1.5.Bij uitspraak van deze rechtbank van 8 december 2016 (zaaknummers: ROT 15/4515 en ROT 16/1298) zijn de beroepen van eiseres tegen de besluiten van 16 juni 2015 en 22 januari 2016 ongegrond verklaard. Op 30 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:397) heeft de Raad uitspraak gedaan op het hoger beroep van eiseres tegen deze uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder van 22 januari 2016 daarbij gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. 2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat vanaf 1 januari 2016 niet langer wordt geïndiceerd in uren, maar in resultaten. De indicaties worden gebaseerd op ondersteuningsscores, waarvoor een richtlijn geldt die is opgenomen in bijlage 1 van de Beleidsregels en nadere regels maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2016 (de Beleidsregels). Daarbij is uitgegaan van de in de jurisprudentie geaccepteerde normtijden. Verweerder meent dat een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat eiseres met de indicatie voor huishoudelijke ondersteuning in de categorie basis zwaar, voldoende wordt ondersteund bij het voeren van een huishouden. Volgens verweerder is gebleken dat alle noodzakelijke huishoudelijke taken kunnen worden verricht door de huishoudelijke hulp, aangezien er feitelijk meer huishoudelijke hulp wordt geleverd dan het geval was bij de oude indicatie en de algemeen aanvaarde normtijden van het CIZ-protocol. Tzorg heeft verklaard dat er gedurende 3,5 uur per week zorg wordt geleverd, terwijl de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 8 december 2016 een indicatie van 3 uur per week heeft geaccepteerd. Verweerder stelt dat eiseres gebruik kan maken van de voorliggende was- en strijkservice, een boodschappendienst en een glazenwasser. Verweerder stelt dat het resultaat van een schoon en leefbaar huis kan worden bereikt en dat sprake is van voldoende maatwerk. Verweerder ziet geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
3. Eiseres voert - samengevat - aan dat zij met de toegekende maatwerkvoorziening onvoldoende wordt ondersteund bij het voeren van haar huishouden en dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Eiseres betwist de medische juistheid van de aan de indicatie ten grondslag liggende rapportage, dan wel de vertaling daarvan naar een indicatie. Eiseres stelt dat haar mogelijkheden worden overschat. Volgens eiseres heeft zij recht op meer uren huishoudelijke hulp, omdat zij geen gebruik kan maken van de boodschappendienst, de glazenwasser en de was- en strijkservice. Zij kan het gebruik van deze diensten niet bekostigen. Verder kan zij de boodschappen niet zelf opbergen na bezorging, komt de glazenwasser niet bij haar in het flatgebouw en krijgt zij huidproblemen bij gebruik van de was- en strijkservice. Volgens eiseres moet haar een hoger ondersteuningspakket worden toegekend op basis waarvan zij minimaal 4 uur per week huishoudelijk hulp kan krijgen. Ter ondersteuning van haar beroep heeft eiseres verschillende stukken overgelegd, waaronder diverse medische rapportages van verweerder, waarin volgens eiseres veel tegenstrijdigheden en feitelijke onjuistheden staan.
4. Het regelgevend kader is in de bijlage opgenomen, die van deze uitspraak deel uitmaakt.
5. Niet in geschil is dat eiseres vanwege haar medische beperkingen niet in staat is lichte huishoudelijke taken en zware huishoudelijke taken uit te voeren. Verweerder heeft eiseres daarom een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning voor lichte huishoudelijke taken en zware huishoudelijke taken toegekend. Het betoog van eiseres dat verweerder haar mogelijkheden heeft overschat en dat de aan de indicatie ten grondslag liggende rapportage medisch onjuist is, kan dan ook niet leiden tot het door haar beoogde resultaat. Verweerder betwist immers niet dat eiseres de lichte huishoudelijke taken en zware huishoudelijke taken niet zelf kan verrichten.
6. Verweerder heeft eiseres voor de lichte huishoudelijke taken en de zware huishoudelijke taken een maatwerkvoorziening toegekend, waarbij niet langer is geïndiceerd in uren, maar in resultaten. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder de feitelijke omvang van de huishoudelijke ondersteuning vervolgens heeft laten bepalen door de zorgaanbieder. Dat in het primaire besluit de maximale frequentie van de aan eiseres toegekende noodzakelijke taken is vermeld, maakt dit niet anders, nu de concrete aan eiseres te leveren zorg hieruit niet kan worden afgeleid en verweerder in het primaire besluit ook heeft vermeld dat de zorgaanbieder afspraken met eiseres maakt over hoe de ondersteuning wordt ingevuld. Uit het door de zorgaanbieder opgestelde ondersteuningsplan van 13 september 2016 kan, nog daargelaten dat dit geen besluitvorming van verweerder betreft, evenmin de concrete aan eiseres te leveren zorg worden afgeleid, nu (ook) daarin niet is vermeld op hoeveel uren huishoudelijke ondersteuning eiseres recht heeft. De zorgaanbieder heeft eiseres hier ook niet concreet over geïnformeerd. Dat de zorgaanbieder naar aanleiding van het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar aan verweerder heeft meegedeeld dat in totaal 3,5 uur per week aan huishoudelijke hulp wordt ingezet bij eiseres, maakt dit niet anders.
