ECLI:NL:RBROT:2019:9126

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
C/10/535752 / HA ZA 17-912
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake bewijswaardering en terugkomen op bindende eindbeslissing in koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2019 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (eiseres) en twee gedaagden. De zaak betreft een geschil over de ondertekening van een koopovereenkomst voor een woning. Eiseres stelt dat de koopovereenkomst op 30 juni 2017 is ondertekend door gedaagden, terwijl gedaagden ontkennen dat dit heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 6 juni 2018 geoordeeld dat er sprake is van een koopovereenkomst en dat deze schriftelijk moest worden aangegaan. Eiseres heeft bewijs opgedragen van de ondertekening, maar de rechtbank concludeert dat eiseres niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De verklaringen van de getuigen zijn tegenstrijdig en er ontbreekt objectieve schriftelijke bewijsvoering die de stellingen van eiseres ondersteunt. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en heft het conservatoire beslag op de koopprijs op, waarbij de proceskosten voor eiseres worden toegewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. W.M. Stolk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/535752 / HA ZA 17-912
Vonnis van 20 november 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.V. van der Gun te 's-Gravenhage,
tegen

1.[naam gedaagde 1] ,

2.
[naam gedaagde 2],
beiden domicilie kiezende te [plaatsnaam] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E.T. de Boer te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] , [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.
Gedaagden worden gezamenlijk in mannelijk enkelvoud met [gedaagden] aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juni 2018 en de daarin genoemde stukken;
  • het faxbericht van 6 augustus 2018 aan de zijde van [naam eiseres] met daarbij twee schriftelijke verklaringen;
  • de akte overlegging producties van 21 augustus 2018 aan de zijde van [gedaagden] ;
  • het proces-verbaal van het op 17 juni 2019 gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [naam eiseres] ;
  • het proces-verbaal van het op 17 juni 2019 gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagden] ;
  • de conclusie na enquête van [naam eiseres] van 31 juli 2019, met producties;
  • de antwoordconclusie na enquête van [gedaagden] van 25 september 2019, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Bij tussenvonnis van 6 juni 2018 (hierna: het tussenvonnis) is [naam eiseres] bewijs opgedragen van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [naam gedaagde 1] op 30 juni 2017, ’s middags rond 14.30 uur/15.00 uur, aan [adres 1] (hierna ‘het pand’) is geweest, alwaar [naam] (hierna ‘ [naam] ’) de koopovereenkomst, die reeds op 29 juni 2017 was ondertekend door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , heeft ondertekend waarna aan [gedaagden] een door beide partijen ondertekend exemplaar van deze koopovereenkomst ter hand is gesteld.
terugkomen op bindende eindbeslissing in het tussenvonnis?
2.2.
Onder 4.5 van het tussenvonnis is geoordeeld dat sprake is van een koopovereenkomst voor een woning, zodat artikel 7:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van dwingend recht is. Vervolgens is onder 4.6 overwogen dat dit betekent dat de koop schriftelijk moet worden aangegaan en dat (een afschrift van) de tussen partijen opgemaakte akte aan de koper ter hand moet worden gesteld. [naam eiseres] stelt in haar conclusie na enquête dat de rechtbank op de onder 4.5 gegeven beslissing dient terug te komen, omdat die beslissing en daarmee de bewijsopdracht is gebaseerd op een onjuist feitencomplex. Daartoe voert zij aan dat het pand in gebruik was als kantoorruimte en niet als woonruimte. [naam eiseres] verwijst onder meer naar een verklaring van [naam] tijdens de comparitie van partijen en naar de bij die comparitie gebruikte pleitaantekeningen van mr. Van der Gun. Verder heeft [naam eiseres] in dit kader als productie 15 bij conclusie na enquête de verkoopbrochure van het pand met daarbij een aantal foto’s overgelegd.
2.3.
