ECLI:NL:RBROT:2019:8068

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
ROT 19/45
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake het algemeen belangbesluit van de gemeente Veenendaal met betrekking tot parkeertarieven en exploitatie van parkeervoorzieningen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 17 oktober 2019, wordt het algemeen belangbesluit van de gemeente Veenendaal inzake de exploitatie van parkeergarages en parkeerterreinen beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het primaire besluit, dat op 25 januari 2018 is genomen, in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat verweerder niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard. De rechtbank stelt vast dat het algemeen belangbesluit, dat de exploitatie van parkeervoorzieningen tegen marktconforme tarieven regelt, onvoldoende is onderbouwd. Verweerder heeft niet aangetoond dat er sprake is van een economische activiteit die in het algemeen belang is en dat de exploitatie van gemeentelijke parkeergarages noodzakelijk is om de belangen van bewoners, bezoekers en ondernemers te dienen. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen vier maanden na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/45
tussenuitspraak van de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 17 oktober 2019 in de zaak tussen

Q-Park Operations Netherlands B.V. , te Maastricht , eiseres,

gemachtigde: mr. B.J.H. Blaisse-Verkooijen,
en

de raad van de gemeente Veenendaal , verweerder,

gemachtigde: mr. R.G.J. Gehring.

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2018 (het primaire besluit, hierna ook: het algemeen belangbesluit), bekendgemaakt op 29 januari 2018, heeft verweerder de exploitatie van parkeergarages en parkeerterreinen tegen marktconforme tarieven op alle dagen van de week aangewezen als een activiteit die plaatsvindt in het algemeen belang als bedoeld in artikel 25h, vijfde lid, van de Mededingingswet (Mw).
Bij besluit van 22 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, het algemeen belangbesluit met aanvulling van de motivering gehandhaafd en het verzoek tot vergoeding van de kosten van bezwaar afgewezen. Daarbij heeft verweerder ook besloten aan eiseres een bedrag van € 1.260,- aan dwangsommen te betalen wegens overschrijding van de beslistermijn.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 augustus 2019 heeft verweerder nog een aantal stukken ingediend waarom de rechtbank had gevraagd. Ten aanzien van (gedeelten van) deze stukken heeft verweerder daarbij, op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend zij daarvan kennis zal mogen nemen en verzocht met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beslissen dat de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.
Bij beslissing van 3 september 2019 heeft de rechter-commissaris beperking van de kennisneming van de stukken waarvoor het verzoek is gedaan gerechtvaardigd geacht.
Bij faxbericht van 12 september 2019 heeft eiseres toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2019. Voor eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en haar kantoorgenoot mr. R. Hoeneveld, bijgestaan door [naam 1] (bedrijfsjurist bij eiseres) en [naam 2] (juridisch medewerker bij eiseres). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 3] (juridisch adviseur bij verweerders gemeente) en [naam 4] (teamcoördinator bij verweerders gemeente).

Overwegingen

Inleiding en besluitvorming
1.1
In artikel 25i, eerste lid, van de Mw is bepaald dat een bestuursorgaan dat economische activiteiten verricht, de afnemers van een product of dienst ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengt.
1.2
In artikel 25h, vijfde lid, van de Mw is bepaald dat hoofdstuk 4b van de Mw (artikelen 25g t/m 25ma) niet van toepassing is op economische activiteiten die plaatsvinden in het algemeen belang.
2. De gemeente Veenendaal exploiteert drie parkeergarages (“Parkeergarage Arie van Hensbergen ”, “ P1 Parking Tricotage ” en “ P1 Parking Gemeentehuis Veenendaal ”) en ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ook nog het parkeerterrein “ Duivenweide/ Theater Lampegiet ”. In de tweede helft van 2018 is het andere gemeentelijke parkeerterrein, “ Coornhertpad ”, gesloten. Eiseres exploiteert twee parkeergarages in het centrum van Veenendaal (“ Passage ” en “ Corridor ”). Naast de parkeergarages van eiseres is er nog een andere particuliere parkeergarage (“ Scheepjeshof ”). Deze parkeervoorzieningen zijn allen gesitueerd in en rond het (winkel)centrum van Veenendaal .
