ECLI:NL:RBROT:2015:1028

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
C/10/440370 / HA ZA 13-1305
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vaderschap en erfgenaamschap na overlijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de vaststelling van het vaderschap van een minderjarige na het overlijden van de erflater. De eiseres, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de minderjarige de enige erfgenaam van de erflater is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater, die op 12 december 2004 overleed, geen testament had en dat de gedaagden, die zich als erfgenamen beschouwden, niet te goeder trouw waren. De rechtbank oordeelde dat de minderjarige, als dochter van de erflater, recht had op informatie over de nalatenschap en dat de gedaagden verplicht waren om rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de nalatenschap. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot het verstrekken van deze informatie en tot afgifte van de nalatenschap aan de eiseres, inclusief eventuele vermogensopbrengsten. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan deze verplichtingen zouden voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie 1
zaaknummer / rolnummer: C/10/440370 / HA ZA 13-1305
Vonnis van 11 februari 2015
in de zaak van
[eiser],
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[minderjarige],
wonende te[woonplaats 1],
eiseres,
advocaat mr. N. Walenkamp te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats 2],
gedaagde sub 1,
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde sub 2,
3.
[gedaagden],
laatstelijk wonende te [woonplaats 2],
gedaagde sub 3,
hierna ook gezamenlijk te noemen gedaagden,
advocaat mr. M.J. Hoogendoorn te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 27 november 2013 met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 12 maart 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het faxbericht d.d. 17 juni 2014 van gedaagden;
  • de brief d.d. 18 juni 2014 met productie van eiseres;
  • de brief d.d. 18 juni 2014 met producties van gedaagden;
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 juli 2014;
  • akte overlegging productie van eiseres;
  • akte overlegging producties van gedaagden;
  • akte uitlaten producties van eiseres.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 12 december 2004 is te Rotterdam overleden[erflater] (hierna: erflater), geboren op [geboortedatum] te Rotterdam.
2.2.
Erflater was ten tijde van zijn overlijden ongehuwd en is nimmer gehuwd geweest.
2.3.
Volgens opgave van het Centraal Testamentenregister heeft erflater niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Als erfgenamen bij versterf zijn gedaagden in het bezit van de goederen van de nalatenschap gekomen.
2.4.
Staande het huwelijk van [eiser] en [betrokkene1] is op 13 maart 2005 te ’s-Gravenhage geboren [minderjarige]. Het huwelijk van [eiser] en [betrokkene1] is op 14 mei 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 13 augustus 2012 is het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van [betrokkene1] als vader van de minderjarige [minderjarige] gegrond verklaard en is – onder de voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan – het vaderschap van[erflater] over [eiser] (hierna: de minderjarige of [minderjarige]) vastgesteld.
2.6.
Op 20 december 2012 is te Rotterdam overleden[erflater], geboren op 3 februari 1956.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert – samengevat – bij vonnis:
I. voor recht te verklaren dat [minderjarige] de enige erfgenaam is van erflater;
II. gedaagden te veroordelen om eiseres te informeren over de omvang van de nalatenschap en om rekening en verantwoording af te leggen over het beheer daarvan;
III. op straffe van een dwangsom voor elke dag dat gedaagden niet aan de veroordeling sub II zullen voldoen;
IV. gedaagden te veroordelen tot afgifte van de nalatenschap aan eiseres inclusief beleggingsrendement, vermogensinkomsten, vermogensopbrengsten, rente en waarde fluctuaties;
V. op straffe van een dwangsom voor elke dag dat gedaagden niet aan de veroordeling sub V (de rechtbank begrijpt: IV) zullen voldoen.
3.2.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring van eiseres in haar vorderingen althans tot afwijzing van haar vorderingen met veroordeling van eiseres in de kosten van dit geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253k juncto 1:349 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voor het voeren van onderhavige procedure een machtiging van de kantonrechter vereist. Aangezien deze machtiging ontbrak, is ter zitting met partijen besproken dat eiseres in de gelegenheid zal worden gesteld betreffende machtiging alsnog bij akte aan de rechtbank over te leggen. Eiseres heeft bij akte overlegging productie een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2014 overgelegd. Bij voormelde beschikking is aan eiseres machtiging verleend om de minderjarige te vertegenwoordigen in een gerechtelijke procedure jegens gedaagden, teneinde beschikking te verkrijgen over de nalatenschap van erflater. Nu eiseres alsnog de vereiste machtiging heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat eiseres kan worden ontvangen in haar vorderingen.
4.2.
