ECLI:NL:HR:2010:BK6150
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Terugwerkende kracht van gerechtelijke vaststelling van vaderschap en gevolgen voor erfgenaamschap
In deze zaak gaat het om de terugwerkende kracht van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de gevolgen daarvan voor het erfgenaamschap. De Hoge Raad heeft op 19 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin [verweerder] vorderde dat hij als erfgenaam van wijlen [betrokkene 1] werd erkend. De zaak begon met een dagvaarding door [verweerder] in 2003, waarin hij stelde dat hij de enige erfgenaam was van [betrokkene 1], die op 19 augustus 1992 overleed. De rechtbank Leeuwarden verklaarde in 2004 dat [verweerder] de enige erfgenaam was, en dit vonnis werd in hoger beroep door het gerechtshof bekrachtigd. Tegen deze beslissing stelden [eiser] c.s. cassatie in, waarbij de Hoge Raad de vraag moest beantwoorden of de terugwerkende kracht van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, zoals neergelegd in artikel 1:207 lid 5 BW, ook van toepassing was op de rechten van derden.
De Hoge Raad oordeelde dat de terugwerkende kracht van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap geen gevolgen heeft voor te goeder trouw verkregen rechten van derden. Dit betekent dat de belangen van andere erfgenamen, die voor de vaststelling als erfgenaam golden, niet worden geschaad. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever met de inwerkingtreding van de nieuwe regeling in 1998 de belangen van niet-erkende kinderen wilde beschermen, maar tegelijkertijd ook de rechten van derden in acht wilde nemen. De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiser] c.s. en veroordeelde hen in de kosten van het geding in cassatie.