ECLI:NL:RBROT:2019:8191

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
7653216
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en toepasselijkheid van het Nederlandse recht in arbeidsconflict

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een arbeidsconflict tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] Pte Ltd. De werknemer heeft een verzoek ingediend tot betaling van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding, na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst per 31 december 2018. De werknemer stelt dat de opzegging in strijd is met het Nederlandse arbeidsrecht, terwijl de werkgever betwist dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer zijn werkzaamheden feitelijk in Nederland heeft verricht, waardoor de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, omdat deze verzoeken te laat zijn ingediend. Echter, de werknemer is wel ontvankelijk in zijn verzoek om een transitievergoeding, die wordt toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat de transitievergoeding € 66.344,00 bruto bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente. De werkgever wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7653216 / VZ VERZ 19-6495
uitspraak: 1 augustus 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. L.R. Breuker, advocaat te Zoetermeer,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
[verweerster] Pte Ltd,
gevestigd te [vestigingsplaats verweeerster] ,
verweerster,
gemachtigde: mrs. B. Kloppert en L. van der Zwet, advocaten te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 20, ontvangen op 29 maart 2019;
  • het verweerschrift, met producties 1 tot en met 5, ontvangen op 30 april 2019;
  • de nader ingediende producties 21 tot en met 23 aan de zijde van [verzoeker] ;
  • de nader ingediende productie 6 aan de zijde van [verweerster] ;
  • de pleitnotities van de zijde van [verzoeker] ;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van [verweerster] .
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 10 mei 2019.
[verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. L.R. Breuker.
Namens [verweerster] is ter zitting verschenen mevrouw [naam 1] (HR Director van [naam bedrijfsonderdeel] , onderdeel van het concern van [verweerster] ), bijgestaan door de gemachtigde mr. L. van der Zwet. Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht aan de hand van pleitnotities respectievelijk spreekaantekeningen. Van hetgeen ter zitting met partijen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De datum van de uitspraak van de beschikking is nader bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1
[verweerster] levert diensten aan bedrijven die actief zijn in verschillende energie industrieën en houdt zich in dat kader bezig met de bouw, het beheer en de aankoop van schepen. Ten behoeve van de gas- en olie-industrie legt [verweerster] pijplijnverbindingen onder water aan. Daarnaast repareert zij ook pijplijnverbindingen.
2.2
[verzoeker] was sinds 3 november 1999 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) [naam bedrijf 1] in Rio de Janeiro, Brazilië. Hij was daar laatstelijk werkzaam in de functie van ‘Senior Equipment Manager’. Op deze arbeidsovereenkomst is Braziliaans recht van toepassing.
2.3
Op 26 juli 2016 heeft [verzoeker] een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten met [verweerster] Pte Ltd in Singapore (hierna: [verweerster] ). Hoewel de functienaam wijzigde naar ‘Technical Support Manager’ bleven de werkzaamheden alsook de salarisinschaling - nagenoeg - gelijk.
2.4
In het door beide partijen getekende document ‘Principal statement of employment’ (hierna: de
principal statement of employment) is - voor zover hier van belang - opgenomen:
“(…)Continuous
service date:Your continuous service is deemed to have commenced on 03 November 1999. (…)
Work location:You are required to work on any worksite, or at any onshore or offshore base to which you may be assigned from time to time wherever in the world the worksite or base is located.
(…)
Notice period:(…)
If the Company wishes to terminate your employment, it must give you three month’s written notice.
(…)
Governing law:This Principal Statement of Employment shall be governed by and construed in accordance with the Law of Singapore.
