ECLI:NL:RBROT:2020:12014

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
ROT 19/1958
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boetes opgelegd voor overtredingen bij de bedwelming van pluimvee

In deze zaak gaat het om zes boetezaken waarbij de eiseres, een pluimveehouder, is beboet door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vanwege overtredingen van de Wet dieren. De boetes zijn opgelegd naar aanleiding van constateringen van toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die hebben vastgesteld dat kuikens onvoldoende bedwelmd waren voordat zij werden aangesneden. De rechtbank heeft op 23 december 2020 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de eiseres de overtredingen heeft begaan, maar de boetes zijn gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de boetes in verschillende boetezaken verlaagd en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de eiseres recht heeft op vergoeding van griffierecht en proceskosten. De zaak benadrukt de noodzaak van naleving van de voorschriften voor dierenwelzijn tijdens het slachtproces en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/1958

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluyter,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman,
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Bij besluiten van 21 april 2017, 8 september 2017, 22 september 2017, 24 november 2017, 23 maart 2018 en 20 april 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres zes boetes opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluit van 18 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , directeur van eiseres, [naam] en [naam] . Zij hebben via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Dit beroep gaat over zes boetezaken waarin verweerder naar aanleiding van constateringen van toezichthouders in rapporten van bevindingen boetes heeft opgelegd omdat er overtredingen zijn geconstateerd bij de bedwelming van pluimvee op het bedrijf van eiseres.
Boetezaken 201701748, 201705076, 201705083 en 201706821
1.1.
In de boetezaken 201701748, 201705076, 201705083 en 201706821 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit: “Dieren werden niet uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage 1. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid werd niet aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden.” Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).
1.2.
In boetezaak 201701748 heeft verweerder eiseres daarvoor bij besluit van 21 april 2017 een boete opgelegd van € 4.000 waarbij het standaardboetebedrag was verhoogd vanwege recidive. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit boetebesluit gegrond verklaard en de boete vastgesteld op € 2.500.
1.3.
In boetezaken 201705076, 201705083 en 201706821 heeft verweerder bij besluiten van respectievelijk 8 september 2017, 22 september 2017 en 24 november 2017 eiseres voor genoemd beboetbaar feit een boete opgelegd van € 2.500. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen deze boetebesluiten ongegrond verklaard.
Boetezaak 201800175
2.1.
In de boetezaak 201800175 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd voor twee beboetbare feiten:
2.1.1.
Beboetbaar feit 1: “Dieren werden niet uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage 1. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid werd niet aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden.” Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid van Verordening 1099/2009.
2.1.2.
Beboetbaar feit 2: “De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren geen tekenen van vermijdbare pijn, angst, of abnormaal gedrag vertonen.” Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van Verordening (EG) nr. 1099/2009.
2.2.
Verweerder heeft eiseres bij besluit van 23 maart 2018 voor beide beboetbare feiten een boete opgelegd van in totaal € 2.500. Omdat sprake is van samenhang tussen de twee beboetbare feiten heeft verweerder volstaan met de oplegging van één boete. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit boetebesluit gegrond verklaard omdat een overtreding van het beboetbare feit 1 niet kan worden vastgesteld. Volgens verweerder blijft overtreding van het beboetbare feit 2 wel staan en daarom handhaaft verweerder in het bestreden besluit de opgelegde boete van € 2.500.
Boetezaak 20170884
3.1.
In de boetezaak 20170884 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd voor twee beboetbare feiten:
3.1.1.
Beboetbaar feit 1: “De bedrijfsexploitant heeft het doden van dieren niet uitgevoerd overeenkomstig de standaardwerkwijzen om te waarborgen dat het doden en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de Verordening 1099/2009 plaatsvinden.” Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 6, eerste lid, van Verordening 1099/2009.
3.1.2.
Beboetbaar feit 2: “De kuikens werden niet uitsluitend gedood nadat ze zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage 1. De dieren werden niet direct of niet goed bedwelmd waardoor meerdere kuikens een pre-stun kregen. Hierdoor werd niet voorkomen dat de dieren geen tekenen van vermijdbare pijn, angst, of abnormaal gedrag vertonen. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard.” Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder d, en artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009.
3.2.
Bij besluit van 20 april 2018 heeft verweerder eiseres voor deze beboetbare feiten een boete opgelegd van in totaal € 2.500. Omdat sprake is van samenhang tussen de twee beboetbare feiten heeft verweerder volstaan met de oplegging van één boete. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit boetebesluit ongegrond verklaard.
Alle boetezaken
4. Verweerder heeft de boetebesluiten gebaseerd op zes rapporten van bevindingen die zijn opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
4.1.
