (gedaagde sub 1) en broers (gedaagde sub 2 en 3) van erflater.
2.3.
Volgens opgave van het Centraal Testamentenregister heeft erflater niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Als erfgenamen bij versterf zijn gedaagden in het bezit van de goederen van de nalatenschap gekomen.
2.4.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) is staande het huwelijk van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [naam 3] (hierna: [naam 3] ) op [geboortedatum] 2005 te ’ [geboorteplaats] geboren. Het huwelijk van [naam 2] en [naam 3] is op 14 mei 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 augustus 2012 is het verzoek van 9 februari 2011 tot ontkenning van het vaderschap van [naam 3] als vader van [naam 1] gegrond verklaard en is het vaderschap van erflater over [naam 1] vastgesteld.
2.6.
Op 20 december 2012 is te Rotterdam overleden [naam gedaagde 3] (gedaagde sub 3).
2.7.
Nadat het vaderschap van erflater was vastgesteld is eiseres in 2013 een procedure gestart jegens gedaagden. Deze procedure heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 februari 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:1028). In dit vonnis is voor recht verklaard dat [naam 1] de enige erfgenaam van erflater is. Voorts zijn gedaagden in dit vonnis veroordeeld om eiseres te informeren over de omvang van de nalatenschap en rekening en verantwoording af te leggen over het beheer daarvan. Met betrekking tot de vraag of gedaagden de nalatenschap van erflater alsnog dienen af te geven aan eiseres heeft de rechtbank overwogen dat deze vordering integraal wordt toegewezen, omdat gedaagden naar het oordeel van de rechtbank op het moment van overlijden van erflater geen bezitter te goeder trouw waren, omdat zij redenen hadden moeten hebben te twijfelen of zij rechthebbenden op de nalatenschap waren. De beslissing van de rechtbank luide als volgt:
“De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [naam 1] de enige erfgenaam is van wijlen [naam erflater] , overleden op 12 december 2004,
5.2.
veroordeelt gedaagden om eiseres te informeren over de omvang van de nalatenschap van wijlen [naam erflater] en om aan eiseres rekening en verantwoording af leggen over het beheer daarvan,
5.3.
veroordeelt gedaagden om aan eiseres een dwangsom te betalen van € 100,-- voor iedere dag dat zij niet binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan de in 5.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt,
5.4.
veroordeelt gedaagden tot afgifte aan eiseres van de nalatenschap van wijlen [naam erflater] inclusief beleggingsrendement, vermogensinkomsten, vermogensopbrengsten, rente en waarde fluctuaties,
5.5.
veroordeelt gedaagden om aan eiseres een dwangsom te betalen van € 100,-- voor iedere dag dat zij niet binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan de in 5.4. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, indien en voor zover deze hoofdveroordeling niet strekt tot betaling van een geldsom, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.”
2.8.
Gedaagden hebben tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd in zijn arrest van 27 september 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:3434). Het gerechtshof heeft daarin onder andere overwogen dat gedaagden geen bezitters te goeder trouw waren.
2.9.
Eiseres heeft op 7 oktober 2016 de uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof betekend aan gedaagden.