Met het oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van woonruimte en dus het schriftelijkheidsvereiste en de terhandstellingsverplichting op de koop van toepassing is, heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist op een geschilpunt tussen partijen. Daarmee is sprake van een bindende eindbeslissing. De rechter mag van een dergelijke beslissing in dezelfde instantie in beginsel niet terugkomen, tenzij blijkt van zodanige bijzondere omstandigheden dat het onaanvaardbaar zou zijn dat de rechtbank aan die eindbeslissing gebonden blijft (HR 5 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1946) dan wel blijkt dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag (zie HR 4 september 2016, ECLI:NL:HR:2015:2461 en HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
2.4.
[naam eiseres] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een pand met woondoeleinden, maar haar bezwaar daartegen komt in de kern neer op een herhaling van haar – al voor het tussenvonnis ingenomen – standpunt dat sprake is van kantoorruimte, althans dat geen sprake is van woonruimte. [naam eiseres] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechtbank aan haar eindbeslissing is gebonden. Evenmin is anderszins van dergelijke bijzondere omstandigheden gebleken. Verder is er geen sprake van dat de rechtbank op een ondeugdelijke juridische of feitelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Ook de aanvullend als productie 15 overgelegde verkoopbrochure en foto’s kunnen niet tot die conclusie leiden. Op dit punt is al beslist. Er is geen aanleiding om terug te komen op voormelde bindende eindbeslissing.
aangeleverd bewijs
2.5.
[naam eiseres] heeft twee schriftelijke verklaringen overgelegd: een verklaring van 11 juli 2018 van de heer [naam getuige 1] (hierna ‘ [naam getuige 1] ’) en een verklaring van 28 juni 2018 van de heer [naam getuige 2] (hierna ‘ [naam getuige 2] ’). Daarnaast heeft [naam eiseres] als getuige doen horen haar eigenaar en bestuurder, [naam] voornoemd, en de heer [naam getuige 3] (hierna ‘ [naam getuige 3] ’), zelfstandig ondernemer van beroep en (indertijd) werkzaam als chauffeur en persoonlijke assistent van [naam] .
is [naam getuige 3] partijgetuige?
2.6.
[gedaagden] heeft bij conclusie na enquête aangevoerd dat de verklaringen van [naam] en [naam getuige 3] slechts kunnen dienen als aanvullend bewijs, omdat zij beiden partijgetuige zijn.
2.7.
Op grond van artikel 164, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een verklaring van een partijgetuige omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Voor de beoordeling of een getuige als partij is aan te merken geldt als peilmoment het tijdstip waarop hij is gehoord (zie HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5804). Als partijgetuigen zijn aan te merken: formele procespartijen, materiele procespartijen, statutaire bestuurders en andere wettelijk of statutair tot gerechtelijke vertegenwoordiging van een materiele of formele procespartij bevoegde personen (zie HR 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1928).
2.8.
Voor [naam] geldt dat hij als bestuurder van [naam eiseres] partijgetuige is. Zijn verklaring kan slechts dienen als aanvullend bewijs. Anders dan [gedaagden] betoogt, geldt dat niet voor de verklaring van [naam getuige 3] . [naam getuige 3] was op het moment waarop hij als getuige is gehoord zelfstandig ondernemer. Dat [naam getuige 3] als chauffeur en persoonlijke assistent van [naam] werkzaamheden heeft verricht, maakt hem geen partijgetuige. [naam getuige 3] is immers noch formeel noch materieel als procespartij aan te merken, terwijl gesteld noch gebleken is dat [naam getuige 3] op andere gronden bevoegd is [naam eiseres] in rechte te vertegenwoordigen. Voor de verklaring van [naam getuige 3] geldt dus niet de beperkte bewijskracht van de verklaring van een partijgetuige.
2.9.