(…)”
2.5
In de door beide partijen ondertekende brief van 22 juli 2016 van [verweerster] , met onderwerp ‘Assignment to Work Overseas (Rotterdam) - Special Provisions of Employment Agreement’ (hierna: de
assignment) is opgenomen:
“These Special Provisions contain further terms and conditions of your employment and are effective for the period of this assignment to work overseas (“The Assignment”). The specific terms relating to your assignment are shown in detail below
(…)
Assignment Particulars:
Assignment commencing: 02 August 2016
Assignment Ends: 01 August 2017 (1 year), subject to any agreed extension, up to a maximum of one further year
Assignment Location: Rotterdam
(…)”
2.6
[verzoeker] oefende zijn werkzaamheden voor [verweerster] vanaf 2 augustus 2016 uit vanuit een pand van [naam bedrijf 2] in Schiedam, een zakenrelatie van [verweerster] .
2.7
De
assignmentis tweemaal verlengd. [verweerster] heeft [verzoeker] daarover op 17 juli 2017 respectievelijk 15 juni 2018 bericht:
- “(…)
“(…) please accept this letter as confirmation that your assignment has been extended by one year to 01 August 2018. (…)”
- “(…)
“(…) We are pleased to inform you that your employment contract has been extended until31 December 2018. (…)”
2.8
Eind 2018 heeft [verweerster] aan [verzoeker] te kennen gegeven de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen. Op 28 november 2018 heeft [verzoeker] in dat kader een e-mail aan [verweerster] geschreven, waarin onder meer staat:
“(…) As it was not clear to me the reaseon why the company is willing to finish my current contract (…) I have done some research over the internet about what could be the reasons for that.
(…)1- In understood that labor law in the Netherlands are quite protective and often still applies even if an employee is working in the Netherlands with a contract from somewhere else.
(…), it can be considered that I may also be considered that I have a “permanent” contract for the Dutch government (…)”
2.9
Bij brief van 11 december 2018 met onderwerp ‘Notice of Termination’ heeft [verweerster] [verzoeker] - voor zover van belang - het volgende bericht:
“(…)
Further to our recent discussions, latterly with myself and [naam 2] , we would like to confirm that your assignment with Offshore Resources will come to an end on the 31st December 2018. Furthermore, as we have been unable to find an alternative assignment within your stipulated area (Netherlands), your employment contract with [verweerster] will be terminated with effect from 31st December 2018.
As per your Principle Statement of Employment, please accept this formal notice of termination. (…) You will also receive an ex-gratia payment ofEUR 9,656.00in recognition of your contribution and service to [naam bedrijf 1] (…)”
2.1
Ondanks zijn bezwaren hiertegen, is de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] per 31 december 2018 beëindigd.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
[verzoeker] heeft - kort samengevat - verzocht [verweerster] te veroordelen:
-
primairtot betaling van een billijke vergoeding van € 96.115,00 bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 7.169,67 bruto en een transitievergoeding van € 66.809,40 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente; en
-
subsidiairtot betaling van een transitievergoeding van € 66.809,40 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente; en
-
in beide gevallenin de kosten van de procedure.
3.2
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft [verzoeker] - kort en zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
3.2.1
De opzegging van de arbeidsovereenkomst is in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW. Ingevolge artikel 7:681 lid 1 sub a BW verzoekt [verzoeker] ten laste van [verweerster] een billijke vergoeding aan hem toe te kennen. Voorts verzoekt [verzoeker] hem op grond van artikel 7:672 lid 10 BW een vergoeding toe te kenen wegens onregelmatige opzegging. Gelet op de lengte van zijn dienstverband bedraagt de opzegtermijn vier maanden. [verweerster] heeft daarvan drie maanden uitgekeerd, daarmee resteert nog één maandsalaris dat [verweerster] aan [verzoeker] moet betalen als vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Tevens maakt [verzoeker] aanspraak op de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW.
3.2.2
Volgens [verzoeker] is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd om van het geschil kennis te nemen omdat - kort gezegd - de gewoonlijke arbeidsplaats in Nederland is gelegen. Sinds augustus 2016 heeft [verzoeker] feitelijk zijn werkzaamheden gewoonlijk én uitsluitend in Nederland verricht. Zelfs als hij in meerdere landen arbeid zou hebben verricht, dan is de rechtspraak van het Hof van Justitie slechts op situaties van toepassing waarin arbeid in meerdere lidstaten is verricht en niet in derde landen, zoals Brazilië. Het temporele criterium in het arrest
Weber [1] leent zich niet voor toepassing omdat er nauwere aanknopingspunten met Nederland bestaan.