In boetezaak 201701748 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 14 maart 2017 (133125/100194) over zijn bevindingen op 14 maart 2017 onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de afdeling ‘broei-pluk’, ter hoogte van de ingang.Ik deed daar een inspectie op tekens van leven bij de aangesneden kuikens voordat ze gedecapiteerd worden. Vrijwel direct zag ik aan de slachtlijn een hangend slachtkuiken welke hevig aan het bewegen was. Bij de andere kuikens aan de slachtlijn nam ik geen enkele beweging waar. Omdat ik mijn camera in de hand had heb ik een filmopname gemaakt van het bewegende kuiken aan de lijn van enkele seconden (zie bijlage). Vervolgens ben ik naar de oude bloedgoot gelopen, circa 5 meter van de koppentrekker, en heb ik getracht het kuiken van de lijn te verwijderen. Helaas is het mij door de gladheid in deze bloedgoot en de hoogte van de slachtlijn, niet gelukt om het kuiken te bevrijden. Ik zag het kuiken vervolgens in volle beweging de koppentrekker in gaan waar ik het gedecapiteerd zag worden. Ik stelde vast dat er bij bovengenoemd kuiken gedurende mijn controle meertekens van leven aanwezig waren dan dat zou mogen op dit punt in het slachtproces. De bewegingen die ik bij het kuiken zag waren het omhoog trekken van de kop, het heftig fladderen van de vleugels en het meerdere malen open en dicht doen van de snavel. Uit mijn bevindingen concludeerde ik dat dit dier niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bespaard was omdat het onvoldoende bedwelmd en aangesneden was.
4.2.
In boetezaak 201705076 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 12 juli 2017 (135797/103294) over zijn bevindingen op 20 juni 2017 onder meer het volgende:

Naar aanleiding van een regulier toezicht bevond ik mij om 08:40 uur in de ruimte waar zich het elektrische waterbad bevind. Vanuit de carrousel worden de levende kuikens ondersteboven aan de looppoten in metalen haken gehangen. Middels een lopende band systeem komen de dieren op deze manier één voor één met de kop in het waterbad terecht. Het viel mij op dat er veel naast elkaar gelegen haken over elkaar heen hingen, als vanzelfsprekend hingen de kuikens van deze haken daarom ook over elkaar heen. Hierbij zag ik telkens dat het kuiken wat over een ander kuiken hing niet direct het water raakte doordat het de kop omhoog kon trekken boven het waterbad. Meestal houden de dieren dit niet lang vol en raken halverwege het bad alsnog het water waarna ze middels een stroomstoot bedwelmd raken. Echter zag ik nu vrij snel na elkaar 3 dieren bij volle bewustzijn over het waterbad heen gaan, geen van deze 3 dieren raakten het water. Alle 3de dieren kwamen daardoor onverdoofd bij de aansnijders aan. Ik zag vervolgens dat deze 3 kuikens bij volle bewustzijn aangesneden werden en dus niet voor het aansnijden werden verwijderd van de haken. Ik stelde hiermee vast dat de toegepaste bedwelmingsmethode niet (pijnloos) leidde tot bewusteloosheid en gevoelloosheid.
4.3.. In boetezaak 201705083 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 12 juli 2017 (136363/103290) over zijn bevindingen op 11 juli 2017 onder meer het volgende:

In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam] , functie: Chef Aanvoer en Poultry Welfare Officer, en de cautie aangezegd. Hij wilde verder geen verklaring afleggen. Ik bevond mij op 11-07-2017 omstreeks 12:35 in de aanvoer van bovengenoemd slachthuis. Ik stond bij het elektrisch waterbad, om het intreden van de kuikens in het waterbad te beoordelen. Ik zag dat de kuikens doorgaans met de kop in hetwater hingen, maar dat een kuiken de kop opgetrokken hield. Dit kuiken was kleiner dan de overige kuikens aan de lijn, en wist te voorkomen dat de kop in het water terecht kwam. Ik zag dat het kuiken de kop gedurende de gehele lengte van het waterbad opgetrokken hield (ca. 5 cm boven het waterniveau), en onbedwelmd het waterbad verliet. Ik slaagde er niet in de aansnijder te bereiken voor hij het dier de hals doorsneed. Dit kuiken werd onbedwelmd aangesneden. Na het aansnijden fladderde het kuiken wild aan de lijn, alvorens een medewerker ter plaatse het dier doodde door middel van dislocatie van de nek (ca. 10seconden na aansnijden). Ik stelde door onderzoek vast dat een kuiken werd aangesneden zonder voorafgaande bedwelming. Dit dier was niet elke vermijdbare vorm van pijn,spanning of lijden bespaard.
4.4.
In boetezaak 201706821 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 23 september 2017 (138075/104844) over zijn bevindingen op 31 augustus 2017 onder meer het volgende:

Naar aanleiding van een regulier toezicht bevond ik mij om 10:30 uur in de ruimte waar zich het elektrische waterbad bevind. Vanuit de carrousel worden de levende kuikens ondersteboven aan de looppoten in metalen haken gehangen. Middels een lopende band systeem komen de dieren op deze manier één voor één met de kop in het waterbad terecht. Ik zag dat de lopende band met haken leeg en daarnaast niet in beweging was. Op de grond rondom de carrousel zaten circa 25 kuikens. Toen ik vroeg aan een medewerker wat er aan de hand was vertelde hij mij dat er een storing was met het waterbad. De kuikens op de grond waren door de aanhangers na 2 minuten storing van de lijn gehaald. Terwijl ik richting het waterbad liep zag ik dat de lopende band weer in beweging kwam. Ik zag dat deeerste 5 kuikens zoals het hoort met de kop onder water terecht kwamen maar vervolgens de kop weer optrokken. Alle 5 de dieren kwamen daardoor onverdoofd bij de aansnijders aan. Ik zag vervolgens dat deze 5 kuikens bij volle bewustzijn aangesneden werden en dus niet verwijderd werden van de haken. De kuikens die hen opvolgden trokken de kop vanuit het waterbad niet meer omhoog en raakten dus wel goed bedwelmd met een stroomstoot.Ik stelde hiermee vast dat de toegepaste bedwelmingsmethode niet (pijnloos) leidde tot bewusteloosheid en gevoelloosheid.
