ECLI:NL:RBROT:2020:12578

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
C/10/606690 / JE RK 20-2957
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag vader en herstel ouderlijk gezag moeder in een complexe gezinszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over [naam kind] en het herstel van het ouderlijk gezag van de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de vader te beëindigen en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds 2009 een strijd tussen de ouders is, wat heeft geleid tot een loyaliteitsconflict bij [naam kind]. De vader heeft aangegeven niet meer in staat te zijn om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [naam kind] te dragen, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen.

De rechtbank heeft de moeder als belanghebbende aangemerkt, gezien haar betrokkenheid bij de zorg voor [naam kind]. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van [naam kind] is dat hij weer bij de moeder gaat wonen, vooral omdat de vader geen invulling meer geeft aan zijn gezag. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad om het gezag van de vader te beëindigen toegewezen en de moeder opnieuw met het gezag over [naam kind] belast. De rechtbank benadrukt dat dit niet betekent dat de band tussen [naam kind] en zijn vader verbroken wordt, maar dat contactherstel in de toekomst mogelijk is.

De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 31 december 2020.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige Kamer
Zaakgegevens: C/10/606690 / JE RK 20-2957
datum uitspraak: 16 december 2020

beschikking beëindiging ouderlijk gezag vader en

herstel ouderlijk gezag moeder

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2006 te [geboorteplaats kind],

hierna te noemen [naam kind].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader],

[naam moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder],

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de Raad van 26 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op die datum.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank bepaald dat deze zaak, gezien de samenhang, in het belang van [naam kind] gelijktijdig zal worden behandeld met de verzoeken van de GI geregistreerd onder de zaaknummers C/10/602478 / JE RK 20-2340 en C/10/608672 / JE RK 20-3278.
Op 16 december 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [naam kind], die voorafgaand aan de zitting apart is gesproken,
- de moeder, bijgestaan door mr. C.P. Timmers,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1],
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam vertegenwoordigster 2].
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de vader.
Bij beschikking van de rechtbank van 14 maart 2011 is de ondertoezichtstelling van [naam kind]
uitgesproken. Sinds 31 januari 2020 is [naam kind] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Sinds 2 juli 2020 verblijft [naam kind] op de groep Merel van Horizon te Alphen aan den Rijn. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
Bij brief van 28 februari 2020 heeft de GI zich bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek en het standpunt van de Raad

De Raad heeft verzocht het gezag van de vader te beëindigen en de GI tot voogdes over [naam kind] te benoemen.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Sinds 2009 is er sprake van een strijd tussen de ouders. [naam kind] zit klem tussen zijn ouders.
Ook is uit de briefrapportage van de GI gebleken dat [naam kind] steeds meer zorgelijk gedrag laat zien. Tijdens de zitting op 23 januari 2020 heeft de vader aangegeven dat hij niet meer de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [naam kind] wil dragen. Hij heeft daar geen ruimte voor en staat niet open voor hulpverlening. Daarom verzoekt de Raad het gezag van de vader te beëindigen. Vanwege de conflictueuze relatie van de ouders, het loyaliteits-conflict bij [naam kind] en mogelijk contactherstel met zijn vader is het niet in het belang van [naam kind] om de moeder met het gezag te belasten; zij heeft immers geen neutrale houding daarin. Ook heeft de GI niet kunnen onderzoeken of de moeder in staat is om de zorg en opvoeding voor [naam kind] te dragen. Voor het onderzoek Gezin Totaal bij Horizon heeft de moeder wisselend open gestaan. Als gevolg hiervan is dit onderzoek niet uitgevoerd, ook niet bij een andere zorgaanbieder. Daarom verzoekt de Raad de GI met de voogdij over [naam kind] te belasten.
Desgevraagd laat de Raad weten dat er geen zorgsignalen bekend zijn over de andere kinderen van de moeder. Wel is er een drangtraject geweest, maar dat is goed afgesloten. Het Wijkteam is (blijkbaar) ook gestopt in het gezin.