3.2.3
[verzoeker] bevestigt dat sprake is van een rechtskeuze: partijen zijn in de
principal statement of employmentovereengekomen dat Singaporees recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. Een dergelijke rechtskeuze mag echter niet tot gevolg hebben dat [verzoeker] de bescherming verliest, welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat overeenkomstig artikel 8 lid 2, 3 en 4 Rome I toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze. Dat is Nederlands recht.

4.Het verweer

4.1
Het verweer van [verweerster] strekt ertoe [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.
4.2
[verweerster] stelt zich
primairop het standpunt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoekschrift van [verzoeker] .
Subsidiairstelt [verweerster] dat het Nederlands recht niet van toepassing is.
Meer subsidiairvoert [verweerster] aan dat de verzoeken van [verzoeker] afgewezen moeten worden. Daartoe heeft [verweerster] - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
4.2.1
Partijen hebben een internationale arbeidsovereenkomst gesloten die nadrukkelijk niet tot doel had om [verzoeker] permanent in Nederland werkzaamheden te laten verrichten. Het was de bedoeling dat [verzoeker] mobiel inzetbaar zou zijn en geen vaste arbeidsplaats zou hebben maar in verschillende landen werkzaamheden zou verrichten. Dat [verzoeker] uiteindelijk alleen in Nederland werkzaamheden heeft verricht, is niet voldoende om Nederland aan te wijzen als het gewoonlijk werkland.
4.2.2
Volgens [verweerster] moet het gewoonlijk werkland worden vastgesteld aan de hand van het arrest
Weberwaaruit volgt dat indien de arbeidstijd die de werknemer in verschillende landen heeft doorgebracht, waarbij de volledige duur van de arbeidsovereenkomst in aanmerking dient te worden genomen, doorslaggevend is de plaats waar hij het grootste deel van zijn arbeidstijd heeft doorgebracht: dat is Brazilië.
4.2.3
Indien Brazilië niet het gewoonlijk werkland is, dan is Singapore het gewoonlijk werkland omdat, kort gezegd, de werkgever daar is gevestigd en [verzoeker] vanuit Singapore tijdelijk tewerk is gesteld.
4.2.4
Voorts is Nederlands recht niet van toepassing. Partijen hebben een uitdrukkelijke rechtskeuze gemaakt voor het recht van Singapore. Het is juist dat [verzoeker] niet de bescherming kan verliezen welke hij geniet op grond van dwingendrechtelijke bepalingen van het recht dat toepasselijk zou zijn indien partijen niet voor het recht van Singapore zouden hebben gekozen. In dat geval is echter het Braziliaans danwel Singaporees recht van toepassing en niet het Nederlands recht omdat hij zijn werkzaamheden gewoonlijk verrichtte in Brazilië danwel Singapore en hij slechts tijdelijk tewerk was gesteld in Nederland.
4.2.5
Slechts voor het geval de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en het Nederlands recht van toepassing is, heeft [verweerster] aangevoerd dat de verzoeken om toekenning van een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging te laat zijn ingediend. Ten aanzien van de hoogte van de transitievergoeding heeft [verweerster] aangevoerd dat [verzoeker] dit bedrag onjuist heeft berekend en dat op de vergoeding in mindering moet strekken de gratificatie van € 9.656,00 die [verzoeker] al heeft ontvangen.

5.De beoordeling

Komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe?
5.1
Partijen twisten allereerst over de vraag of de Nederlandse rechter internationale rechtsmacht toekomt.