[gedaagden] heeft voorafgaand aan de getuigenverhoren bij akte overlegging producties een aantal aanvullende documenten overgelegd. Het betreft (onder meer) screenshots van op 30 juni 2017 verzonden berichten uit de e-mailbox van [naam gedaagde 1] , een onderzoeksrapport van 3 augustus 2018 van digitaal onderzoeksbureau [naam bureau] met betrekking tot de activiteiten op 30 juni 2017 op de desktopcomputer van [naam gedaagde 1] , diverse e-mails van [naam gedaagde 1] verzonden op 30 juni 2017 tussen 11.09 uur en 15.27 uur en een overzicht van tijdstippen van doorgevoerde wijzigingen in een document getiteld
‘ [documentnaam] (..)’. Daarnaast heeft [gedaagden] in contra-enquête als getuige doen horen de heer [naam getuige 4] (hierna ‘ [naam getuige 4] ’), kantoorgenoot van [naam gedaagde 1] en mede-eigenaar van het advocatenkantoor [naam kantoor] , en de heer [naam getuige 5] (hierna ‘ [naam getuige 5] ’), makelaar en taxateur. Verder hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zichzelf als getuige laten horen.
slaagt [naam eiseres] in haar bewijsopdracht?
2.10.
[naam] heeft als getuige - voor zover van belang - het volgende verklaard:
‘Ik herinner mij van 30 juni 2017 dat dit een vrijdag was en dat ik ’s ochtends een afspraak had met een klant in Antwerpen. Deze afspraak duurde tot ongeveer elf á twaalf uur. Kort daarna, zo rond het middaguur, werd ik gebeld door [naam gedaagde 1] die langs wilde komen op mijn kantoor in Rotterdam om de koopakte te ondertekenen. Ik zat op het moment dat ik werd gebeld achterin in de auto samen met mijn chauffeur en personal assistant de heer [naam getuige 3] . Ik kan mij niet herinneren of de telefoon op de speaker stond, maar ik denk het niet want meestal bel ik niet op de speaker. [naam getuige 3] hoorde dat ik een telefoongesprek voerde. Na afloop van het gesprek vertelde ik hem het blijde nieuws dat [naam gedaagde 1] de koopakte wilde komen ondertekenen. Ik hoefde in principe niet in Rotterdam te zijn, want de enige afspraak die ik verder die dag nog had was een receptie van een huwelijk in de Kaag bij Warmond. Daar moest ik om 16:00 uur zijn. Dit werd dus doorkruist door het telefoontje van [naam gedaagde 1] .
Vervolgens zijn we naar Rotterdam gereden. Dit zal iets na 13:00 uur zijn geweest. In mijn herinnering hebben we om 14:00 uur afgesproken, maar [naam gedaagde 1] was iets later, zo tussen 14:00 en 15:00 uur. (…) Ik was in mijn kamer en [naam getuige 3] heeft de deur opengedaan en [naam gedaagde 1] naar mijn werkkamer geleid. Hij (…) heeft (…) koffie voor ons gehaald en is daarna weggegaan. [naam getuige 3] is tijdens de bijeenkomst niet meer binnengekomen, behalve bij het afscheid nemen van [naam gedaagde 1] .
[naam gedaagde 1] had twee contracten bij zich en de sfeer was uitgelaten en hartelijk. Ik herinner mij dat een van de twee exemplaren al was ondertekend door in elk geval [naam gedaagde 2] en ik denk ook [naam gedaagde 1] , maar dat laatste weet ik niet helemaal zeker. Van het andere exemplaar weet ik niet helemaal zeker of [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] dit al hadden ondertekend. Ik heb beide exemplaren in het bijzijn van [naam gedaagde 1] ondertekend. Ik denk dat [naam gedaagde 1] ter plaatse ook een van de twee exemplaren heeft ondertekend, maar dat weet ik niet helemaal zeker meer. [naam gedaagde 1] heeft vervolgens een van de twee exemplaren meegenomen, het andere exemplaar was voor mij. [naam getuige 3] was er niet bij op het moment van ondertekenen van de contracten. Hij heeft [naam gedaagde 1] aan het eind van de bijeenkomst weer naar de deur begeleid. (…)
In mijn beleving heeft de bijeenkomst met [naam gedaagde 1] vrij lang geduurd, maar ik heb ook lang op hem gewacht dus misschien voelde het daarom lang. Ik denk dat hij rond 15:00 uur het pand verlaten heeft en dat wij tussen 14:00 uur en 15:00 uur getekend hebben. Alles bij elkaar heeft het eerder een halfuur dan een uur geduurd. We waren blij en hebben over champagne gesproken, maar niet gedronken. We zouden het later nog gaan vieren.