4.5.
In boetezaak 201800175 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 21 december 2017 (139679/106857) over zijn bevindingen op 27 november 2017 onder meer het volgende:

Naar aanleiding van regulier toezicht bevond ik mij om 14:30 uur in de ruimte waar zich het elektrische waterbad bevindt. Vanuit de carrousel worden de levende kuikens ondersteboven aan de looppoten in metalen haken gehangen. Middels een lopende band systeem komen de dieren op deze manier een voor een met de kop in het waterbad terecht. Terwijl ik richting het waterbad liep zag ik de kuikens met overdreven gefladder in het water terecht komen. Toen ik dichterbij kwam voelde ik waterspetters in mijn gezicht. Ik merkte dat ik op grotere afstand van het waterbad moest gaan staan dan normaal gesproken, omdat ik anders nat gespetterd zou worden. Ik zag dat de kuikens voordat zij het waterbad raakten eerst met hun kop over een ‘bobbel’ heen moesten (zie foto bijlage). Deze‘bobbel’ in de slachtlijn had ik nog niet eerder gezien. De dieren raakten hier zo van in de stress wat zichtbaar was aan heftig fladderen en het optrekken van de kop. Ik zag vervolgens dat de meeste kuikens niet direct met de kop het water raakten maar allereerst met de vleugel. Aangezien het waterbad onder spanning staat zag ik dat desbetreffende kuikens eerst een stroomstoot aan de vleugel kregen. Deze ‘pre-stunning’ maakten de dieren bewust mee waardoor het overdreven gefladder ontstond, daarna raakten ze pas met de kop het water wat een staat van bewusteloosheid tot gevolg had. Ik stelde hiermee vast dat de toegepaste bedwelmingsmethode niet (pijnloos) leidde tot bewusteloosheid en gevoelloosheid.
4.6.
In boetezaak 201707884 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 15 november 2017 (139168/105992) over zijn bevindingen op 6 november 2017 onder meer het volgende:

Tijdens de inspectie bevond ik mij in de aanvoerhal bij het waterbad van bovengenoemd slachthuis, waar levende kuikens elektrisch bedwelmd worden. Ik zag dat de kuikens die het waterbad ingingen niet direct correct bedwelmd werden. Ik zag een onrustig beeld bij het intreden van het waterbad waarbij met regelmaat één tot drie dieren niet direct of niet goed bedwelmd werden en er meer vocalisatie was in vergelijking met de situatie waarbij de bedwelming wel goed verloopt. Ik stelde volgende punten vast:
-
dat de kuikens op het einde van de borstgeleidingsplank, aan het begin van het waterbad, de kop omhoog bleven houden waardoor de kuikens pas na enkele tientallen centimeters tot plusminus halverwege het waterbad de kop geleidelijk in het water lieten zakken. Het viel mij op dat er veel verticale beweging in deze geleidingsplank zat waardoor de kuikens aan het begin van deze plank door deze beweging alerter waren
dan bij een starre geleidingsplank;
-
meerdere kuikens kregen een pre-stun doordat er niet direct voldoende contact met het water werd gemaakt. Ik zag gedurende mijn inspectie dat meerdere kuikens met enkele millimeters van de snavel het water raakten waarna deze dieren door de elektrische schok de kop nog konden optillen. Hierdoor werd de bedwelming niet ingezet. Op deze momenten was er duidelijk een toegenomen vocalisatie. Vervolgens lieten deze dieren
gedurende het traject van het waterbad de kop nogmaals in het water zakken waardoor ze voor een tweede maal aan de stroom werden bloot gesteld;
-
kuikens te geleidelijk het water raakten omwille van het feit dat het waterbad niet waterpas stond. Hierdoor was de waterstand aan de ingang van het bad lager dan aan de uitgang van het waterbad.