5.2
Vooropgesteld wordt dat de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan de hand van de bepalingen van de Brussel I
bis-verordening [2] (hierna: Brussel I
bis-vo) dient te worden bepaald. De omstandigheid dat Singapore en Brazilië geen lidstaten zijn is overigens niet van belang, in aanmerking genomen het universeel formeel toepassings-gebied van artikel 21 lid 1 sub b Brussel I
bis-vo.
5.3
Omdat het in dit geval gaat om een vordering van de werknemer tegen de werkgever, kan de werknemer op grond van artikel 21 Brussel I
bis-vo kiezen: hij kan de werkgever oproepen voor de rechter van de lidstaat waar de werkgever woont, het ‘forum rei’ (artikel 21 lid 1 sub a). Of hij kan de werkgever oproepen voor de rechter van de plaats (in een lidstaat) waar hij gewoonlijk heeft gewerkt, het zogenoemde ‘forum loci laboris’ (artikel 21 lid 1 sub b punt i). [3] [verzoeker] heeft gekozen voor de laatste en stelt dat de gewoonlijke arbeidsplaats in Nederland is gelegen, zodat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is. Volgens [verweerster] is de gewoonlijke arbeidsplaats in Brazilië dan wel in Singapore gelegen, zodat de Nederlandse rechter niet internationaal bevoegd is.
5.4
De vraag die beantwoord moet worden is dus waar de gewoonlijke arbeidsplaats is gelegen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie [4] is - kort gezegd - voor de vaststelling van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt of heeft gewerkt bepalend waar de werknemer ‘in feite de met zijn werkgever overeengekomen werkzaamheden verricht’. Met [naam bedrijf 1] had [verzoeker] vanaf 2 augustus 2016 geen arbeidsrelatie meer. Hij was per die datum een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan met [verweerster] die gevestigd is in Singapore en door wie hij in Nederland te werk is gesteld. Op deze overeenkomst is Singaporees recht van toepassing, niet Braziliaans recht. In de overeenkomst is ook niet opgenomen dat [verzoeker] na ommekomst van de/een assignment terugkeert naar Brazilië. Afgezien van het behoud van het aantal dienstjaren dat hij in Brazilië had gewerkt, is in de nieuwe overeenkomst geen link meer te leggen met de arbeidsovereenkomst met [naam bedrijf 1] . Bovendien bevestigt het feit dat de voorgaande dienstjaren expliciet zijn opgenomen in het contract met [verweerster] eens te meer dat er sprake is van een contract met een nieuwe werkgever.
Hoewel [verweerster] heeft aangevoerd dat de
principal statement of employmentnadrukkelijk niet tot doel had om [verzoeker] uitsluitend in Nederland werkzaamheden te laten verrichten, heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden feitelijk voor de duur van 2,5 jaar -de duur van het gehele contract met [verweerster] -, uitsluitend in/vanuit Nederland verricht. [verzoeker] heeft gedurende deze periode nimmer in Singapore dan wel Brazilië gewerkt en hij ontving ook geen instructies vanuit Singapore dan wel Brazilië. Het werkelijke centrum van zijn beroepswerkzaamheden was in Schiedam, Nederland, gevestigd. Daar was zijn kantoor en in de buurt daarvan had hij zijn woning waar zijn gezin ook verbleef. Daar keerde hij naar terug indien hij in verband met zijn werk reisde. De door [verweerster] gemaakte vergelijking met de zaak
Webergaat dan ook niet op. Weber beschikte nu juist niet in één plaats over een kantoor van waaruit hij het merendeel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervulde.
[verzoeker] verrichte in feite de met zijn werkgever overeengekomen werkzaamheden in/vanuit Nederland. Aangezien partijen op deze wijze invulling hebben gegeven aan de overeenkomst en indachtig het juridisch kader dat door het Hof van Justitie is geschetst, is de conclusie gerechtvaardigd dat [verzoeker] zijn gewoonlijke arbeidsplaats in Nederland had en niet in Brazilië of Singapore.