U houdt mij voor dat [naam gedaagde 1] eerder in deze procedure heeft verklaard op 30 juni 2017 niet bij mij op kantoor te zijn geweest. Ik kan hierover zeggen dat die verklaring niet klopt. Wat ik verder nog over deze zaak wil zeggen is dat er twee schriftelijke verklaringen zijn. Een verklaring is van de heer [naam getuige 1] , wiens zoon op 30 juni 2017 is getrouwd. Wij waren uitgenodigd op de receptie van het huwelijk die om 16:00 uur begon. Dit was bij [naam horecagelegenheid] in Warmond. (…) Wij kwamen daar te laat. Toen wij aankwamen waren de speeches al begonnen. Dat was ongeveer rond 16:30 uur, maar het kan ook later zijn. Ik heb mij later verontschuldigd dat ik te laat was en ik heb hem ook het blijde nieuws van de ondertekening verteld. Hij wist dat we daar al een tijd mee bezig waren en wij hebben gedronken op de goede afloop en op het huwelijk.
Na afloop van de receptie heb ik in de auto nog gebeld met de heer [naam getuige 2] . Ik heb hem leren kennen als een klant van [naam eiseres] (…) Ik heb hem na afloop van de receptie gebeld om te vertellen dat de verkoop rond was. Dit zal rond 19:00 uur geweest zijn. [naam getuige 3] heeft gehoord dat ik belde, want hij bestuurde de auto.’
2.11.
[naam getuige 3] heeft tijdens het getuigenverhoor - voor zover relevant - het volgende verklaard:
‘Ik weet dat wij op 30 juni 2017 in Antwerpen waren voor een vergadering bij de Redersvereniging. Ik werkte die dag als de chauffeur van [naam] . We moesten om 16:00 uur in Warmond zijn voor een trouwreceptie van de zoon van de heer [naam getuige 1] . (…) Toen ik [naam] ophaalde na zijn afspraak stapte hij bij mij in de auto en vertelde hij mij dat we niet naar Warmond maar naar Rotterdam moesten rijden om de koopakte te gaan tekenen met [naam gedaagde 1] . Ik weet niet hoe laat wij naar Rotterdam zijn gereden. (…) [naam] heeft waarschijnlijk bij de afspraak in Antwerpen telefonisch gesproken met [naam gedaagde 1] . Ik heb [naam] niet horen bellen met [naam gedaagde 1] om de afspraak te maken.
Ik wist dat zij met elkaar in gesprek waren over het pand, want ik hoorde hem er wel eens over bellen. Hij heeft mij ook verteld dat het bijna rond was. We zijn toen naar de [adres 1] in Rotterdam gereden. In de auto van Antwerpen naar Rotterdam heeft [naam] gezegd dat het ging om de afspraak met [naam gedaagde 1] voor de ondertekening van de koopovereenkomst. (…)
Aangekomen in Rotterdam ging [naam] naar zijn werkkamer en heb ik hem gevraagd of hij wat wilde drinken. (…) Later werd aangebeld en ben ik naar beneden gegaan om de deur open te maken. Het was [naam gedaagde 1] en hij kwam voor [naam] . Het was tussen 14:00 en 15:00 uur. Ik heb hem naar de kamer van [naam] gebracht en gevraagd of zij iets wilden drinken. Toen ik het drinken kwam brengen viel me op dat het bureau helemaal vol lag met papieren. Normaal was het bureau leeg. Ik heb niet gezien wat voor papieren het waren. Dat zijn mijn zaken niet. Ik kan mij niet herinneren of ik tijdens de bespreking nog eens naar binnen ben gegaan. Ik weet niet wat er is besproken en wat er is gebeurd. Ik heb alleen gezien dat er papieren lagen. Alleen [naam gedaagde 1] en [naam] waren aanwezig. Ik ben toen terug naar boven gegaan om te wachten. Ik zag dat wij in tijdnood kwamen om op tijd in Warmond te zijn. (...) Daarna ben ik naar beneden gelopen en heb [naam gedaagde 1] naar de deur gebracht. [naam gedaagde 1] en [naam] waren blij dus het zou waarschijnlijk rond zijn. (…)