3. Eiseres heeft in verband met de onder 2 genoemde exploitatie door de gemeente Veenendaal de Autoriteit Consument en Markt (ACM) verzocht handhavend op te treden, onder meer door de gemeente een last onder dwangsom op te leggen. Bij besluit van 26 september 2017 (besluit I) heeft ACM verklaard dat de gemeente Veenendaal van 1 juli 2014 tot en met in ieder geval 31 december 2016 artikel 25i, eerste lid, van de Mw overtreedt door niet de integrale kosten van de parkeertarieven voor de gemeentelijke parkeergarages en parkeerterreinen volledig door te berekenen. ACM heeft hiervoor bij besluit van 10 november 2017 (besluit II) de gemeente Veenendaal een last onder dwangsom opgelegd.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder - overwegende de door ACM genomen besluiten - het algemeen belangbesluit genomen, waardoor artikel 25i, eerste lid, van de Mw niet (meer) van toepassing is. ACM heeft vervolgens bij besluit van 30 januari 2018 (besluit III) de opgelegde last onder dwangsom opgeschort en bij besluit van 26 maart 2018 (besluit IV) de besluiten II en III herroepen en het bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal (B&W) tegen besluit I ongegrond verklaard. Het beroep van B&W tegen besluit IV is door de rechtbank bij uitspraak van 29 augustus 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:6805, ongegrond verklaard.
5. Na het nemen van het primaire besluit heeft Goudappel Coffeng (Goudappel) op verzoek van verweerder op 15 maart 2018 een expert opinion “Effecten parkeertarieven op winkelbezoek” uitgebracht. Naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriften-commissie heeft verweerder in de bezwaarfase nader onderzoek laten verrichten door Goudappel. Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit onder aanvulling van de motivering het algemeen belangbesluit gehandhaafd.
6. Eiseres meent dat het algemeen belangbesluit ook na aanvulling van de motivering geen stand kan houden. Zij betoogt daartoe - kort gezegd - dat er geen sprake is van een economische activiteit die wordt verricht in het algemeen belang, dat het algemeen belang onvoldoende is gemotiveerd en dat de wel gegeven motivering het algemeen belangbesluit niet kan dragen. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende kennis over de relevante feiten en de betrokken belangen vergaard en ook niet de vereiste belangenafweging gemaakt.
Beoordelingskader bestuursorgaan en toetsingskader rechter
7.1
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 21 december 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:414, schermschool), van 18 december 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:660, Hengelo en ECLI:NL:CBB:2018:661, Zeewolde) en 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:294, Emmen) het volgende beoordelings- en toetsingskader blijkt.
7.2
Het betrokken bestuursorgaan heeft bij de vaststelling of sprake is van een algemeen belang dat door de desbetreffende economische activiteit wordt gediend, een aanzienlijke beoordelingsruimte. Die beoordelingsruimte is niet onbegrensd. Er moet een balans worden gevonden tussen de hoofdregel van artikel 25i van de Mw en de daarop in artikel 25h, vijfde en zesde lid, van de Mw voorziene uitzonderingsmogelijkheid. Indien het betrokken bestuursorgaan tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een economische activiteit die plaatsvindt in het algemeen belang, moet vervolgens bij de beslissing om daadwerkelijk gebruik te maken van de bevoegdheid om een algemeen belangbesluit te nemen, een afweging plaatsvinden tussen het nagestreefde belang en de belangen van mogelijke derden - in het bijzonder al op de markt actieve ondernemers - die daardoor worden getroffen. Verder moet het betrokken bestuursorgaan steeds de eisen in acht nemen die de Awb aan bestuurlijke besluitvorming stelt.