5.5
Aldus is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd, op grond van artikel 21 lid 1 sub b punt i Brussel I
bis-vo, om van de verzoeken van [verzoeker] kennis te nemen.
Toepasselijk recht
5.6
Vooropgesteld wordt dat de
principal statement of employmentis gesloten ná 17 december 2009, zodat voor de vraag naar het toepasselijk recht gekeken moet worden naar de regels van de Rome I verordening (hierna: Rome I).
5.7
In de
principal statement of employmenthebben partijen een uitdrukkelijke rechtskeuze gemaakt voor het recht van Singapore. Dat staat tussen partijen niet ter discussie. Het voorgaande neemt niet weg dat op grond van artikel 8 lid 1 (tweede zin) Rome I de rechtskeuzevrijheid ‘beperkt’ wordt, omwille van het beschermingsbeginsel, en dat derhalve moet worden nagegaan welk rechtsstelsel van toepassing zou zijn in het geval een (expliciete) rechtskeuze zou ontbreken omdat [verzoeker] niet de bescherming kan verliezen welke hij geniet op grond van dwingendrechtelijke bepalingen van het recht dat toepasselijk zou zijn indien partijen geen rechtskeuze zouden hebben gemaakt. Het rechtsstelsel dient te worden vastgesteld aan de hand van de getrapte objectieve verwijzingsregels uit artikel 8 Rome I en de aldaar geldende dwingendrechtelijke bepalingen zijn van toepassing.
5.8
Bij hantering van de objectieve verwijzingsregels dient primair te worden aangeknoopt bij het ‘gewoonlijk werkland’. Zoals hiervoor onder 5.4 is geoordeeld, was Nederland het gewoonlijk werkland van [verzoeker] .
5.9
Aangezien het toepasselijk recht kan worden vastgesteld overeenkomstig artikel 8 lid 2 Rome I, hoeft voor de beantwoording van de vraag welk recht van toepassing is niet te worden teruggevallen op het recht van het land van de vestiging van de werkgever die de werknemer in dienst heeft genomen (artikel 8 lid 3 Rome I).
5.1
Slechts indien ‘uit het geheel der omstandigheden’ blijkt dat de arbeidsovereenkomst ‘een kennelijk nauwere band’ heeft met een ander land dan - in dit geval - Nederland is het recht van dat andere land van toepassing. [verweerster] heeft in dat kader aangevoerd dat sprake is van een kennelijk nauwere band met Brazilië dan wel Singapore.
5.11
Bij de beantwoording van de vraag of uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de arbeidsovereenkomst kennelijk nauwer is verbonden met een ander land dan het land waar de werknemer gewoonlijk de arbeid verricht, moet rekening worden gehouden met alle factoren die de arbeidsbetrekking kenmerken en bepalen welke factoren het zwaarste wegen. Zie hiervoor de factoren als opgenomen in overweging 5.4. Tot die factoren behoren voorts het land waar [verzoeker] belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt en is aangesloten bij de sociale zekerheid en de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen: dat is Nederland.
Op grond van de weging van de factoren kan niet worden gesteld dat sprake is van een ‘kennelijk nauwere band’ met Brazilië of Singapore.
5.12
De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat ‘uit het geheel der omstandigheden’ niet blijkt dat de
principal statement of employmenteen kennelijk nauwere band met een ander land dan Nederland heeft. De
principal statement of employmentwordt beheerst door het Singaporees recht, ingevolge de gemaakte rechtskeuze maar [verzoeker] verliest daardoor niet de bescherming die hij geniet op grond van bepalingen van Nederlands recht waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken.
De verzoeken van [verzoeker]
5.13
Nu de kantonrechter zich bevoegd heeft verklaard om van het geschil tussen partijen kennis te nemen en de dwingendrechtelijke bepalingen van het Nederlandse arbeidsrecht op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijn, wordt in het hierna volgende toegekomen aan de beoordeling van de verzoeken van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding.