Daarna zijn wij vertrokken naar Warmond. [naam] vertelde in de auto dat het rond was en dat het contract was getekend. (…) uiteindelijk waren wij vrij laat. Ik vermoed dat het na 16:00 uur of rond 16:30 uur was. [naam getuige 1] was al bezig met zijn speech. (…) met [naam getuige 1] en anderen is geproost op de verkoop. (…)
U houdt mij voor dat [naam gedaagde 1] heeft verklaard dat hij op 30 juni 2017 niet geweest is op de [adres 1] . Ik vind dat vreemd. Ik zie dat [naam gedaagde 1] hier aanwezig is in de zaal. Ik herken hem en ik heb hem daar toen gezien. Ik weet zeker dat het 30 juni 2017 was omdat dat de dag was van de bruiloft van de zoon van [naam getuige 1] . (…)
Het zou kunnen dat [naam] na afloop van de receptie in de auto gebeld heeft met [naam getuige 2] , maar ik herinner mij dit niet.’
2.12.
De schriftelijke verklaring van [naam getuige 1] van 11 juli 2018 houdt - voor zover relevant - het volgende in:
‘Op 30 juni 2017, de trouwdag van mijn zoon (…) is (…) [naam] laattijdig verschenen op de receptie in [naam horecagelegenheid] , te Warmond.
Gasten werden verwacht tegen 16 uur terwijl [naam] pas meer dan[een]
uur later arriveerde toen ikzelf reeds aan het speechen was. Dit viel mij op omdat ik [naam] ken als een heel stipt persoon (…).
In die periode (eind juni - begin juli) heeft [naam] mij geïnformeerd dat het pand aan [adres 1] was verkocht.’
2.13.
De schriftelijke verklaring van [naam getuige 2] van 28 juni 2018 houdt - onder meer - het volgende in:
‘Op 30 juni 2017 nam ik deel aan mijn vaste rubriek in het radioprogramma “Nieuws en Co” (tot 18.30u). Op de weg terug (…) belde [naam][ [naam] , rechtbank]
mij op met het verheugende nieuws dat voornoemde advocaat het (…) koopcontract die dag ter burele aan de [adres 1] had ondertekend.’
2.14.
[naam getuige 4] heeft in contra-enquête het volgende verklaard:
‘Ik kan weinig verklaren over de ondertekening van de koopakte door [naam] op 30 juni 2017 omdat ik op die dag op kantoor was. [naam gedaagde 1] was daar ook aanwezig. (…) Ik kan mij van 30 juni 2017 herinneren dat wij naar de notaris zijn gegaan waarbij mijn aandelen van [naam bedrijf] zijn geleverd. We hadden om 13.30 uur een afspraak bij de notaris. Ik denk dat dit tot ongeveer 14:00 uur heeft geduurd. [naam gedaagde 1] was hierbij aanwezig (…). Ik vermoed dat [naam gedaagde 1] na de afspraak bij de notaris op zijn kamer is gaan werken. Ik heb hem tussen 14:00 uur en 16:00 uur nog gezien, maar hoe laat precies dat weet ik niet. (…)
Ik heb het niet door als mijn kantoorgenoten op kantoor even naar de kapper gaan tijdens een werkdag.’
2.15.