3..De vordering

3.1.
Eiseres heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren:
dat het saldo van de nalatenschap direct na storting van de verkoopopbrengst door de notaris op 20 december 2017 € 110.268,79 bedroeg;
voor recht te verklaren dat gedaagden de nalatenschap hebben benadeeld met een bedrag van € 32.543,- inzake aanslagen van de Belastingdienst en zij dit bedrag aan de nalatenschap dienen te vergoeden;
voor recht te verklaren dat gedaagden de nalatenschap hebben benadeeld met een bedrag van € 20.317,94 inzake de vordering van Flanderijn inzake Eneco en zij dit bedrag aan de nalatenschap dienen te vergoeden;
voor recht te verklaren dat gedaagden niet hebben voldaan aan de hen opgelegde verplichting om eiseres te informeren over de omvang van de nalatenschap en aan eiseres rekening en verantwoording af te leggen over het beheer ervan en daardoor
de maximale dwangsom van € 10.000,- hebben verbeurd;
5. voor recht te verklaren dat gedaagden niet hebben voldaan aan de hen opgelegde verplichting om aan eiseres af te geven de nalatenschap van erflater inclusief beleggingsrendement, vermogensinkomsten, vermogensopbrengsten, rente en daardoor de maximale dwangsom van €10.000,- hebben verbeurd.
II. gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen, binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis,
tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 130.505,37 inzake de nalatenschap, althans tot een bedrag uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het overlijden van erflater, althans vanaf de dag van deze dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
tot betaling van een bedrag van € 20.000,-, inzake de verbeurde dwangsommen, althans tot een bedrag uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2016, althans vanaf de dag van deze dagvaarding tot de dag van algehele voldoening.
III. met veroordeling van gedaagden in de volledige kosten van deze procedure.
3.2.
Eiseres heeft aan haar vordering het volgende ten grondslag gelegd. Gedaagden zijn veroordeeld om aan haar rekening en verantwoording af te leggen. Dat hebben zijn onvoldoende gedaan. Diverse bankafschriften ontbreken en er zijn niet nader verklaarde betalingen/pinopnames gedaan. Gedaagden hebben daarnaast geen enkele duidelijkheid gegeven met betrekking tot het door de Belastingdienst gelegde executoriale beslag ad € 32.543,- en de enorm opgelopen vordering bij de deurwaarder Flanderijn ad € 20.317,94 inzake Eneco. Eiseres heeft er begrip voor dat bepaalde kosten moesten worden voldaan en schulden dienden te worden afgelost, maar het is onbegrijpelijk dat bepaalde schulden zo hoog zijn opgelopen.
Eiseres vordert van gedaagden het bedrag van € 130.505,37 inzake de nalatenschap te vermeerderen met € 20.000,- aan dwangsommen. Bij deze berekening is eiseres uitgegaan van het saldo (€ 110.268,79) op de ervenrekening na verkoop en levering van de woning. Bij dit saldo moet worden opgeteld het bedrag dat aan de Belastingdienst is betaald vanwege de executoriale beslagen (€ 32.543,-), want dit komt waarschijnlijk doordat gedaagden de aanslag erfbelasting niet hebben voldaan. De redelijke kosten van de notaris en terugbetalingen vaan [naam gedaagde 3] moeten hier weer van worden afgetrokken (€ 1.806,42 en € 10.500,-). Hiermee komt het eind totaal op € 130.505,37. Het is tot op heden onduidelijk gebleven waarom na ontvangst van de verkoopopbrengst aan de deurwaarder Flanderijn inzake Eneco een enorm bedrag (€ 20.317,94) betaald moest worden. Deze kosten behoren niet tot de nalatenschap en dit bedrag dient aan de nalatenschap te worden vergoed.