Billijke vergoeding
5.14
[verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd, nu zijn instemming of die van het UWV ontbreekt. In een dergelijk geval heeft de werknemer op grond van artikel 7:681 BW de mogelijkheid om de kantonrechter te verzoeken de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen, of op zijn verzoek aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen. [verzoeker] heeft voor dat laatste gekozen en verzoekt de kantonrechter aan hem een billijke vergoeding toe te kennen. Ingevolge artikel 7:686a lid 4 onder a BW vervalt die bevoegdheid twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.15
De arbeidsovereenkomst is beëindigd op 31 december 2018 zodat het verzoekschrift uiterlijk op 28 februari 2019 ingediend had moeten zijn. Het verzoekschrift is ruim ná de vervaltermijn ter griffie ontvangen, namelijk op 29 maart 2019. Een vervaltermijn is in beginsel fataal en dient strikt te worden gehanteerd. Doorbreking daarvan is niet geheel uitgesloten, bijvoorbeeld op grond van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid of in de specifieke situatie dat door toedoen van de werkgever een werknemer de mogelijkheid wordt ontnomen binnen de vervaltermijn zijn verzoek in te dienen. [5]
5.16
De omstandigheid dat [verzoeker] heeft vertrouwd op uitlatingen van [verweerster] dat Nederlands recht niet van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, is onvoldoende om een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid te rechtvaardigen. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om hieromtrent juridisch advies in te winnen. Dat geldt temeer omdat (blijkens een e-mail van 28 november 2018 van [verzoeker] ) bij hem al vóór de datum waarop de arbeidsovereenkomst was beëindigd een vermoeden bestond dat Nederlands recht van toepassing was. Van een verwarrende handelswijze door [verweerster] als gevolg waarvan [verzoeker] de mogelijkheid is ontnomen om binnen de vervaltermijn zijn verzoek in te dienen is ook niet gebleken.
5.17
De conclusie van het voorgaande is dat [verzoeker] niet binnen de vervaltermijn van twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst een verzoek bij de kantonrechter heeft ingediend, zodat hij op grond van artikel 7:686a lid 4 onder a BW niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot betaling van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
5.18
[verzoeker] is eveneens niet-ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 10 BW. Dit verzoek is immers evenmin binnen de in artikel 7:686a lid 4 onder a BW genoemde termijn gedaan. Ook hier ziet de kantonrechter gelijk hetgeen hiervoor onder 5.15 en 5.16 is overwogen geen aanleiding om de vervaltermijn opzij te schuiven.
Transitievergoeding
5.19
[verzoeker] is wel ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien van de transitievergoeding, aangezien dit verzoek is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd (artikel 7:686a lid 4 onder b BW).
5.2
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat [verzoeker] in beginsel aanspraak kan maken op een transitievergoeding aangezien dit een bepaling is waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken.
5.21
[verweerster] heeft aangevoerd dat toewijzing van de volledige transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is aangezien [verzoeker] al een gratificatie van € 9.596,00 heeft ontvangen. Volgens [verweerster] is dit bedrag uit coulance - en dus onverplicht - betaald bij wijze van beëindigingsvergoeding en dient dit bedrag in mindering te strekken op de transitievergoeding. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verweerster] gesteld dat de gratificatie is berekend aan de hand van de dienstjaren van [verzoeker] en dat het moet worden gezien als een Singaporese beëindigingsvergoeding. [verzoeker] heeft aangevoerd dat de gratificatie is verstrekt op grond van zijn verdiensten en niet ter compensatie van inkomensderving door ontslag en het ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [verzoeker] naar de e-mailcorrespondentie met HR waarin dit wordt bevestigd. Daarmee verschilt de rechtsgrondslag van de gratificatie van de transitievergoeding, aldus nog steeds [verzoeker] .