7.3
De vaststelling dat sprake is van een algemeen belang dat, afgewogen tegen het belang van de betrokken particuliere onderneming(en), rechtvaardigt dat een economische activiteit buiten de reikwijdte van de gedragsregels van hoofdstuk 4b van de Mw wordt geplaatst vergt, overeenkomstig artikel 3:46 dan wel bij een beslissing op bezwaar artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb, een deugdelijke (draagkrachtige) motivering. Daarvoor is vereist dat het bestuursorgaan, overeenkomstig artikel 3:2 van de Awb, daaraan voorafgaand de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard. Heeft het bestuursorgaan dat niet of niet voldoende gedaan, dan houdt het besluit (al) wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb geen stand. Heeft het bestuursorgaan wel de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard, dan toetst de bestuursrechter eerst of het bestuursorgaan zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een algemeen belang dat door de desbetreffende economische activiteit wordt gediend als bedoeld in artikel 25h, vijfde lid, van de Mw. Zo’n algemeen belang is er niet als het aanbieden van de economische activiteit beneden de kostprijs niet nodig is om het nagestreefde algemeen belang te dienen. Dat is in elk geval aan de orde als dat belang ook wordt gediend als de economische activiteit niet beneden de kostprijs wordt aangeboden of als niet aannemelijk is dat marktpartijen met hun aanbod en de door hen gehanteerde voorwaarden dat belang niet kunnen dienen.
7.4
Indien hij daaraan toekomt, toetst de bestuursrechter vervolgens of het bestuursorgaan, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten van zijn bevoegdheid tot het nemen van een algemeen belangbesluit gebruik te maken op de wijze waarop het dat heeft gedaan. Daarbij is onder meer van betekenis of het bestuursorgaan in het besluit een prijsstelling heeft opgenomen die ertoe leidt dat enerzijds het beoogde effect daadwerkelijk wordt bereikt en anderzijds het nadeel voor de betrokken onderneming(en) zoveel mogelijk wordt beperkt, of het een termijn aan het besluit heeft verbonden en of het compensatie heeft aangeboden voor het nadeel dat redelijkerwijs niet ten laste van de betrokken onderneming(en) behoort te blijven.
Het algemeen belangbesluit
8.1
Verweerder stelt dat de parkeervoorzieningen essentieel zijn voor het realiseren van het gemeentelijke beleid. Het parkeerbeleid, zoals omschreven in de parkeervisie 2013-2020, is een belangrijk sturingsinstrument om beleidsdoelstellingen te realiseren. Het betreft dan onder meer:
• bevorderen bereikbaarheid en betaalbaarheid van parkeervoorzieningen voor alle doelgroepen, te weten bewoners, bezoekers, werknemers en ondernemers;
• instrument voor verkeers- en parkeerregulering (minder parkeren op straat/in woonwijken, minder hinderlijk foutparkeren);
• instrument voor realiseren beleidsdoelen: ruimtelijke en economische ontwikkeling, leefbaarheid, duurzaamheid, milieu en meer specifiek de programmatische verdichting van de binnenstad en de verbetering van de kwaliteit van de buitenruimte;
• minder afhankelijkheid van (het parkeeraanbod van) marktpartijen. Indien de Gemeente Veenendaal niet zelf parkeergarages en parkeerterreinen exploiteert dan verliest zij dit belangrijke sturingsinstrument;
• bevorderen van de aantrekkelijkheid van Veenendaal (winkelklimaat, imago e.d.).
De middenstand van Veenendaal en de lokale economie worden volgens verweerder onmiskenbaar gediend met de thans bestaande parkeergelegenheden.
8.2
In het primaire besluit heeft verweerder op basis van haar beleid en algemene (ervarings)regels ingeschat dat het doorberekenen van een kostendekkend tarief, dat volgens verweerder € 5,55 per uur is, afbreuk doet aan de beleidsdoelstellingen. Het tarief zal een negatieve invloed hebben op de (parkeer)keuzes (van toeristen, inwoners van Veenendaal etc.) en daarmee een afschrikwekkende werking hebben (minder bezoek aan Veenendaal , meer parkeren in woonwijken). Gezien de uitgangspunten in de parkeervisie voor het centrum (vastgesteld in maart 2013) acht verweerder dit onwenselijk, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de exploitatie van de parkeergarages en -terreinen. Verweerder acht dit algemene belang zwaarder wegen dan het (mogelijke) commerciële belang van derden bij - kort gezegd - het volledig doorberekenen van de integrale kosten. Omdat de exploitatie van de parkeergarages en -terreinen zal geschieden tegen marktconforme tarieven, vindt verweerder eventuele compensatie van derden niet noodzakelijk.
