In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan over de aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing die aan eiseres zijn opgelegd voor het jaar 2018. Eiseres, gebruiker van een onroerende zaak in Rijswijk, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zittingen op 14 maart en 14 juni 2019 is eiseres niet verschenen, terwijl de heffingsambtenaar zich wel heeft laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet is gehoord, maar dat verweerder voldoende mogelijkheden heeft geboden om te worden gehoord. De rechtbank concludeert dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat de gemachtigde van eiseres onvoldoende heeft ingespeeld op de mogelijkheden die verweerder heeft geboden. Daarnaast heeft de rechtbank de bevoegdheid van de heffingsambtenaar beoordeeld en vastgesteld dat de aanslagen rechtsgeldig zijn opgelegd. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij is benadeeld door eventuele formele gebreken in de aanstellingsprocedure van de heffingsambtenaar.
Verder heeft de rechtbank de kostentoedelingsverordening voor de watersysteemheffing beoordeeld en vastgesteld dat deze in overeenstemming met de wet is vastgesteld. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat de opbrengstlimiet is overschreden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft verweerder wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, omdat de motivering van het bestreden besluit pas in beroep is gegeven. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.