Gedaagden hebben aanvankelijk als verweer aangevoerd dat de aanspraken van eiseres zijn verjaard, maar ter zitting hebben zij zich niettemin op het standpunt gesteld dat de aanspraken van eiseres niet zijn verjaard. Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat gedaagden hun beroep op verjaring niet langer handhaven en zal de rechtbank dit verweer passeren.
4.3.
Voor zover gedaagden niet hebben beoogd dit verweer prijs te geven, overweegt de rechtbank ten overvloede als volgt. Op grond van artikel 4:183 BW kan een erfgenaam de goederen van de nalatenschap met inbegrip van die welke de erflater op het tijdstip van zijn overlijden voor derden hield, opvorderen van iedere derde die deze goederen zonder recht houdt. Het instellen van een vordering ingevolge vorengenoemd artikel kan ook wanneer derden de gehele of gedeeltelijke nalatenschap in bezit hebben, omdat zij menen zelf erfgenaam te zijn. Gelet op het bepaalde in artikel 3:306 juncto 3:315 BW bedraagt de verjaringstermijn voor het instellen van een vordering ingevolge artikel 4:183 BW twintig jaar en begint die termijn te lopen vanaf de aanvang van de dag van overlijden van de erflater. Hieruit volgt dat de aanspraken van eiseres niet zijn verjaard. Overigens, de termijn voor verkrijgende verjaring ingevolge artikel 3:100 BW wordt voor degene die de nalatenschap in bezit heeft, verlengd tot aan het moment waarop de rechtsvordering tot opeising van de nalatenschap is verjaard.
4.4.
Het geschil tussen partijen spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of eiseres belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht.
4.5.
Gedaagden hebben zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat met deze verklaring geen redelijk belang is gediend nu het beoogde rechtsgevolg uit de beschikking vaststelling vaderschap volgt. Vervolgens hebben gedaagden zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij geen bezwaar hebben tegen toewijzing van deze vordering. Gelet op het vorenstaande zal de gevorderde verklaring voor recht als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
4.6.
Het geschil tussen partijen spitst zich in de tweede plaats toe op de vraag of gedaagden eiseres alsnog dienen te informeren over de omvang van de nalatenschap en rekening en verantwoording dienen af te leggen over het beheer daarvan.
4.7.
Gelet op de omstandigheid dat de minderjarige enig erfgename van erflater is, heeft eiseres recht op en belang bij de door haar gevorderde informatie over de omvang van de nalatenschap en bij rekening en verantwoording door gedaagden over het beheer daarvan.
Naar het oordeel van de rechtbank geven de door gedaagden overgelegde stukken geen volledig en gespecificeerd inzicht in de ontvangsten en uitgaven betreffende de nalatenschap. Niet is inzichtelijk gemaakt waaraan de diverse opnames en overboekingen via de bankrekeningen met nummer [bankrekeningnummer], [bankrekeningnummer] en [bankrekeningnummer] zijn besteed. Gedaagden zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld de bankafschriften van vorengenoemde rekeningen alsmede stukken van de notaris met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van erflater over te leggen. Hoewel gedaagden bij akte overlegging producties diverse stukken hebben overgelegd, ontbreken nog diverse bankafschriften en de stukken van de notaris, zodat nog immer onvoldoende informatie over de omvang van de nalatenschap is verstrekt teneinde inzicht te verkrijgen in die nalatenschap. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen. Dat volgens gedaagden de nalatenschap grotendeels door[erflater] is afgewikkeld en hij slechts een deel van de bankafschriften heeft bewaard en dat door het overlijden van[erflater] informatie over de afwikkeling van de nalatenschap verloren is gegaan en gedaagden geen nadere informatie bezitten, omdat zij zich niet met de afwikkeling hebben beziggehouden, doet daaraan niet af. Ook de stelling van gedaagden, dat de erfenis al is verteerd, maakt dit niet anders. In de rechtsverhouding van (de dochter van) eiseres en gedaagden ligt besloten dat eerst[erflater] en na het overlijden van[erflater] zijn erfgenamen rekening en verantwoording afleggen over het gevoerde beheer over de nalatenschap alsmede dat de overige gedaagden informatie verstrekken over hetgeen zij daarvan weten en dit is tot op heden niet genoegzaam gebeurd. Immers, volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voorvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht (HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089).
4.8.
Nu gedaagden tot op heden niet (volledig) hebben voldaan aan de verplichting eiseres te informeren over de omvang van de nalatenschap en het beheer daarvan, vindt de rechtbank aanleiding de gevorderde dwangsom toe te wijzen, met dien verstande dat het aan dwangsommen te verbeuren bedrag wordt gematigd en daaraan een maximum wordt verbonden, zoals hierna is vermeld.