Omdat de dieren niet werden beschermd tegen elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden, heb ik de verantwoordelijke medewerker, [naam] , erbij gehaald. Ik bracht hem op de hoogte van mijn bevindingen en gaf aan dat er per direct een afdoende bedwelming gegarandeerd moest worden. [naam] gaf aan dat er in het weekend werkzaamheden aan het waterbad waren gedaan door de technische dienst en dat mogelijk daardoor het waterbad scheef was komen te staan. [naam] heeft in mijn bijzijn de stand van het waterbad m.b.v. een waterpas gecontroleerd hieruit bleek dat het inderdaadscheef stond. Daarop heeft hij het bad drie ‘tikken’ hoger gezet om een beter contact met het water te kunnen realiseren. Uit mijn deskundigheid als dierenarts concludeer ik dat de kuikens in deze situatie niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden is bespaard. Ik stelde vast dat de gebruikte bedwelmingsmethode niet effectief was en dat de dieren nietdirect buiten bewustzijn zijn gebracht. Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met artikel 3, eerste en tweede lid, onder d van Verordening (EG) nr. 1099/2009. Ik stelde tevens vast dat de bedrijfsexploitant onvoldoende erop had toegezien dat personen die verantwoordelijk zijn voor de bedwelming periodieke controles uitvoerde om te waarborgen dat de dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertoonden in de periode gelegen tussen het eind van het bedwelmingsproces en hun dood. Daarnaast werden niet onmiddellijk de passende maatregelen genomen zoals beschreven staan in de opgesteldestandaardwerkwijzen. Ik stelde vast dat het bedrijf het doden en de daarmee verband houdende activiteiten niet uitvoerde overeenkomstig de eigen standaardwerkwijzen. Ik zagdat de verantwoordelijk medewerker onvoldoende controleerde op de effectiviteit en het resultaat van de waterbadbedwelming. Ik stelde ook vast dat er onvoldoende maatregelen werden genomen wanneer de dieren niet adequaat werden bedwelmd.
5. Eiseres voert aan dat de toezichthouder die de rapporten heeft opgesteld in de boetezaken 201701748, 201705076, 201706821 en 201800175 geen opleiding of training heeft ontvangen die maken dat zij bevoegd is om als toezichthouder te werken. Deze rapporten kunnen dan ook niet ten grondslag worden gelegd aan de boetebesluiten, aldus eiseres.
5.1.
De rechtbank ziet in deze stelling van eiseres geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid of bevoegdheid van de betreffende toezichthouder. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat deze toezichthouder een volledige opleiding tot dierenarts heeft gevolgd, evenals een interne opleiding bij verweerder van tenminste zes maanden waarin alle onderdelen van het slachtproces aan bod komen. Vervolgens heeft de toezichthouder nog 200 uur stage gelopen. Daarnaast is de toezichthouder aangesteld als onbezoldigd ambtenaar in dienst van de NVWA. Eiseres heeft daartegenover alleen gesteld dat het verhaal de ronde doet dat deze toezichthouder niet is opgeleid. Dit is onvoldoende. Bij gebreke van enige onderbouwing door eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan wat verweerder over de opleiding en bevoegdheid van deze toezichthouder heeft gezegd.
6. Eiseres voert verder aan dat pijn, spanning of lijden bij het slachten onvermijdelijk is en dat voor een bewijs van de overtredingen niet alleen kan worden verwezen naar waargenomen pijn, spanning of lijden bij een dier. Er moet ook worden onderbouwd dat toetsingskaders of werkinstructies niet zijn nageleefd of niet resulteren in een optimale toepassing van geoorloofde methoden, alsmede dat de waargenomen pijn, spanning of lijden daardoor is veroorzaakt. Volgens eiseres kunnen op basis van de rapporten van bevindingen de overtredingen niet worden vastgesteld en zij voert in dat kader ten aanzien van de verschillende boetezaken het volgende aan.
6.1.
In de boetezaken 201701748, 201705076, 201705083 en 201706821 voert eiseres aan dat bij het onverdoofd passeren van het elektrisch waterbad een nekdislocatie bij en direct voorafgaande aan het aansnijden van het dier kan en mag worden toegepast op grond van Verordening 1099/2009. De toezichthouder heeft echter de kuikens niet gecontroleerd op nekdislocatie en in de rapporten is ook niet uitdrukkelijk vermeld dat de dieren werden aangesneden zonder voorafgaande nekdislocatie. Wel is geconstateerd in één rapport dat een andere medewerker na het aansnijden een nekdislocatie heeft uitgevoerd maar aannemelijk is dat de nekdislocatie is herhaald vanwege het vertonen van stuiptrekkingen. Voorts wijst eiseres in boetezaken 201701748 en 201706821 nog op notities van dr.ing. M.A. Gerritzen van Wageningen Livestock Research, M. Jelsma, pluimveedierenarts en drs. P.M. Cornelissen van Pluimveepraktijk Slagharen waaruit volgt dat dieren bewusteloos zijn als er geen ademhaling, geen reactie op pijnprikkel en geen corneareflex is. De toezichthouder heeft in deze boetezaken echter ten onrechte andere bewegingen, namelijk stuiptrekkingen, aangemerkt als teken van bewustzijn.
6.2.