Het standpunt van de belanghebbenden

De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en meegedeeld dat de GI bereid is om de voogdij over [naam kind] te aanvaarden.
Namens de moeder heeft haar advocaat ter zitting aangevoerd dat zij het eens is met een gezagsbeëindiging van de vader. Zij kan zich echter niet verenigen met het belasten van de GI met de voogdij; zij is van mening dat zij (opnieuw) met het ouderlijk gezag over [naam kind] belast dient te worden. Ter onderbouwing van dit standpunt is het volgende - verkort en zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Dat de moeder strijd zou blijven voeren, is deels te verklaren door het feit dat zij, tegen haar wens, geen gezag meer over [naam kind] heeft. Het loyaliteitsconflict bij [naam kind] lijkt niet meer ter sprake te zijn nu de vader niet meer in staat is om de zorg en opvoeding van [naam kind] te dragen en om zijn gezag uit te oefenen. De moeder blijft strijden om het gezag terug te krijgen, omdat zij dat in het belang van [naam kind] vindt. Het is ook haar goed recht om daarvoor te strijden. Zij deelt niet de mening van de Raad dat zij een ambivalente houding heeft.
In aanvulling op het betoog van haar advocaat heeft de moeder ter zitting - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Zij staat open voor contactherstel tussen [naam kind] en zijn vader. Dat zij niet akkoord is gegaan met het traject Gezin Totaal heeft te maken met haar andere zoon die last heeft van gezondheidsproblemen en de grote aanslag die Gezin Totaal qua intensiteit voor haar gezin zou betekenen. Zij is wel akkoord gegaan met het traject bij Yulius met een frequentie van drie dagdelen per week, zoals de jeugdbeschermer haar had verteld. Uit navraag bij Yulius is haar echter gebleken dat het geen halve dagdelen betreffen maar dagdelen van langere duur en dat het traject acht weken duurt terwijl zij de zorg heeft voor vier (schoolgaande) kinderen. Zij vindt dat zij over dit traject, en dan met name de tijdsinvestering, onvolledig is geïnformeerd door de jeugdbeschermer.