4..Het verweer

4.1.
Gedaagden hebben zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat haar vorderingen moeten worden afgewezen. Daaraan hebben gedaagden het volgende ten grondslag gelegd.
4.2.
[naam 2] was sekswerker en erflater bezocht haar regelmatig. In mei 2014 heeft erflater [naam 2] onderdak gegeven, omdat zij werd mishandeld door [naam 3] . Er was geen sprake van samenwonen of een affectieve relatie. Het was een vooropgezet plan van [naam 2] om zwanger te worden van erflater en daarna erflater te vergiftigen. Erflater was namelijk kerngezond voordat hij overleed. De politie heeft de zaak tegen [naam 2] geseponeerd, maar gedaagden zijn ervan overtuigd dat [naam 2] erflater om het leven heeft gebracht. Vervolgens heeft [naam 2] alles in het werk gesteld om de erfenis van erflater te bemachtigden. De erfenis was toen echter al verteerd.
4.3.
[naam gedaagde 3] is kort na de uitspraak van de rechtbank van 13 augustus 2020 overleden. Hij kon de stress niet aan. Zijn erfgenamen hebben zijn nalatenschap aanvaard, omdat ze toen nog niet wisten dat [naam 2] een nieuwe procedure zou starten.
4.4.
Na de procedures hij de rechtbank en het gerechtshof heeft de toenmalige advocaat van gedaagden op 25 oktober 2016 de financiële verantwoording aan eiseres doen toekomen. Daarmee hebben ze voldaan aan de veroordeling uit het vonnis van 11 februari 2015 om eiseres te informeren over de omvang van de nalatenschap en rekening en verantwoording af te leggen.
4.5.
De vaststelling van het vaderschap werkt niet onverkort door in het erfrecht. Eiseres kan slechts aanspraak maken op de niet verbruikte of verteerde zaken. Die zijn er niet meer, want de nalatenschap is volledig verteerd. De rechtbank heeft het verteringsverweer in haar vonnis van 11 februari 2015 noch gehonoreerd, noch afgewezen. Gelet op de vordering tot afgifte, hoefde de rechtbank namelijk niet in te gaan op de stellingen van gedaagden dat de nalatenschap verteerd is. Gedaagden kunnen dus nog steeds een beroep doen op het verteringsverweer.
4.6.
Eiseres moet niet ontvankelijk worden verklaard voor zover de vordering is ingesteld tegen gedaagde sub 3, omdat zij de nalatenschap niet verteerd hebben maar [naam gedaagde 3] dat gedaan heeft.
4.7.
Gedaagden doen een beroep op artikel 236 Rv (gezag van gewijsde). Eiseres heeft onhandig geprocedeerd door afgifte te vorderen van de nalatenschap. Zij had haar eis in hoger beroep kunnen wijzigen. Dat heeft ze niet gedaan. Ze kan nu niet weer procederen over hetzelfde.