[naam gedaagde 1] heeft in contra-enquête - voor zover van belang - het volgende verklaard:
‘Het is niet zo dat ik telefonisch contact heb opgenomen met [naam] op 30 juni 2017. Volgens mij hebben wij helemaal geen contact gehad die dag, afgezien van een enkel berichtje. Ik ben die dag niet bij [naam] op kantoor geweest. Ik ben de hele dag op mijn kantoor geweest, afgezien van het bezoek aan de notaris. Ik heb die dag hard moeten werken om het contract voor het winkelcentrum rond te krijgen. Ik heb daarover veel gebeld en er moesten op het laatste moment allerlei dingen gewijzigd worden. Het was een drukke dag. U houdt mij voor dat [naam getuige 3] onder ede verklaard heeft dat hij mij op 30 juni 2017 bij het kantoor van [naam] heeft gezien en dat hij mij hier op de zitting ook herkent. Het kan zijn dat [naam getuige 3] mij herkent van de vorige zitting, maar ik ben op 30 juni 2017 daar niet geweest. Dat weet ik zeker. (…)
De wijzigingen die in het contract waaraan ik die dag heb gewerkt zijn doorgevoerd, kunnen alleen door mij zijn aangebracht. Het zijn inhoudelijke wijzigingen die niet even door iemand anders gedaan kunnen zijn. Het komt nooit voor dat andere mensen op mijn computer werken.’
2.16.
[naam gedaagde 2] heeft in contra-enquête als getuige - voor zover van belang - het volgende verklaard:
‘Wij, mijn man en ik, hebben op donderdagavond 29 juni 2017 thuis de overeenkomst ondertekend. (…) Er was geen sprake van een tekensessie want dan zou ik daarbij aanwezig zijn geweest. Dat hebben we ook zo gedaan toen we eerder een huis samen kochten. Als [naam gedaagde 1] toch zou hebben besloten om die dag te tekenen dan zou hij mij bellen op mijn werk en hij zou het getekende contract dan bij aankomst thuis hebben laten zien . Dit is allemaal niet gebeurd. Er was geen tekensessie en daar is ook niet over gesproken.’
2.17.
Op grond van de hiervoor genoemde getuigenverklaringen en de aanvullend in het geding gebrachte bewijsstukken, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat [naam eiseres] niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.18.
[naam] is de enige die uit eigen wetenschap heeft verklaard dat hij op 30 juni 2017 twee exemplaren van de koopovereenkomst heeft ondertekend en dat daarbij één door beide partijen ondertekend exemplaar aan [naam gedaagde 1] is afgegeven. [naam getuige 3] heeft weliswaar verklaard dat hij [naam] die dag naar Rotterdam heeft gereden voor een afspraak met [naam gedaagde 1] , maar ook dat hij niet weet wat daar is besproken en gebeurd. Ook [naam] verklaart dat [naam getuige 3] niet bij de ondertekening aanwezig was. [naam getuige 3] heeft dus niet uit eigen waarneming kunnen verklaren omtrent de ondertekening door [naam] en de terhandstelling van de koopovereenkomst aan [naam gedaagde 1] op 30 juni 2017.
2.19.
Volgens [naam getuige 3] heeft hij [naam gedaagde 1] gezien bij de afspraak op 30 juni 2017; hij heeft hem binnengelaten en wat te drinken aangeboden. Ook verklaart [naam getuige 3] dat [naam] na afloop van de afspraak in de auto heeft verteld dat “het rond was” en dat het contract was getekend. In zoverre komen de verklaringen van [naam] en [naam getuige 3] overeen. De verklaringen verschillen echter op het punt van het telefoongesprek tussen [naam] en [naam gedaagde 1] dat vooraf zou zijn gegaan aan de afspraak van 30 juni 2017. Volgens [naam] is hij die dag door [naam gedaagde 1] gebeld en is in dit telefoongesprek met [naam gedaagde 1] afgesproken om later die dag de overeenkomst te ondertekenen. Ook heeft [naam] verklaard dat hij op het moment van het telefoongesprek met [naam gedaagde 1] in de auto zat en dat [naam getuige 3] hem heeft horen bellen. [naam getuige 3] heeft echter verklaard dat hij geen gesprek tussen [naam] en [naam gedaagde 1] heeft gehoord. Volgens [naam getuige 3] heeft [naam] waarschijnlijk bij zijn afspraak in Antwerpen met [naam gedaagde 1] gebeld. Verder verklaart [naam getuige 3] zich niet te kunnen herinneren dat [naam] na afloop van de trouwreceptie in de auto heeft gebeld met [naam getuige 2] om hem te vertellen dat de koop definitief was, terwijl volgens de verklaring van [naam] [naam getuige 3] ook dit gesprek heeft gehoord. De verklaringen van [naam] en [naam getuige 3] komen op deze punten dus niet overeen.