4.9.
Het geschil tussen partijen spitst zich in de derde plaats toe op de vraag of gedaagden de nalatenschap van erflater alsnog dienen af te geven aan eiseres.
4.10.
Gedaagden hebben zich op het standpunt gesteld dat zij op het moment van overlijden van erflater ervan mochten uitgaan dat zij erfgenamen waren en dat zij dus bezitter te goeder trouw van de nalatenschap waren. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Naar het oordeel van de rechtbank waren gedaagden op het moment van overlijden van erflater geen bezitter te goeder trouw, omdat zij redenen hadden moeten hebben te twijfelen of zij rechthebbenden op de nalatenschap waren. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat gedaagden op de hoogte waren van de relatie tussen erflater en eiseres en dat gedaagden voor het overlijden van erflater op de hoogte waren van de zwangerschap van eiseres. Mevrouw [weduwe], weduwe van[erflater], heeft immers ter zitting verklaard:
“Ik hoorde van [erflater] zelf dat eiseres zwanger was, hij was als op een roze wolk”. Ook gedaagde sub 1 was bekend met de zwangerschap van eiseres, want erflater zou op enig moment tegen haar hebben gezegd dat het kind niet van hem was.
Voorts neemt de rechtbank in overweging dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat eiseres zich jegens gedaagden steeds op het standpunt heeft gesteld dat erflater de biologische vader is van de minderjarige. Bovendien heeft eiseres onweersproken gesteld dat zij zich diverse keren tot gedaagden heeft gewend met het verzoek de minderjarige te erkennen als biologisch en juridisch dochter van erflater.
Daarnaast neemt de rechtbank in overweging dat[erflater] bij aangetekende brief van 3 juni 2005 van de voormalig advocaat van eiseres is geïnformeerd over de geboorte van de minderjarige en de rechtsgevolgen van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van erflater van de minderjarige, onder andere dat de minderjarige van erflater zal erven. Nu[erflater] volgens gedaagden grotendeels de nalatenschap heeft afgewikkeld, neemt de rechtbank aan dat[erflater] de inhoud van vorengenoemde brief heeft gedeeld met gedaagde sub 1 en sub 2, te meer nu gedaagde sub 1 ter zitting heeft verklaard:
“[erflater] deelde alles met ons”. Dat gedaagden vervolgens betwijfelden of erflater de biologische vader is van de minderjarige, welke twijfel nadien ongegrond is gebleken, maakt niet dat gedaagden te goeder trouw konden overgaan tot verdeling van de nalatenschap van erflater alsmede tot het verbruiken en verteren van die nalatenschap. De vordering van eiseres tot afgifte van de nalatenschap zal daarom integraal worden toegewezen.
4.11.
Nu gedaagden tot op heden niet bereid zijn gebleken de nalatenschap aan eiseres af te geven is het opleggen van een dwangsom naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd. Echter, op grond van het bepaalde in artikel 611a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een dwangsom niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. Aangezien de veroordeling tot afgifte van de nalatenschap de betaling van een geldsom niet uitsluit, zal de rechtbank geen dwangsom opleggen indien en voor zover de veroordeling strekt tot betaling van een geldsom. Ook wordt het aan dwangsommen te verbeuren bedrag gematigd en wordt daaraan een maximum verbonden, zoals hierna is vermeld.
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [minderjarige] de enige erfgenaam is van wijlen[erflater], overleden op 12 december 2004,
5.2.
veroordeelt gedaagden om eiseres te informeren over de omvang van de nalatenschap van wijlen[erflater] en om aan eiseres rekening en verantwoording af leggen over het beheer daarvan,
5.3.
veroordeelt gedaagden om aan eiseres een dwangsom te betalen van € 100,-- voor iedere dag dat zij niet binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan de in 5.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt,
5.4.
veroordeelt gedaagden tot afgifte aan eiseres van de nalatenschap van wijlen[erflater] inclusief beleggingsrendement, vermogensinkomsten, vermogensopbrengsten, rente en waarde fluctuaties,
5.5.
veroordeelt gedaagden om aan eiseres een dwangsom te betalen van € 100,-- voor iedere dag dat zij niet binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan de in 5.4. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, indien en voor zover deze hoofdveroordeling niet strekt tot betaling van een geldsom, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W. Kuip en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2015. [1]

Voetnoten

1.1759/1179