8.3
Verweerder stelt in het bestreden besluit dat de expert opinion van Goudappel van maart 2018 zijn eerdere inschatting bevestigt. Goudappel is verzocht te bekijken wat het effect van het hanteren van het kostendekkend tarief van € 5,55 per uur is op de bezetting van de gemeentelijke parkeergarages, de uitwijk naar de particuliere garages, de parkeerdruk in de woonwijken in het centrum en in de schil, het aantal bezoekers in het centrum en het ondernemersklimaat/nieuwe vestiging bedrijven. In deze expert opinion zijn vier risico’s gesignaleerd indien de integrale kosten zouden worden doorberekend. Het gaat dan om de volgende risico’s:
1) De parkeerder zoekt een andere plaats. Gelet op de capaciteit van de overige voorzieningen (met name op zaterdag) betekent dit in veel gevallen een straatparkeerplek. Voor de leefbaarheid in de woonwijken is dit ongewenst.
2) De bezoeker kiest voor de fiets of komt te voet. Dit is voor veel bezoekers uit de regio geen alternatief.
3) De bezoeker mijdt Veenendaal . Het is een reëel risico dat de bezoeker Veenendaal mijdt indien het imago ontstaat dat parkeren in Veenendaal duur (€ 5,55 per uur) is, ondanks dat er goedkopere alternatieven zijn op straat en in de commerciële garages.
4) De ondernemer mijdt Veenendaal . De hoge parkeertarieven kunnen een belemmering zijn voor ondernemers om zich in Veenendaal te vestigen of hier te investeren.
8.4
Naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft verweerder in de bezwaarfase nader onderzoek laten verrichten door Goudappel. De bezwaarschriftencommissie is van mening dat de expert opinion van Goudappel - kort gezegd - niet per se onaannemelijke verwachtingen bevat, maar dat deze geen blijk geeft van onderzoeksresultaten of andere gegevens waarop deze verwachtingen zijn gebaseerd. Goudappel heeft vervolgens op 1 oktober 2018 het rapport “Effecten kostendekkende tarieven, onderzoek naar de effecten van het hanteren van kostendekkende tarieven in de Veenendaalse gemeentelijke parkeergarages” (rapport Effecten kostendekkende tarieven) opgesteld. Het onderzoek is verricht aan de hand van een mondelinge enquête afgenomen onder parkeerders in de drie gemeentelijke parkeergarages op vrijdag 7 september 2018 tussen 16.00 en 20.00 uur, en op zaterdag 8 september 2018, tussen 12.00 en 16.00 uur (enquête van Goudappel).
8.5
Volgens verweerder bevestigt dit onderzoek dat de verwachte en aan het algemeen belangbesluit ten grondslag liggende gevolgen van een prijsstijging naar € 5,55 per uur correct zijn. Verweerder trekt uit het rapport Effecten kostendekkende tarieven de conclusie dat, indien een kostprijsdekkend tarief zou worden gerekend, een significant deel van de bezoekers van de gemeentelijke parkeergarages zal uitwijken naar andere gemeenten (om te winkelen, boodschappen te doen etc.) of thuis zal blijven waardoor de middenstand omzet misloopt. Vooral bezoekers van buiten Veenendaal zullen minder snel naar Veenendaal gaan, wat het imago van Veenendaal schaadt. Ook zal een significant deel van de bezoekers van de gemeentelijke parkeergarages inderdaad gaan parkeren in woonwijken (op straat) wat gezien de daar aanwezige hoge parkeerdruk tot overlast zal gaan leiden. Deze conclusies geven aan dat de gemeente haar beoogde beleid niet kan uitvoeren indien de integrale kosten moeten worden doorberekend.
Toetsing van het algemeen belangbesluit
9. De rechtbank is van oordeel dat in elk geval het primaire besluit niet voldoet aan artikel 3:2 van de Awb, omdat verweerder daaraan voorafgaand niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard. Gelet op de uitspraak van 18 december 2018 van het CBb in de zaak Hengelo kan verweerder dit gebrek in bezwaar nog herstellen. Zoals hierna blijkt, is de rechtbank echter van oordeel dat verweerder dit gebrek bij het bestreden besluit niet heeft hersteld.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit belangen en instrumenten om die belangen te bereiken door elkaar heen laat lopen, maar dat er twee na te streven belangen te herleiden zijn. Het ene belang is “betaalbaar- en bereikbaarheid van parkeervoorzieningen voor alle doelgroepen, te weten bewoners, bezoekers, werknemers en ondernemers”. Het andere belang is “goede ruimtelijke ordening in het centrum, waaronder ook valt het voorkomen van parkeeroverlast in woonwijken rond het centrum”. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze na te streven belangen als basis voor haar algemeen belangbesluit mogen nemen, maar heeft hij onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een algemeen belang dat door de desbetreffende economische activiteit wordt gediend ofwel dat de exploitatie van gemeentelijke parkeergarages en parkeerterreinen nodig is om beide algemene belangen te dienen. Aan deze noodzaak ligt immers ten grondslag het uitgangspunt dat er niet voldoende parkeercapaciteit in de particuliere parkeergarages is (uitgangspunt parkeercapaciteit). Voor dit uitgangspunt, relevant voor beide gestelde nagestreefde belangen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank - ook nog bij het bestreden besluit - niet voldoende kennis vergaard.