In boetezaak 20180175 voert eiseres aan dat de bobbel die de toezichthouder in het rapport beschrijft een breastbar is om de kuikens naar het waterbad te geleiden. Onduidelijk is of eiseres het gebruik van de breastbar wordt verweten. Enerzijds stelt de toezichthouder dat de dieren door de bobbel in de stress raakten en anderzijds wordt pre-stunning als oorzaak van het overdreven gefladder genoemd. Er kan geen oorzakelijk verband worden gelegd tussen het gebruik van de breastbar en het heftig gefladder en optrekken van de kop want dan zou dat bij elk koppel moeten zijn waargenomen en dat is niet het geval. Bovendien kan pre-stunning bij een bovengemiddeld onrustig koppel plaatsvinden en is dat dus niet te vermijden. In het rapport is ook niets opgenomen over het niet correct aanhangen of een technisch ondeugdelijk waterbad. Eiseres had in november een innovatie uitgevoerd aan de toevoer via de breastbar en geen van de toezichthouders heeft daar opmerkingen over gemaakt behalve deze toezichthouder. Overigens geeft zij in het rapport aan de bobbel niet eerder te hebben gezien maar zij had daarover al op 23 november 2017 een opmerking gemaakt.
6.3.
In boetezaak 201707884 voert eiseres aan dat in het rapport niet is vastgesteld dat het ondergaan van het waterbad niet heeft geleid tot het realiseren van een voldoende verdoving. Een oorzakelijk verband tussen het gebruik van de borstbegeleidingsplank en het waterbad enerzijds en de onrust van de kuikens anderzijds is ook niet vastgesteld. Kop-optrekken en pre-stunning kan bij een bovengemiddeld onrustig koppel plaatsvinden en is niet te vermijden.
6.4.
Ten slotte voert eiseres in alle boetezaken aan dat ook indien sprake zou zijn van overtredingen, haar geen verwijt treft, althans dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Eiseres heeft met gedetailleerde werkinstructies en met aan het personeel verstrekte opleiding en toezicht op en begeleiding van hun functioneren alle zorg betracht die in redelijkheid van haar kan worden gevergd om incidenten als beschreven in het boetbesluit te voorkomen, aldus eiseres.
7. De rechtbank overweegt eerst in het algemeen ten aanzien van alle boetezaken het volgende.
7.1.
Voorop staat dat de slacht zelfs bij de beste omstandigheden pijn, angst, spanning of andere vormen van lijden bij de dieren kan veroorzaken. Terecht stelt eiseres dat alleen sprake is van een overtreding van artikel 3, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder d, van Verordening 1099/2009 als sprake is van een vermijdbare situatie. In overweging 2 van de preambule van Verordening 1099/2009 staat dat pijn, spanning of lijden als vermijdbaar beschouwd moeten worden indien bedrijfsexploitanten of bij het doden van dieren betrokken personen een van de voorschriften van deze verordening overtreden of indien zij weliswaar gebruikmaken van geoorloofde methoden, maar daarbij geen rekening houden met de optimale toepassing ervan met als gevolg dat zij door nalatigheid of bewust pijn, spanning of lijden bij de dieren veroorzaken. Het is aan verweerder om te onderbouwen dat de geconstateerde pijn, angst, spanning of lijden bij de dieren vermijdbaar was. De rechtbank zal dit hierna per boetezaak waarin dit speelt beoordelen.
7.2.
Er is in deze gevallen sprake van eenvoudige (omkeerbare) bedwelming; een methode die niet de onmiddellijke dood tot gevolg heeft. De methode die eiseres hanteert betreft een halal slachtproces waarbij de kuikens eerst worden bedwelmd in een elektrisch waterbad en vervolgens worden gedood door het aansnijden van de halsslagaders. Op grond van artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009 mogen dieren uitsluitend worden gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de in bijlage I opgenomen methoden en voorschriften en moet de toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid worden aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. In een aantal boetezaken is in de rapporten van bevindingen door de toezichthouder geconstateerd dat kuikens niet of onvoldoende bedwelmd waren toen ze werden aangesneden. Eiseres betwist dit en stelt dat de kuikens alleen stuiptrekkingen vertoonden en niet bij bewustzijn waren en verwijst daarbij naar drie notities. De rechtbank stelt vast dat deze notities niet zien op de betreffende rapporten van bevindingen of de constateringen die door de toezichthouders daarin zijn gedaan. Uit de notities kan je enkel afleiden dat na het verdoven ook sprake kan zijn van stuiptrekkingen en dat er een verschil is tussen tekenen van bewustzijn en bewegingen in een clonische fase (overgang van tonisch naar ontspanning). Dit ontkent verweerder ook niet. Verweerder stelt echter dat in de betreffende boetezaken geen sprake was van enkel stuiptrekkingen, maar dat de kuikens nog bij bewustzijn waren. In dit verband heeft de toezichthouder ter zitting toegelicht dat een goed verdoofd kuiken de kop vanuit een verkrampte houding langzaam naar beneden zal laten zakken, maar dat het oprichten van de kop een spiertonus is en dus geen stuiptrekking. Ook heeft hij toegelicht dat, anders dan bij een enkele beweging, het veelvuldig en snel fladderen met de vleugels geen stuiptrekking kan zijn. Of in de rapporten van bevindingen in deze zaken terecht is geconcludeerd dat sprake was van geen of onvoldoende bewusteloosheid, zal de rechtbank hierna per boetezaak beoordelen.