5.22
Uit hetgeen [verweerster] heeft aangevoerd wordt afgeleid dat de gratificatie onverplicht is betaald en dus zonder dat daartoe afspraken zijn gemaakt. Van een afspraak die vóór 1 juli 2015 is gemaakt over vergoedingen of voorzieningen waarop de werknemer recht heeft wegens het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, is in het kader van bedoelde gratificatie derhalve geen sprake. Dat betekent dat het ‘Besluit overgangsrecht transitievergoeding’ niet van toepassing is.
5.23
In artikel 7:673 lid 6 BW is bepaald dat onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen voorwaarden, op de transitievergoeding in mindering kunnen worden gebracht:
a. kosten van maatregelen in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, gericht op het voorkomen van werkloosheid of het bekorten van de periode van werkloosheid van de werknemer; en
b. kosten verband houdende met het bevorderen van de bredere inzetbaarheid van de werknemer die tijdens de arbeidsovereenkomst zijn gemaakt.
In het ‘Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding’ is invulling gegeven aan de voorwaarden waaronder en de kosten die in mindering kunnen worden gebracht op de transitievergoeding. [verweerster] heeft niet, althans onvoldoende gesteld dat de gratificatie voldoet aan de voorwaarden die in bedoeld besluit zijn opgenomen. Uit de de e-mailcorrespondentie met HR en de ‘notice of termination’ waarin wordt geschreven dat [verzoeker] de gratificatie ontvangt
‘in recognition of your contribution and service to [naam bedrijf 1] ’blijkt eens te meer dat de gratificatie wordt betaald als beloning voor de inzet van [verzoeker] , hetgeen iets anders is dan de voorwaarden als bedoeld in artikel 7:673 lid 6 BW.
5.24
[verweerster] heeft verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat een dubbele betaling voor hetzelfde rechtsfeit in strijd komt met de billijke vergoeding. Hoewel [verweerster] stelt dat deze uitspraak is gedaan op 8 januari 2019 dateert deze uitspraak van 8 januari 2009 en dus van vér voordat de transitievergoeding in het Nederlandse arbeidsrecht is geïntroduceerd. Ten tijde van het wijzen van die uitspraak [6] bestond er nog geen wettelijke verplichting om een beëindigingsvergoeding aan een werknemer te betalen. Het behoeft geen toelichting dat een ontslagvergoeding van vóór de invoering van de Wet werk en zekerheid een heel ander karakter heeft dan de transitievergoeding. De wetgever heeft geen ruimte gelaten voor toepassing van de redelijkheid en billijkheid ten aanzien van de transitievergoeding en de verrekening met enig bedrag, anders dan in het kader van het hiervoor onder 5.23 aangehaalde besluit.
5.25
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] een herberekening van de transitievergoeding overgelegd (productie 23). Ter zitting heeft de gemachtigde van [verweerster] aangevoerd dat [verzoeker] daarbij is uitgegaan van een onjuiste wisselkoers en dat de maximaal verschuldigde transitievergoeding € 66.344,00 (bruto) bedraagt. [verzoeker] heeft de juistheid van dat bedrag niet meer weersproken, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Aldus is een bedrag ten aanzien van de transitievergoeding van € 66.344,00 bruto toewijsbaar.
Wettelijke rente
5.26
De wettelijke rente over de transitievergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Proceskosten
5.27
[verweerster] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, een en ander op de wijze zoals in het dictum vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 66.344,00 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 31 januari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 486,00 aan griffierecht en € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Willemsen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
28356

Voetnoten

1.HvJ EG 27 februari 2002, C-37/00, ECLI:EU:C:2002:122,
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking),
3.Strikwerda/Schaafsma, Inleiding tot het Nederlandse internationaal Privaatrecht, Deventer: Kluwer 2019, nr 53.
4.HvJ EG 13 juli 1993, C-125/92, ECLI:EU:C:1993:306,
5.Rechtbank Midden-Nederland 12 april 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:1983, r.o. 4.19.
6.Rechtbank Amsterdam 8 januari 2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BH6214.