11. In het bestreden besluit stelt verweerder dat alle parkeervoorzieningen (garages), in ieder geval regelmatig op zaterdag, noodzakelijk zijn om aan de parkeervraag te voldoen. Verweerder baseert zich daarbij op parkeergegevens van verschillende zaterdagen in de periode van 2 januari 2016 tot en met 2 december 2017 (onderzoek 2016-2017). In dit onderzoek is bekeken in hoeverre het mogelijk is het parkeren in Veenendaal binnen de gebouwde voorzieningen op te lossen indien de gemeentelijke parkeergarages zijn gesloten (of alleen bruikbaar zijn tegen een zeer hoog tarief). In twee grafieken (een voor zaterdagochtend en een voor zaterdagmiddag) is weergegeven in hoeverre het parkeren in de gemeentelijke voorzieningen kan worden opgevangen binnen de parkeergarages van eiseres en de parkeergarage “ Scheepjeshof ” van een andere particuliere exploitant, uitgaande van een 85% bezetting van de parkeergarages. Daaruit is geconcludeerd dat het op de zaterdagochtend in de regel niet en op de zaterdagmiddag niet mogelijk is om de parkeervraag in de particuliere parkeergarages op te vangen. In het rapport Effecten kostendekkende tarieven is in tabel 2.1. ook de capaciteit en bezetting per gemeentelijke parkeergarage gegeven. Die gegevens zijn afkomstig uit een parkeeronderzoek dat Goudappel in mei 2018 heeft uitgevoerd.
12. De rechtbank overweegt dat de gehanteerde bezettingen in het onderzoek 2016-2017 zijn gebaseerd op waarnemingen van ondernemers uit Veenendaal op een zaterdag aan het begin van elke maand en niet op gegevens afkomstig van eiseres en de exploitant van “ Scheepjeshof ”. Die waarnemingen zijn ook onvoldoende gedocumenteerd en daarmee niet controleerbaar. Verder ziet het algemeen belangbesluit op “alle dagen van de week” en niet alleen op zaterdagen. Wat betreft het parkeeronderzoek uit 2018 zijn deze gegevens - zoals ook ter zitting is bevestigd - niet gebaseerd op de daadwerkelijke bezettingsgraad van de gemeentelijke parkeergarages zoals die bij verweerder bekend zou moeten zijn en is ook eiseres niet expliciet verzocht om ter zake gegevens over te leggen. Ook zijn naar het oordeel van de rechtbank bij dit onderzoek niet alle relevante (gemeentelijke) parkeergelegenheden (zoals Duivenweide/Theater Lampegiet ) betrokken, terwijl die wel van belang zijn voor de vraag of de desbetreffende economische activiteit nodig is in het algemeen belang.
13 Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit reeds in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
14. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder onderzoek doen naar de parkeercapaciteit in de particuliere garages en in dat verband inzicht verwerven in de omvang van de parkeerbehoefte en in de bezettingscijfers van de gemeentelijke parkeervoorzieningen en de parkeergarages van eiseres en de parkeergarage “ Scheepjeshof ”. Voor zover het garages van eiseres betreft, ligt het in de rede dat eiseres daarvoor de nodige gegevens verstrekt. De rechtbank verwijst in dit verband naar wat door het CBb in haar uitspraak van 18 december 2018 is overwogen (ECLI:NL:CBB:2018:660 randnummer 6.3).