2.20.
Ook de schriftelijke verklaring van [naam getuige 1] verschilt op een belangrijk punt met de verklaring van [naam] . De verklaring van [naam getuige 1] komt er in de kern op neer dat [naam] op 30 juni 2017 te laat aankwam op de huwelijksreceptie van zijn zoon. Dat is weliswaar in lijn met wat [naam] heeft verklaard, maar de verklaring van [naam getuige 1] biedt geen steun voor de verklaring van [naam] dat eerder die dag de koopovereenkomst door [naam] en [naam gedaagde 1] is ondertekend. Hierover heeft [naam getuige 1] niets verklaard. Dit, terwijl [naam] volgens zijn verklaring [naam getuige 1] op de huwelijksreceptie “het blijde nieuws van de ondertekening” heeft verteld en dat [naam getuige 1] en [naam] daar toen samen op hebben gedronken. Volgens [naam getuige 1] heeft [naam] hem echter in de periode eind juni / begin juli 2017 verteld over de verkoop van het pand.
2.21.
[naam gedaagde 1] heeft in contra-enquête verklaard dat hij op 30 juni 2017 niet bij [naam] op kantoor is geweest en dat hij, op een afspraak bij de notaris na, de hele dag op zijn advocatenkantoor heeft gewerkt aan een contract voor een winkelcentrum. Die verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van [naam getuige 4] en [naam gedaagde 2] . [naam getuige 4] bevestigt dat [naam gedaagde 1] die dag op kantoor aan het werk was en verklaart dat hij [naam gedaagde 1] tussen 14:00 uur en 16:00 uur heeft gezien. Volgens [naam gedaagde 2] is van een tekensessie geen sprake geweest en is daar ook niet over gesproken.
2.22.
De verklaringen van [naam] en [naam gedaagde 1] staan lijnrecht tegenover elkaar. [naam eiseres] heeft geen objectieve schriftelijke gegevens in het geding gebracht die steun kunnen bieden aan de verklaring van [naam] omtrent de tekenafspraak op 30 juni 2017 met [naam gedaagde 1] . Zo ontbreken gegevens van de Telecomprovider van [naam] of gegevens uit zijn telefoon waaruit zou kunnen blijken dat hij die dag met [naam gedaagde 1] heeft gebeld. Evenmin is documentatie overgelegd, bijvoorbeeld uit de administratie van [naam getuige 3] of uit zijn navigatiesysteem, waaruit zou kunnen blijken dat [naam] en [naam getuige 3] op 30 juni 2017 vanuit Antwerpen, alvorens naar Warmond te gaan, langs het kantoor van [naam] in Rotterdam zijn gereden.
2.23.
Anders dan de verklaring van [naam] , wordt de verklaring van [naam gedaagde 1] wel ondersteund door schriftelijke documentatie. Uit een door [gedaagden] in het geding gebracht overzicht van e-mails van het zakelijke e-mailaccount van [naam gedaagde 1] blijkt dat op 30 juni 2017 om 14:00, 14:03, 15:11, 15:27, 15:37 uur vanuit dit account e-mails zijn verstuurd. Daarnaast is een overzicht overgelegd uit Microsoft Word met een overzicht van wijzigingen op naam van [naam gedaagde 1] in een document getiteld
‘ [documentnaam] ’. Voornoemd onderzoeksbureau [naam bureau] bevestigt in haar rapport van 3 augustus 2018 dat in dit document op naam van [naam gedaagde 1] tussen 14:21 en 15:07 uur 152 wijzigingen zijn doorgevoerd. Deze gegevens ondersteunen de stelling van [naam gedaagde 1] dat hij op 30 juni 2017 tussen 14:00 uur en 15:00 uur op zijn kantoor aan een overeenkomst heeft gewerkt en dat hij rond die tijd dus niet voor een tekenafspraak bij [naam] is geweest. Dat deze wijzigingen in de overeenkomst niet inhoudelijk van aard waren en door een medewerker of secretaresse kunnen zijn doorgevoerd, een mogelijkheid waarop [naam eiseres] heeft gewezen, is niet aannemelijk geworden. [gedaagden] heeft dit gemotiveerd betwist en overtuigend aangevoerd dat de wijzigingen (deels) inhoudelijk van aard waren.