De beoordeling

Ten aanzien van de belanghebbenden
Overeenkomstig het verzoek van de Raad heeft de rechtbank de moeder als belanghebbende aangemerkt. Uit de stukken blijkt dat de moeder al een geruime periode elk weekend de zorg en opvoeding van [naam kind] draagt, zeer op hem betrokken is en veel praktische zaken voor hem regelt. Ter zitting heeft zij kenbaar gemaakt dat zij wenst dat [naam kind] weer bij haar komt wonen en dat zij opnieuw met het gezag over hem belast wordt.
Artikel 798 lid 1, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat voor de toepassing van afdeling 1 van titel 6 van boek 3 Rv onder belanghebbende wordt verstaan “degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”. De rechtbank is van oordeel dat de moeder op grond van vorenstaande en gezien recente jurisprudentie in deze procedure als belanghebbende moet worden aangemerkt.
Ten aanzien van het verzoek
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de echtscheidings-problematiek van de ouders en hun strijd van invloed is op de ontwikkeling en het gedrag van [naam kind] en de relatie met zijn ouders. Als gevolg van de problematiek is er bij [naam kind] sprake van een loyaliteitsconflict. Bij beschikking van 11 maart 2019 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [naam kind] voortaan aan de vader toekomt. Deze beschikking is nadien door het gerechtshof in Den Haag bekrachtigd. Kort na deze bekrachtiging is [naam kind] uit huis geplaatst, omdat hij niet langer bij de vader kon blijven wonen.
Tijdens de zitting op 23 januari 2020 in een andere procedure heeft de vader aangegeven dat hij niet meer in staat is om het gezag over [naam kind] te dragen. Hij is, naar zijn zeggen, moe van de strijd met de moeder en kan dit niet meer combineren met de aandacht voor zijn eigen gezin. Sindsdien heeft de vader geen invulling meer gegeven aan zijn gezag over [naam kind], is hij onbereikbaar voor hem en heeft [naam kind] zijn vader niet meer gezien. Ook de hulpverlening en de Raad is het niet gelukt om contact met de vader te krijgen.
Na onder meer verblijf bij familie, verblijft [naam kind] sinds juli 2020 met een machtiging uithuisplaatsing in een driemilieuvoorziening bij Horizon. Hier maakt hij een positieve ontwikkeling door. Om die reden is deze plek niet meer passend voor hem en is het van belang dat er op zeer korte termijn een beslissing wordt genomen over het perspectief van [naam kind]. De vader kan gelet op het voorgaande [naam kind] dit perspectief niet bieden. Gezien de lange periode waarin de vader geen enkele invulling aan zijn gezag heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het - niet weersproken - verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de vader worden toegewezen.
De rechtbank benadrukt dat dit niet betekent dat de band tussen [naam kind] en zijn vader wordt verbroken. Contact en omgang met beide ouders is over het algemeen in het belang van kinderen. De rechtbank spreekt de wens uit dat er in de toekomst bij [naam kind] en de vader ruimte zal ontstaan voor contactherstel. De rechtbank zal bij aparte beslissing een bijzondere curator benoemen om onder andere [naam kind] hierin bij te staan.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam kind] komt te ontbreken, dient de rechtbank in het gezag te voorzien.
Op grond van artikel 1:274 lid 2 BW kan, in geval van beëindiging van het gezag van een ouder die het gezag alleen uitoefent, de andere ouder de rechtbank te allen tijde (in beginsel ook mondeling ter zitting) verzoeken met de uitoefening van het gezag te worden belast. Blijkens de tekst van de wet wordt dit verzoek ingewilligd “indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt”. Dat impliceert dat inwilliging van dit verzoek niet het uitgangspunt is, nu de noodzaak van die inwilliging moet komen vaststaan.
De rechtbank overweegt, in navolging van het Gerechtshof in Amsterdam van 25 februari 2020 onder ECLI:NL:GHAMS:2020:621, dat artikel 1:274 lid 2 BW, ondanks de bewoording daarvan, zo moet worden uitgelegd dat het daar bedoelde verzoek van de ouder zonder gezag slechts wordt afgewezen, indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt. Beoordeeld moet dus worden of deze uitzondering zich in deze zaak voordoet.
De rechtbank is van oordeel dat deze uitzondering zich in deze zaak niet voordoet. Op grond van de stukken, het verhandelde ter zitting en dat wat hiervoor is overwogen, is gebleken dat het op dit moment in het belang van [naam kind] is dat hij weer bij de moeder gaat wonen. Moeder en zoon willen dit graag en staan beiden open voor professionele begeleiding. De weekenden die [naam kind] bij de moeder en zijn half-brusjes doorbrengt, verlopen goed. Eerdere opvoedondersteuning in het gezin van de moeder is goed verlopen. Onweersproken is door de moeder gesteld dat het Wijkteam zijn bemoeienis is gestopt, omdat de situatie bij haar thuis op orde was. Bij de Raad zijn geen relevante zorgsignalen over het gezin bekend. Ook is van belang dat moeder en zoon zich realiseren dat [naam kind] weer uit huis zal worden geplaatst, als het mis gaat. Zij zijn ook om die reden beiden bereid zich volledig in te zetten om de thuisplaatsing positief te laten verlopen.
Bij dit alles speelt mee dat [naam kind] bij Horizon niet meer op zijn plek is. De GI is voornemens om [naam kind] in een trainingshuis of een gezinshuis te plaatsen. [naam kind] is voor een trainingshuis nog te jong en voor een plaatsing in een gezinshuis bestaat een wachtlijst, waardoor deze opties [naam kind] op dit moment geen toekomstperspectief kunnen bieden.
Het valt te betreuren dat de pogingen om Gezin Totaal en/of Yulius in te zetten in de afgelopen periode zijn mislukt. Het is de rechtbank gebleken dat, ondanks ieders goede bedoelingen, bij deze pogingen onvoldoende rekening lijkt te zijn gehouden met het gegeven dat de moeder, naast [naam kind], ook de zorg heeft voor haar vier jongere kinderen, waaronder een kind met gezondheidsproblemen.
Op grond van vorenstaande zal het verzoek van de moeder om opnieuw met het gezag over [naam kind] belast te worden, worden toegewezen,

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
[naam vader], geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader], over [naam kind];
belast
[naam moeder], geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder], (opnieuw) met het ouderlijk gezag over [naam kind];

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020 door mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter tevens kinderrechter, en
mr. A.C. Enkelaar en mr. T. van den Akker, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van D. van der Aa als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.