Voor zover verweerder bij dat onderzoek niet kan beschikken over de relevante gegevens van de parkeergarages van eiseres en/of de parkeergarage “ Scheepjeshof ”, geldt dat voor onderbouwing van de parkeercapaciteit in de particuliere parkeergarages er wel sprake moet zijn van gedocumenteerde en daarmee controleerbare gegevens. Het onderzoek dient zich daarbij ook uit te strekken tot alle dagen van de week en niet beperkt te blijven tot de vrijdagen en/of zaterdagen.
Bij het inzicht verwerven als hiervoor genoemd en de afweging van de mogelijkheden die er zijn om de onder randnummer 10 genoemde nagestreefde algemene belangen te dienen, behoort naar het oordeel van de rechtbank ook dat verweerder alle uitkomsten van de enquête van Goudappel meeneemt. Verweerder heeft nu de focus gelegd op het “gratis parkeren in woonwijken rondom het centrum” en het “de gemeente mijden”, maar zal ook de uitkomsten het “met een ander vervoermiddel naar het centrum van Veenendaal komen” en het “toch in de gemeentelijke parkeergarages blijven parkeren” mee dienen te nemen, aangezien die evenzeer van belang zijn voor de verwachte parkeervraag in relatie tot de beschikbare parkeercapaciteit.
Wanneer verweerder die benodigde kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard, zal hij vervolgens moeten beoordelen of hij zijn standpunt dat sprake is van een algemeen belang dat door de desbetreffende economische activiteit wordt gediend, handhaaft. Verweerder zal in dat verband, gelet op wat hiervoor onder 7.3 is overwogen, op basis van de vergaarde kennis specifiek moeten beoordelen of het aanbieden van de economische activiteit beneden de kostprijs noodzakelijk is om de nagestreefde algemene belangen te dienen. Uit wat onder 7.3 is overwogen blijkt dat zo’n algemeen belang er niet is als dat belang ook gediend kan worden als de economische activiteit niet beneden de kostprijs wordt aangeboden of als niet aannemelijk is dat marktpartijen met hun aanbod en de door hen gehanteerde voorwaarden dat belang niet kunnen dienen. Mogelijk kunnen gelet op de vermeende kwestie van beperkte parkeercapaciteit beide algemene belangen ook voldoende worden gediend door flankerende maatregelen om vraag en aanbod van parkeren op elkaar af te stemmen, bijvoorbeeld door informatie voor weggebruikers langs de openbare weg over de resterende parkeercapaciteit bij de verschillende parkeergelegenheden. In het bestreden besluit heeft verweerder zich in elk geval ten onrechte beperkt tot alternatieven die verband houden met de afwaardering van het gemeentelijke vastgoed.
15. Wat betreft de onder 7.4 weergegeven belangenafweging overweegt de rechtbank als volgt. Indien verweerder van oordeel blijft dat met betrekking tot de exploitatie van de gemeentelijke garages en parkeerterreinen een besluit als bedoeld in artikel 25h, zesde lid, van de Mw moet worden genomen, zal verweerder het nadeel dat eiseres ondervindt in kaart moeten brengen en vervolgens moeten nagaan of de belangen van eiseres vergen dat zij op enigerlei wijze tegemoet wordt gekomen. De rechtbank overweegt dat de gedachte achter het kiezen voor een prijsstelling als verwoord onder 7.4 is dat als een prijsstelling van de gemeentelijke garages voldoende hoog is, er niet gecompenseerd hoeft te worden. Verweerder meent - kort gezegd - dat door het kiezen voor het aanbieden “tegen marktconforme tarieven” er geen (kwantificeerbaar) nadeel is voor eiseres. De rechtbank is - anders dan verweerder - van oordeel dat ook bij het door verweerder hanteren van marktconforme tarieven niet zonder meer gezegd kan worden dat er geen nadeel is voor eiseres en voorts dat de prijsstelling hier niet zodanig is dat compensatie niet nodig is. Het verschil tussen een gesteld uurtarief van € 5,55 of iets meer dan € 2,- is daarvoor te groot.
16. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier maanden na verzending van deze tussenuitspraak.
17. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk mededelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
18. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
19. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak,
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en
mr. C.J. Wolswinkel, leden, in aanwezigheid van mr. M. Traousis-van Wingaarden, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 oktober 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.