7.3.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat indien een kuiken nog tekenen van bewustzijn vertoont, het een nekdislocatie krijgt, alvorens het wordt aangesneden. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit alleen heeft gesteld en geen stukken (interne werkinstructies) heeft overgelegd ter onderbouwing dat dit ook daadwerkelijk in haar slachtproces gebeurt. Daarnaast heeft de toezichthouder ter zitting gezegd dat dit bij eiseres praktisch onmogelijk is als de slachtlijn niet wordt stopgezet; gelet op de afstand tussen de kuikens en de snelheid van de slachtlijn is er geen mogelijkheid voor de aansnijders om bij een bewegende slachtlijn een kuiken eraf te halen en nekdislocatie toe te passen. Eiseres heeft dit op zichzelf niet betwist. Nu niet is onderbouwd of gebleken dat het toepassen van een nekdislocatie bij onvoldoende bedwelmde dieren voorafgaand aan het aansnijden een gebruikelijke werkwijze is bij eiseres, hoeft in de rapporten van bevindingen ook niet expliciet te zijn opgenomen dat is geconstateerd dat geen nekdislocatie heeft plaatsgevonden. Het ligt in dit geval op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat in een specifiek geval wel een nekdislocatie heeft plaatsgevonden alvorens een kuiken werd aangesneden. Eiseres is hierin niet geslaagd; zij heeft volstaan met de algemene stelling dat de nekdislocatie in haar slachtproces wordt toegepast als kuikens onvoldoende bedwelmd zijn.
8. De rechtbank zal hierna per boetezaak beoordelen of voldoende onderbouwd is dat de betreffende overtreding is begaan.
8.1.
In boetezaak 201701748 zag de toezichthouder volgens het rapport beschreven onder 4.1 dat een hevig bewegend kuiken aan de slachtlijn in de koppentrekker werd gedecapiteerd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport voldoende duidelijk dat het kuiken niet of onvoldoende bewusteloos was. Zo staat in het rapport dat het kuiken de kop omhoog trok en sprake was van hevig fladderen van de vleugels. Gelet op de deskundigheid van de toezichthoudend dierenarts en de onder 7.1. weergegeven toelichting van de senior toezichthouder ter zitting, staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat geen sprake was van slechts stuiptrekkingen, zoals eiseres stelt. Voorts treft de stelling van eiseres dat onvoldoende bedwelmde kuikens voor het aansnijden een nekdislocatie krijgen in deze zaak sowieso geen doel, nu de constateringen door de toezichthouder zijn gedaan op een plaats in het slachtproces waar het aansnijden al had plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank staat in deze boetezaak in voldoende mate vast dat de toestand van bewusteloosheid niet werd aangehouden tot de dood was ingetreden. Verweerder heeft dus terecht de overtreding vastgesteld.
8.2.
In boetezaak 201705076 schrijft de toezichthouder in het onder 4.2 beschreven rapport dat drie kuikens het elektrisch waterbad in het geheel niet raakten en bij volle bewustzijn werden aangesneden. Nu de kuikens het elektrisch waterbad helemaal niet hebben geraakt staat daarmee al voldoende vast dat de kuikens bij bewustzijn waren toen ze bij de aansnijders aankwamen. Daarnaast is voor de rechtbank voldoende duidelijk dat van een nekdislocatie voorafgaande aan het aansnijden geen sprake kan zijn geweest. In het rapport is immers beschreven dat de toezichthouder zag dat de dieren bij volle bewustzijn werden aangesneden en niet voor het aansnijden van de haken werden verwijderd. In deze boetezaak staat dus in voldoende mate vast dat dieren niet werden gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en voorschriften in bijlage 1 van Verordening 1099/2099. Verweerder heeft dus terecht de overtreding vastgesteld.
8.3.
In boetezaak 201705083 staat in het rapport (beschreven onder 4.3) dat een kleiner kuiken gedurende de gehele lengte van het waterbad de kop 5 centimeter boven het water opgetrokken hield. Ook hier was dus sprake van een kuiken dat het elektrisch waterbad in het geheel niet heeft geraakt, zodat voldoende vaststaat dat sprake was van een onverdoofd kuiken dat de aansnijders bereikte. Dat voorafgaande aan het aansnijden geen nekdislocatie heeft plaatsgevonden blijkt ook voldoende uit het rapport; de toezichthouder beschrijft immers dat het kuiken onbedwelmd werd aangesneden, dat het vervolgens wild aan de lijn fladderde alvorens een medewerker het dier doodde met een dislocatie van de nek. Ook in deze boetezaak staat voor de rechtbank dus in voldoende mate vast dat dieren niet werden gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en voorschriften in bijlage 1 van Verordening 1099/2099. Verweerder heeft dus ook hier de overtreding terecht vastgesteld.
8.4.
