ECLI:NL:RBROT:2020:10348

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
8596600
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv inzake rechtmatig belang bij inzage in huurovereenkomst en aanbod tot verhuur

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 843a Rv. De eiser, Herbel Beleggingen B.V., had een vordering ingesteld om inzage te verkrijgen in bepaalde bescheiden met betrekking tot een huurovereenkomst en een aanbod tot verhuur aan een derde partij. De eiser stelde dat hij rechtmatig belang had bij deze inzage, omdat hij vermoedde dat de verhuurder, Herbel, zich niet aan de afspraken in de huurovereenkomst had gehouden. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eiser geen rechtmatig belang had bij zijn vordering, omdat hij niet voldoende concrete feiten en omstandigheden had aangedragen om zijn vermoeden te onderbouwen. De kantonrechter heeft daarbij verwezen naar de vereisten van artikel 843a Rv, waaruit blijkt dat er aan vier cumulatieve voorwaarden moet worden voldaan om een vordering tot inzage toe te wijzen. Aangezien de eiser niet aan deze voorwaarden voldeed, werd de incidentele vordering afgewezen. De eiser werd bovendien veroordeeld in de kosten van het incident, vastgesteld op € 300,- aan salaris voor de gemachtigde van Herbel. De hoofdzaak werd verwezen naar een rolzitting, waarbij de eiser de gelegenheid kreeg om een conclusie van antwoord te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8596600 \ CV EXPL 20-20637
uitspraak: 6 november 2020
vonnis in het incident ex artikel 843a Rv van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Herbel Beleggingen B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
verweerster in het incident ex artikel 843a Rv,
gemachtigde: mr. T.H.G. Steenmetser te Amsterdam,
tegen
[gedaagde /eiser in incident],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in het incident ex artikel 843a Rv,
gemachtigde: mr. J. van der Giessen te ’s-Gravenhage.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Herbel’ en ‘ [gedaagde /eiser in incident] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties van 10 juni 2020;
  • de conclusie van eis in het incident tot afschrift of inzage van bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv met een productie;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang voor de beoordeling van dit incident, het volgende vast.
2.1.
[eiser] huurde van Bouwinvest Projecten B.V. de hotelbedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde). In 2011 heeft [eiser] het gehuurde gekocht en direct doorverkocht aan Herbel. Laatstgenoemde heeft het gehuurde gekocht met oog op een voorgenomen herontwikkeling. Partijen zijn bij huurovereenkomst overeengekomen dat [eiser] het gehuurde van Herbel zou blijven huren tot het moment waarop de herontwikkeling daadwerkelijk plaatsvindt.
2.2.
In de huurovereenkomst tussen partijen is verder (voor zover relevant) het volgende bepaald:
“Eerste recht van huur”
10.1
Indien verhuurder na 31 oktober 2014 over zal gaan tot herontwikkeling c.q. verbouwing van (een gedeelte van) de locatie waar thans het gehuurde is, tot hotel, dan heeft huurder het eerste recht van huur c.q. tot ter beschikkingstelling van het pand aan huurder voor een hernieuwd gebruik als hotel. Verhuurder zal in dit geval het herontwikkelde/verbouwde pand eerst schriftelijk per aangetekend schrijven aan huurder te huur aanbieden, onder opgave van de door verhuurder gewenste condities.
10.2
Leidt zulks niet tot overeenstemming tussen partijen, dan is verhuurder gerechtigd het pand aan een derde partij te verhuren, echter niet tegen - voor die derde partij – betere condities dan aan huurder is aangeboden zonder het pand eerst weer conform het bepaalde in lid 1 van dit artikel aan huurder tegen deze betere condities te huur aan te bieden.
10.3
Indien verhuurder het pand zal verhuren aan een derde partij zonder het eerst op de in de artikelen 10.1. en 10.2 beschreven wijze aan huurder te huur te hebben aangeboden, dan zal verhuurder een aanstonds opeisbare en niet voor matiging vatbare boete verbeuren ten behoeve van huurder ten bedrag van € 500.000,00, onverminderd het recht van huurder om vergoeding van de werkelijk geleden schade te vorderen.
2.3.
Bij brief van 31 oktober 2019 heeft Herbel aan [eiser] een huuraanbod gedaan, kort gezegd inhoudende verhuur van het gehuurde voor 20 jaar met huurdersopties tot verlenging met tweemaal vijf jaar, tegen een ingroeihuurprijs die oploopt tot € 2,75 miljoen exclusief btw per jaar. Herbel heeft [eiser] de gelegenheid gegeven om uiterlijk 30 november 2019 op dit voorstel in te gaan.