7. Uit de uitspraken van de Raad van 8 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3241) en 20 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:982) volgt dat de hulpvrager en de aanbieder bij deze wijze van toekennen van een voorziening niet weten hoeveel huishoudelijke ondersteuning is verstrekt en dat deze werkwijze onder de Wmo 2015 strijdig moet worden geacht met het rechtszekerheidsbeginsel. In feite weet eiseres door deze wijze van verstrekking van een maatwerkvoorziening niet op hoeveel uur ondersteuning zij kan rekenen. Hieruit volgt dat in het bestreden besluit de aanspraken van eiseres voor de lichte huishoudelijke taken en zware huishoudelijke taken onvoldoende zijn geconcretiseerd. Het bestreden besluit kan dan ook in zoverre niet in stand blijven. 8. Verder is niet in geschil dat eiseres vanwege haar medische beperkingen niet in staat is was- en strijktaken te verrichten, de ramen te zemen en boodschappen te doen. Verweerder heeft eiseres voor deze taken echter geen maatwerkvoorziening verstrekt, omdat hiervoor algemene voorliggende voorzieningen aanwezig zijn.
9. De Raad heeft in de eerder aangehaalde uitspraak van 30 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:397) geoordeeld dat in het geval van eiseres is voldaan aan de voorwaarden om een boodschappendienst en een glazenwasser aan te merken als algemeen gebruikelijke diensten die aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de weg staan. Volgens de Raad zijn deze diensten daadwerkelijk beschikbaar voor eiseres, leveren zij een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin eiseres tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en kunnen zij door eiseres financieel worden gedragen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nu anders te oordelen. Dit betekent dat verweerder niet gehouden was om eiseres een maatwerkvoorziening te verstrekken voor het doen van boodschappen en het zemen van de ramen buiten. 10. Uit de uitspraak van de Raad van 30 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:397) volgt voorts dat verweerder zich over de thans in geschil zijnde periode vanaf 29 augustus 2016 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor de wasverzorging geen maatwerkvoorziening behoefde te worden verstrekt omdat daarvoor een algemene voorziening beschikbaar was, zodat het bestreden besluit ook in zoverre niet in stand kan blijven. De Raad heeft namelijk geoordeeld dat verweerder, vanwege de wijze waarop (de hoogte van de bijdrage voor) de was- en strijkservice in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2015 was vastgelegd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangeboden was- en strijkservice een algemene voorziening is in de zin van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de toelichting van verweerder in zijn brief van 11 februari 2019 en de per 1 januari 2018 in werking getreden Verordening maatschappelijke ondersteuning MVS 2018, inmiddels per 1 januari 2018 wel sprake van een was- en strijkservice die kan worden gekwalificeerd als een algemene voorziening in de zin van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. 11. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, wegens strijd met het rechtzekerheidsbeginsel en de artikelen 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12. Vanwege het belang om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen, zal de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 8 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3241) en 20 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:982), zelf in de zaak voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb door het primaire besluit te herroepen en aansluiting te zoeken bij de laatste niet meer in geschil zijnde indicatie van eiseres. Gelet op de ten aanzien van eiseres gedane uitspraak van de Raad van 30 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:397) en de daarin door de Raad vastgestelde indicatie, zal de rechtbank eiseres voor de periode van 29 augustus 2016 tot en met 28 augustus 2021 een maatwerkvoorziening in natura verstrekken van 3 uur per week voor de lichte huishoudelijke taken en de zware huishoudelijke taken. Eveneens gelet op de uitspraak van de Raad van 30 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:397) en gelet op wat onder 10. is overwogen, zal de rechtbank hieraan voor de periode van 29 augustus 2016 tot 1 januari 2018 een persoonsgebonden budget (pgb) van 1 uur per week voor de wasverzorging toevoegen. Anders dan het geval was in de door de Raad in de uitspraak van 30 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:397) beoordeelde zaak, heeft verweerder zich in de onderhavige zaak op het standpunt gesteld dat de wasverzorging feitelijk werd verricht door de dochter van eiseres en dat daarvoor gelet op het Besluit maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2016 een uurtarief geldt van € 12,50. Eiseres heeft dit niet betwist. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank voor het bij het toe te kennen pgb in aanmerking te nemen uurtarief wat de wasverzorging betreft, anders dan in de uitspraak van de Raad van 30 januari 2019, uitgaan van het uurtarief van € 12,50 voor particuliere hulp/hulp uit sociaal netwerk. Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat het aan verweerder is om te beoordelen of over dit pgb een bijdrage is verschuldigd. 13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.792,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de enkelvoudige kamer en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van de meervoudige kamer, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).