In boetezaak 201706821 ziet de toezichthouder blijkens het rapport (beschreven onder 4.4) dat de lopende band (na een storing) weer in beweging komt en de eerste vijf kuikens in het elektrisch waterbad met de kop onder water terecht komen maar vervolgens de kop weer optrekken en onverdoofd bij de aansnijders komen. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat de vijf kuikens onvoldoende bedwelmd waren. Mogelijk werkte het elektrisch waterbad na de storing niet gelijk goed en konden de eerste vijf kuikens na aanraking met het waterbad de kop weer optrekken, terwijl de kuikens die daarop volgden, volgens de beschrijving van de toezichthouder, de kop niet meer vanuit het waterbad omhoog trokken. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.2. is overwogen volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat slechts sprake was van stuiptrekkingen bij die eerste vijf kuikens. Nu de toezichthouder in het rapport ook beschrijft dat de vijf kuikens bij volle bewustzijn werden aangesneden en dus niet van de haken werden verwijderd is bovendien voldoende duidelijk dat een nekdislocatie voorafgaande aan het aansnijden niet heeft plaatsgevonden. Ook in deze boetezaak staat dus in voldoende mate vast dat dieren niet werden gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en voorschriften in bijlage 1 van Verordening 1099/2099 en heeft verweerder de overtreding terecht vastgesteld.
8.5.
In boetezaak 201800175 staat in het onder 4.5 beschreven rapport dat kuikens niet direct met de kop onder water raakten in het elektrisch waterbad maar eerst een stroomstoot aan de vleugel kregen (pre-stunning). Volgens eiseres is niet duidelijk wat haar precies in deze zaak wordt verweten maar voor de rechtbank blijkt uit het rapport voldoende duidelijk dat de kuikens door een bobbel in de slachtlijn (de breastbar) in de stress raakten en heftig fladderden en de kop optrokken waardoor zij het elektrisch waterbad niet direct met de kop maar eerst met de vleugel raakten. Op zichzelf wordt de aanwezigheid van de breastbar eiseres niet verweten maar wel dat de kuikens op dat moment daarmee zodanig in aanraking kwamen dat dit bij hen stress veroorzaakte met pre-stunning tot gevolg. Of de toezichthouder de bobbel al eerder zou hebben gezien is niet relevant; het gaat erom wat zij in deze boetezaak heeft geconstateerd. Ook de stelling dat de aanwezigheid van de breastbar bij andere toezichthouders niet tot constateringen van pre-stunning heeft geleid, wat daar ook van zij, is geen reden om de gevolgtrekking van de toezichthouder in dit rapport in twijfel te trekken. Zoals aangegeven gaat het niet om de enkele aanwezigheid van de breastbar maar om de omstandigheid dat de kuikens in dit geval de breastbar met de kop raakten. Zoals ter zitting door de toezichthouder is toegelicht kan dit ook afhankelijk zijn van de afstelling van de machine op het koppel kuikens op dat moment. Daarnaast kan ook uit het rapport worden afgeleid dat geen sprake was van een gebruikelijke situatie nu daarin is omschreven dat de kuikens overdreven fladderden en de toezichthouder op een grotere afstand dan normaal gesproken moest staan om niet nat te worden gespetterd. Naar het oordeel van de rechtbank staat met de beschrijvingen in het rapport van bevindingen voldoende vast dat eiseres de dieren niet heeft bedwelmd volgens de voorschriften in bijlage 1 van Verordening 1099/2009, waaronder het voorschrift dat elektrische schokken vóór de bedwelming voorkomen moeten worden. Ook staat voor de rechtbank voldoende vast dat de dieren pijn, angst of abnormaal gedrag vertoonden en dat dit vermijdbaar was. Verweerder heeft dus terecht de overtreding vastgesteld.
8.6.
In boetezaak 201707884 schrijft de toezichthouder in het rapport (zoals beschreven onder 4.6) ook dat sprake was van pre-stunning; meerdere kuikens raakten het water met de snavel waarna ze door de schok de kop nog konden optillen. Volgens de toezichthouder raakten de kuikens te geleidelijk het water doordat het waterbad niet waterpas stond. Eiseres stelt dat uit het rapport niet blijkt dat het waterbad tot onvoldoende verdoving heeft geleid. Dat is echter ook niet nodig omdat eiseres dat niet wordt verweten. Het gaat er hier namelijk om dat volgens verweerder de dieren niet direct werden bedwelmd maar eerst pre-stuns kregen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder die conclusie op basis van het rapport terecht getrokken. Ook blijkt uit het rapport duidelijk dat de oorzaak daarvan was dat het waterbad niet waterpas stond waardoor de waterstand bij de ingang van het waterbad lager was dan bij de uitgang. De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat eiseres de dieren niet heeft bedwelmd volgens de voorschriften in bijlage 1 van Verordening 1099/2009 (waaronder het voorschrift dat elektrische schokken vóór de bedwelming voorkomen moeten worden) en dat eiseres daardoor in dit geval de dieren niet heeft gespaard van vermijdbare pijn, spanning of lijden. Verweerder heeft deze overtreding dus ook terecht vastgesteld.
8.7.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de overtredingen heeft begaan. Dat eiseres zorgdraagt voor werkinstructies en opleiding van haar personeel doet niet af aan haar verwijtbaarheid, ook niet indien de overtreding het gevolg zou zijn van het niet naleven van instructies door haar personeel. Verweerder was dus bevoegd eiseres voor de overtredingen boetes op te leggen.