3..Het geschil in het incident

3.1.
Herbel heeft bij dagvaarding (in de hoofdzaak) gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat het haar vrijstaat om het gehuurde te verhuren aan derden tegen dezelfde (of voor de huurder minder gunstige) condities dan zoals verwoord in het huuraanbod dat Herbel heeft gedaan in haar aangetekende brief van 31 oktober 2019 aan [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van deze procedure.
3.2.
Herbel legt hieraan samengevat het volgende ten grondslag. [eiser] heeft het huuraanbod van 31 oktober 2019 tot op heden niet geaccepteerd. Hij heeft dit aanbod echter ook niet duidelijk afgewezen. Herbel heeft [eiser] diverse keren gevraagd om definitieve duidelijkheid te verschaffen over de vraag of hij op het huuraanbod van 31 oktober 2019 ingaat, maar [eiser] heeft dit verzoek niet ingewilligd. Wanneer Herbel met een derde gaat contracteren is er een reëel risico dat [eiser] aanspraken claimt en Herbel hiermee onder druk zet. Herbel wil daarom middels deze procedure zekerheid verkrijgen omtrent de mogelijkheid om het gehuurde aan derden te verhuren.
3.3.
[eiser] heeft een incidentele vordering ex artikel 843a Rv ingesteld, verkort weergegeven inhoudende om Herbel te gebieden stukken aan [eiser] te verschaffen, dan wel ter inzage te verlenen over het aanbod tot (ver)huur van het gehuurde, waarvan Herbel stelt dat dit aan een derde partij zou zijn gedaan en dat door die derde partij is geaccepteerd. Daarnaast wenst [eiser] de beschikking dan wel inzage te krijgen over dan wel in documenten onder welke benaming ook, bijvoorbeeld eventuele side letters of addenda, waarin aanvullende afspraken tussen Herbel en de derde gegadigde zijn gemaakt over de (voorwaarden van de) (ver)huur van het gehuurde, dan wel waarin de afspraken zoals vastgelegd in het huuraanbod over de (ver)huur van het herontwikkelde pand nader door hen zijn uitgewerkt. Een en ander op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 250,- per (gedeelte van een) dag dat Herbel in gebreke blijft met nakoming van dit vonnis. Dit alles met veroordeling van Herbel in de proceskosten van dit incident.
3.4.
[eiser] legt aan zijn incidentele vordering het volgende ten grondslag. [eiser] heeft het vermoeden dat aan het eerste recht van huur door Herbel geen juiste uitvoering is gegeven. [eiser] vermoedt dat Herbel aan een derde huurder een gunstiger aanbod heeft gedaan, mogelijk al voordat het aanbod aan [eiser] werd gedaan. Door inzage in de stukken kan hij dit verifiëren.
3.5.
Herbel heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering en heeft daartoe het volgende aangevoerd. [eiser] heeft geen rechtmatig belang bij zijn vordering, zoals bedoeld in artikel 843a Rv. Voor de beoordeling van de vordering in de hoofdzaak doet het niet ter zake wat de inhoud van het huuraanbod aan een derde is. Bovendien biedt artikel 843a Rv niet de mogelijkheid om documenten op te vragen waarvan een partij slechts vermoedt dat die haar stellingen zouden kunnen steunen.