5..De beoordeling

Niet-ontvankelijkheid

5.1.
In onderhavige zaak heeft eiseres de erven van [naam gedaagde 3] gedagvaard. Hoewel het begrijpelijk is dat de erven van [naam gedaagde 3] het gevoel hebben dat zij meegesleept worden in een procedure waaraan zij geen schuld hebben, kan niet geoordeeld worden dat eiseres jegens hen niet ontvankelijk is. Eiseres stelt een vordering te hebben op gedaagden en dus dat zij schuldeiser van hen is. [naam gedaagde 3] is echter overleden. De erven van [naam gedaagde 3] hebben zijn nalatenschap zuiver aanvaard. Hierdoor is zijn vermogen onder algemene titel op zijn erfgenamen overgegaan. Dit zijn niet alleen de goederen, maar ook de schulden en de rechtsverhoudingen die aan erflater kleefden. Door de zuivere aanvaarding kan eiseres zich ook verhalen op het eigen vermogen van de erven van [naam gedaagde 3] . Dit betekent dat eiseres de juiste partijen heeft gedagvaard.
Gezag van gewijsde
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van gedaagden is hun beroep op gezag van gewijsde van het vonnis van 11 februari 2015 en het arrest van 27 september 2016.
Voor gezag van gewijsde is op grond van artikel 236 Rv nodig dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Niet in geschil is dat daarvan sprake is, omdat geen van partijen in cassatie is gegaan.
5.3.
Gezag van gewijsde ziet op beslissingen die in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben als die de rechtsbetrekking in geschil betreffen. Dit regelt dus of en zo ja, in hoeverre de rechter bij het geven van zijn beslissing gebonden is aan beslissingen in een eerdere rechterlijke uitspraak.
5.4.
De rechtbank begrijpt dat gedaagden van mening zijn dat eiseres een bepaalde type vordering (afgifte van de nalatenschap samen met een dwangsom) heeft ingesteld in de vorige procedures en dat eiseres daarom nu geen geldvordering kan instellen tegen gedaagden.
5.5.
De rechtbank volgt gedaagden niet in hun stelling. Gezag van gewijsde ziet op beslissingen die door de rechtbank zijn genomen. Als de rechtbank over een geschil tussen partijen op een bepaalde manier beslist en vervolgens een daarop betrekking hebbende vordering toewijst, dan betekent dat niet dat een partij daarna geen andere vordering kan instellen die op hetzelfde geschil ziet. In de vorige procedure was het onduidelijk wat de omvang van de nalatenschap van erflater was, zodat eiseres toen heeft gevorderd tot afgifte daarvan. Omdat gedaagden daaraan niet hebben voldaan en bij eiseres inmiddels meer duidelijkheid bestaat over de omvang van de nalatenschap heeft zij in deze procedure een vordering tot betaling van een geldbedrag ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hiertoe gerechtigd is en dat het gezag van gewijsde daaraan niet in de weg staat.
Verteringsverweer
5.6.
Eiseres heeft gevorderd voor recht te verklaren dat het saldo van de nalatenschap van erflater na storting van de verkoopopbrengst van de woning op 20 december 2017 € 110.268,79 was, voor recht te verklaren dat gedaagden de nalatenschap hebben benadeeld met bedragen van € 32.543,- en € 20.317,94 en dat gedaagden deze bedragen aan de nalatenschap dienen te betalen. Tevens heeft eiseres gevorderd gedaagden te veroordelen € 130.505,37 aan haar te betalen inzake de nalatenschap. Aan deze vorderingen heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij de enige erfgenaam is van erflater en dat gedaagden door de rechtbank en het gerechtshof zijn veroordeeld om de nalatenschap van erflater aan haar af te geven. Gedaagden hebben zich echter op het standpunt gesteld dat de nalatenschap van erflater is verteerd, zodat er niets meer valt af te geven.
5.7.
De rechtbank begrijpt dat gedaagden hiermee een beroep doen op artikel 1:207 lid 5 BW. Dit artikellid luidt als volgt: “De vaststelling van het ouderschap, mits de beschikking daartoe in kracht van gewijsde is gegaan, werkt terug tot het moment van de geboorte van het kind. Te goeder trouw door derden verkregen rechten worden hierdoor nochtans niet geschaad. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van vermogensrechtelijke voordelen, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het doen van het verzoek daardoor niet was gebaat.” Op dit verteringsverweer is naar het oordeel van de rechtbank in de eerdere procedure nog niet beslist, zodat dit in deze procedure beoordeeld wordt.
5.8.
De rechtbank beveelt een mondelinge behandeling om dit verteringsverweer met partijen te bespreken. Met in achtneming van artikel 1:207 lid 5 BW en de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK6150) zal tijdens de mondelinge behandeling worden besproken of het voor het verteringsverweer relevant is dat gedaagden niet te goeder trouw zijn geweest. Tevens zal aan de orde komen dat het verzoekschrift tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op 9 februari 2011 is ingediend en dit derhalve het moment (de peildatum) is waarop beoordeeld moet worden of de nalatenschap van erflater is verteerd.
Dwangsommen
5.11.
Eiseres heeft voorts twee verklaringen voor recht gevorderd die zien op de in het vonnis van 11 februari 2015 opgelegde dwangsommen en gevorderd gedaagden te veroordelen tot betaling van de verbeurde dwangsommen. De rechtbank zal de mondelinge behandeling ook benutten om het geschil omtrent de dwangsommen met partijen te bespreken.
Mondelinge behandeling
5.12.
Zoals hiervoor reeds is overwogen beveelt de rechtbank een mondelinge behandeling om de nog openstaande geschilpunten met partijen te bespreken. Deze mondelinge behandeling zal worden benut om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen de gelegenheid te geven om hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
5.13.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij op de mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
5.14.
De zaak wordt naar de rol verwezen zodat partijen hun verhinderdagen kunnen opgeven. De mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw aan de Steegoversloot 36 te Dordrecht.

6..De beslissing

De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 9 september 2020voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober tot en met december 2020, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald;
houdt voor het overige de beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020.
3120