9. Eiseres voert ten aanzien van de hoogte van de boetes aan dat de NVWA een nultolerantiebeleid voert op het bedrijf van eiseres; op elke overtreding volgt onherroepelijk een boetebesluit en een belangen- of evenredigheidsafweging ontbreekt. Volgens eiseres had verweerder in de omstandigheden van het geval aanleiding moeten zien om de boetes te matigen.
9.1.
De wetgever heeft reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Verordening 1099/2009 gediende doel - bescherming van het dierenwelzijn - staat voorop. De rechtbank acht de hoogte van de boete die hier geldt als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan het boetebedrag moet worden gematigd. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van het CBb van 2 juni 2020 (ECLI:NL:2020:373) in een andere boetezaak van eiseres waarin zij hetzelfde heeft aangevoerd. Dat door verweerder aan eiseres meerdere boetes zijn opgelegd voor allerlei overtredingen is geen reden om het gebruikelijke boetebedrag in deze zaak te verlagen; in iedere boetezaak afzonderlijk moet worden beoordeeld of de boete niet onevenredig is. Bovendien is gesteld noch gebleken dat eiseres door de hoeveelheid aan opgelegde boetes in financiële problemen is gekomen. Voorts heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om de boetes te halveren op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, nu het dierenwelzijn wel degelijk door deze overtredingen is geschaad.
10. Eiseres voert aan dat in alle boetezaken de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
10.1.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500.
10.2.
In boetezaak 201701748 is de redelijke termijn aangevangen op 24 maart 2017, de datum waarop het voornemen is uitgebracht. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met ruim 21 maanden overschreden, waarbij de bestuurlijke fase bijna 12 maanden teveel in beslag heeft genomen en de overschrijding van ruim 8 maanden in de rechterlijke fase was. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boete in boetezaak 201701748 te matigen met 20 % tot een bedrag van € 2.000,-.
10.3.
In boetezaken 201705076 en 201705083 is de redelijke termijn aangevangen met de voornemens van respectievelijk 16 augustus 2017 en 25 augustus 2017. In deze zaken is de redelijke termijn op het moment van deze uitspraak met ruim 16 maanden overschreden, waarvan bijna 7 maanden in de bestuurlijke fase en ruim 8 maanden in de rechterlijke fase. De rechtbank ziet in de overschrijding in deze boetezaken aanleiding om de boetes te matigen met 15 % tot een bedrag van € 2.125,-.
10.4.
In boetezaak 201706821 is het voornemen uitgebracht op 30 oktober 2017. Daarmee is de redelijke termijn in deze boetezaak overschreden met bijna 14 maanden, waarvan de bestuurlijke fase bijna 5 maanden teveel in beslag heeft genomen en de rechterlijke fase ruim 8 maanden. De rechtbank zal vanwege deze overschrijding de boete in deze boetezaak ook verlagen met 15 % naar een bedrag van € 2.125,-.
10.5.
In boetezaak 2017800175 is de redelijke termijn aangevangen met het op 26 februari 2018 uitgebrachte voornemen en is de redelijke termijn dus met ruim 10 maanden overschreden. De overschrijding bedraagt in de bestuurlijke fase bijna een maand en in de rechterlijke fase ruim 8 maanden. De rechtbank ziet in de overschrijding aanleiding om de boete in deze zaak te matigen met 10 % tot een bedrag van € 2.250,-.
10.6.
Ten slotte is in boetezaak 201707884 het voornemen uitgebracht op 27 maart 2018 en is de redelijke termijn met ruim 9 maanden overschreden. Deze overschrijding ligt geheel in de rechterlijke fase. De rechtbank ziet ook hier aanleiding om de boete te matigen met 10 % tot een bedrag van € 2.250,-.
11. Omdat de rechtbank de boetebedragen verlaagt, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en worden de primaire besluiten herroepen. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank stelt zelf de boetebedragen vast zoals hiervoor onder 9.2 tot en met 9.6 is weergegeven.
12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten van eiseres worden vergoed. Omdat zowel verweerder als de rechtbank overschrijding van de redelijke termijn kan worden toegerekend zal de rechtbank zowel verweerder als de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) opdragen deze bedragen te vergoeden, elk voor de helft.
13. Het door eiseres betaalde griffierecht bedraagt € 345,-. Daarvan dient verweerder € 172,50 te vergoeden en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) eenzelfde bedrag.
14. Daarnaast vindt een veroordeling plaats van de door eiseres gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om matiging van de boete vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 0,5). Daartoe verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het CBb van 16 januari 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:32). Verweerder en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) vergoeden daarvan elk de helft, zijnde € 262.50,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boetes;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
  • herroept de primaire besluiten voor de hoogte van de boetes;
  • stelt het boetebedrag in boetezaak 201701748 vast op € 2.000,-;
  • stelt het boetebedrag in boetezaken 201705076, 201705083 en 201706821 vast op € 2.125,-;
  • stelt het boetebedrag in boetezaken 2017800175 en 201707884 2.250 vast op € 2.250,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres € 172,50 aan griffierecht vergoedt;
  • bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aan eiseres € 172,50 aan griffierecht vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 december 2020.
de griffier is buiten staat
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.