4..De beoordeling van het incident

4.1.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan een partij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op basis van dit artikel moet er dus aan vier cumulatieve vereisten worden voldaan, wil een vordering tot afgifte van stukken of inzage in stukken toewijsbaar zijn, namelijk:
er moet sprake zijn van een rechtmatig belang,
het moet gaan om bepaalde bescheiden,
er moet sprake zijn van een rechtsbetrekking, en
degene van wie de bescheiden worden gevorderd, dient deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting te hebben.
4.2.
Eerst moet dus worden vastgesteld of [eiser] een rechtmatig belang heeft bij zijn vordering. Daaromtrent wordt het volgende overwogen. In de hoofdzaak doet Herbel feitelijk een beroep op artikel 10.2. van de huurovereenkomst. Om deze vordering te beoordelen dient de kantonrechter slechts te beoordelen of Herbel heeft voldaan aan artikel 10.1. en 10.2. van de huurovereenkomst, te weten of Herbel het pand eerst schriftelijk per aangetekend schrijven aan [eiser] te huur heeft aangeboden, onder opgave van de door Herbel gewenste condities en of dit tot overeenstemming tussen partijen heeft geleid. Slechts van belang is daarom wat Herbel aan [eiser] heeft geboden en of dit partijen bij elkaar gebracht heeft. Voor beoordeling van de vordering zijn mogelijke reeds bestaande afspraken tussen Herbel en een derde dus niet van belang. In zoverre heeft [eiser] dus geen rechtmatig belang bij zijn incidentele vordering ten aanzien van de vordering in de hoofdzaak, of zijn verweer in dat kader.
4.3.
[eiser] heeft verder nog aangevoerd dat de incidentele vordering hem in staat stelt te beoordelen of hij een reconventionele eis kan instellen. Naar de kantonrechter begrijpt vermoedt [eiser] dat Herbel artikel 10.1 en 10.2 van de huurovereenkomst heeft geschonden. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, zal gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen (ECLI:NL:HR:2020:1251, r.o. 3.1.4.). Artikel 843a Rv biedt geen ruimte voor zogenoemde ‘fishing expeditions’. [eiser] heeft zijn mogelijke tegenvordering niet verder onderbouwd dan een vermoeden uit te spreken dat Herbel zich niet aan het recht van eerste huur heeft gehouden, maar hij heeft dit naar oordeel van de kantonrechter niet voldoende aannemelijk gemaakt, nu hij dit niet met concrete feiten en omstandigheden of met bewijsmateriaal heeft onderbouwd (vergelijk ECLI:NL:GHARL:2014:9850, r.o. 2.23 en ECLI:NL:GHSHE:2015:1668, r.o. 6.3.6.) Een en ander brengt de kantonrechter tot het oordeel dat [eiser] ook in dit kader geen rechtmatig belang heeft bij zijn vordering.
4.4.
Op grond van het voorgaande ontbreekt het rechtmatig belang van [eiser] bij zijn vordering, zodat reeds hierom niet aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.5.
Als de in het incident in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de kosten van dit incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Herbel vastgesteld op
€ 300,- aan salaris voor de gemachtigde.
4.6.
De (hoofd)zaak wordt thans verwezen naar na te melden rolzitting teneinde [eiser] de gelegenheid te bieden een conclusie van antwoord te nemen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Herbel begroot op € 300,- aan salaris voor de gemachtigde;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 2 december 2020 te 14.30 uurteneinde [eiser] de gelegenheid te bieden een conclusie van antwoord te nemen;
wijst [eiser] erop dat de door hem te nemen conclusie (in tweevoud) uiterlijk de dag voor gemelde rolzitting om 12 uur ter griffie ontvangen moet zijn; ook kan het processtuk nog worden ingediend op de rolzitting zelf, maar dan moet rekening gehouden worden met een wachttijd;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394