2.24.
[naam eiseres] is dus niet in haar bewijsopdracht geslaagd. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat op 30 juni 2017 tussen partijen een schriftelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat een afschrift daarvan aan [naam gedaagde 1] ter hand is gesteld. Daarmee ontbreekt de grondslag van de vordering van [naam eiseres] om [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de contractuele boete van € 170.000,-, met nevenvorderingen. De vorderingen in conventie worden daarom afgewezen.
in reconventie
2.25.
Op 29 augustus 2017 heeft [verweerster] , na daartoe verkregen verlof, ten laste van [eisers] conservatoir beslag laten leggen op de woning aan de [adres 2] . [eisers] heeft in reconventie opheffing van dit beslag gevorderd. Op 26 juni 2017 heeft [eisers] deze woning verkocht. De koopovereenkomst is ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster. Binnen zes maanden na de inschrijving in het Kadaster is de onroerende zaak aan de kopers geleverd. Hiermee is op grond van artikel 507b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het beslag op de onroerende zaak overgegaan in een beslag op het deel van de koopprijs dat de notaris ten behoeve van [eisers] onder zich houdt. [eisers] vordert na eiswijziging in reconventie opheffing van het beslag op de koopprijs.
2.26.
Ten aanzien van de toelaatbaarheid van de wijziging van eis in reconventie van [eisers] geldt dat artikel 130 Rv bepaalt dat eiser bevoegd is zijn eis te wijzigen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen en dat de gedaagde bevoegd is hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. [verweerster] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. De rechtbank zal op de gewijzigde eis recht doen, omdat van strijd met de eisen van een goede procesorde geen sprake is.
2.27.
[verweerster] heeft als verweer gevoerd dat [eisers] geen belang heeft bij haar vordering tot opheffing van het beslag op de onroerende zaak, omdat het beslag is overgegaan in een beslag op een deel van de koopsom en er dus geen beslag meer rust op de onroerende zaak. De gewijzigde eis in reconventie ziet echter op opheffing van het beslag op (een deel van) de koopprijs. Het verweer van [verweerster] slaagt reeds daarom niet. Gesteld noch gebleken is dat [eisers] geen belang heeft bij opheffing van het beslag op het deel van de koopprijs dat de notaris onder zich houdt. Zoals hiervoor is overwogen wordt de vordering van [verweerster] in conventie afgewezen. Dit betekent dat de in reconventie gevorderde opheffing van het beslag wordt toegewezen, in die zin dat met dit vonnis het beslag wordt opgeheven.
proceskosten
2.28.
[verweerster] zal als de in conventie en reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden in conventie begroot op:
- griffierecht 1.545,00
- getuigentaxe 400,00
- salaris advocaat
6.828,00(4 punt × tarief € 1.707,00)
totaal € 8.773,00
2.29.
De kosten aan de zijde van [eisers] in reconventie worden begroot op € 853,50 aan salaris advocaat (0,5 punt van het toepasselijke liquidatietarief), omdat de vordering in reconventie nauw samenhangt met de vordering in conventie.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 8.773,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.4.
heft op het conservatoire beslag op het deel van de koopprijs ter zake de verkoop van de woning gelegen aan de Ouddorpweg 28 te Rotterdam dat de notaris ten behoeve van [eisers] onder zich houdt,
3.5.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 853,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.7.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2019.
1573/3193