Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,
de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser stelt daarnaast dat de ingeslotene bij het verplaatsen één keer met zijn hoofd tegen een deurpost schampte en één keer met zijn hoofd een deur raakte die eiser niet goed open kreeg. Eiser stelt dat hij de ingeslotene niet met opzet met zijn hoofd tegen deuren en deurposten heeft laten stoten. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. [naam getuige 1] en [naam getuige 2] verklaren dat het leek of eiser bij het verplaatsen van de ingeslotene meermalen met opzet het hoofd van de ingeslotene tegen deuren en deurposten aanduwde of aanstootte. [naam getuige 1] verklaart dat hij de eerste keer dat hij dit zag gebeuren nog dacht dat hij zich vergiste. Toen dit bij een tweede deur op vergelijkbare wijze verliep, trok [naam getuige 1] uit een reflex de ingeslotene terug waardoor de klap niet zo hard was. Bij de volgende twee deuren ging het volgens [naam getuige 1] op vergelijkbare wijze. [naam getuige 2] verklaart dat hij zag dat de ingeslotene met zijn hoofd tegen een deur knalde terwijl de ingeslotene half voorover gebogen liep omdat eiser een armklem op hem toepaste. [naam getuige 2] zag vervolgens dat eiser de ingeslotene opzettelijk met zijn hoofd tegen een dichte tussendeur aan stootte en dat dit nog eens gebeurde tegen de deur van de isoleercel. De rechtbank ziet geen reden om de verklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] op deze punten niet te volgen. Gelet op de strekking hiervan heeft verweerder terecht aangenomen dat eiser de gedragingen die zijn beschreven onder 2c heeft begaan.
Als verweerder van mening is dat het niet (langer) mogelijk is om zinvol onderzoek te doen naar de toerekenbaarheid van de aan eiser verweten gedragingen, komt dat in beginsel voor zijn rekening en risico en zal hij een gemotiveerd standpunt moeten innemen over de gevolgen daarvan voor het strafontslag.
Beslissing
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van deze tussenuitspraak,
- houdt iedere verdere beslissing aan.