ECLI:NL:RBROT:2019:4480

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
10/265165-18 / TUL VV: 10/811284-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met ISD-maatregel

Op 18 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 27 december 2018 te Rotterdam werd aangehouden met ongeveer 38,1 gram MDMA-pillen. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. De officier van justitie, mr. H. van Galen, eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een ISD-maatregel van twee jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak, onder andere vanwege onrechtmatige fouilleringen en het ontbreken van overtuigend bewijs. De rechtbank oordeelde echter dat de fouilleringen rechtmatig waren en dat de pillen die de verdachte bij zich had, MDMA bevatten. De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde bewezen en legde de ISD-maatregel op, waarbij de ernst van het feit en de recidive van de verdachte zwaar wogen. De rechtbank weigerde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de ISD-maatregel werd opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/265165-18
Parketnummer vordering TUL VV: 10/811284-16
Datum uitspraak: 18 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. R.L.I. Jansen, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 10/811284-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is ten eerste aangevoerd dat uit het dossier niet met zekerheid op te maken is dat de pillen die door het NFI zijn onderzocht de pillen zijn die de verdachte bij zich had. Ten tweede is aangevoerd dat de pillen moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat aan de vondst daarvan onherstelbare vormverzuimen ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering vooraf zijn gegaan. Tot tweemaal toe is sprake geweest van een onrechtmatige fouillering van de verdachte. Vervolgens is sprake geweest van een onrechtmatige aanhouding. Ook is sprake geweest van een onrechtmatig onderzoek aan het lichaam. De verdachte heeft ten onrechte een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit en/of zijn bewegingsvrijheid moeten dulden. Ten onrechte is op straat en in het bijzijn van anderen een dwangmiddel tegen hem toegepast. Er is sprake van schending van artikel 6 EVRM. Verder heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek ingediend om de verbalisant die de verdachte heeft gefouilleerd als getuige te horen.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt het volgende voorop. De verdachte is op 27 december 2018 te Rotterdam aangehouden met een hoeveelheid pillen op zak. Op 31 december 2018 heeft het NFI twee monsters van elk twee pillen onderzocht. Deze bleken allemaal MDMA te bevatten.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat de pillen die door het NFI zijn onderzocht, dezelfde pillen zijn als die de verdachte op 27 december 2018 bij zich droeg. De rechtbank wijst in dit verband ten eerste op het rapport van het NFI waarop het politieregistratienummer van het proces-verbaal van onderhavig strafbaar feit is vermeld. Ten tweede ligt aan dit oordeel ten grondslag dat de beschrijvingen van (het uiterlijk van) de pillen in het NFI-rapport en het proces-verbaal over de vondst van de pillen, in zeer grote mate met elkaar overeenkomen.
Gelet hierop staat vast dat de pillen die de verdachte bij zich had MDMA bevatten. Dit heeft de verdachte daarnaast ook ter terechtzitting verklaard.
Het primaire verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer over de vormverzuimen overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet zijn opsporingsambtenaren bevoegd een persoon die verdacht wordt van een bij die wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze aan de kleding te onderzoeken. In het onderhavige geval is het volgende van belang. Op (live) beelden van cameratoezicht wordt gezien dat de verdachte een donkere zak in zijn handen had, iets uit die zak haalde en op zijn hand legde en dit toonde aan een ander. Vervolgens is gezien dat de verdachte datgene wat hij in zijn hand had weer terug stopt in de zwarte zak en deze zak vervolgens in zijn broek ter hoogte van zijn kruis wegstopt. Dit vond plaats midden in de nacht en de verdachte bevond zich op dat tijdstip in een omgeving die bekend staat als plek waar veelal verdovende middelen worden gebruikt en verhandeld. Op grond van deze omstandigheden, in samenhang bezien, bestonden er ernstige bezwaren in de zin van artikel 9 van de Opiumwet tegen de verdachte, zodat de verdachte mocht worden gefouilleerd. De eerste fouillering was dan ook rechtmatig.
Hetzelfde geldt voor de tweede fouillering. Dat de verdovende middelen niet direct bij de eerste fouillering zijn aangetroffen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat niet een tweede keer mocht worden gefouilleerd. Er bestonden na de eerste fouillering namelijk nog steeds ernstige bezwaren tegen de verdachte, te meer nu de verbalisant ter plaatse na de eerste fouillering, van zijn collega die de camerabeelden had gezien te horen kreeg dat op de beelden duidelijk te zien is dat de verdachte een zak in zijn broek stopt.
Nu bij de tweede fouillering het geluid van een knisperend plastic zakje op die locatie werd waargenomen, bestond er een redelijk vermoeden van schuld van overtreding van de Opiumwet tegen de verdachte. De daarop volgende aanhouding van de verdachte en in beslag name van het zakje pillen was dan ook rechtmatig.
Tot slot overweegt de rechtbank dat geen sprake is geweest van een onderzoek aan het lichaam. Of de verbalisant het zakje met pillen uit de broekband van de verdachte heeft getrokken – zoals in het proces-verbaal staat – of uit de onderbroek van de verdachte – zoals de verdachte stelt – kan in het midden blijven. In beide gevallen valt het handelen van de verbalisant onder de reikwijdte van de in artikel 9, tweede lid, verleende bevoegdheid en is dus sprake van een onderzoek aan de kleding en niet van een onderzoek aan het lichaam.
Het voorwaardelijk getuigenverzoek zoals dat ter terechtzitting door de verdediging is gedaan, wordt gezien het vorengaande afgewezen.
Een en ander betekent dat het subsidiaire verweer wordt verworpen en dat de pillen worden gebruikt voor het bewijs.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 december 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 38,1 gram, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde methyleendioxymethamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft een grote hoeveelheid MDMA-pillen in zijn bezit gehad. Gelet op de hoeveelheid en omstandigheden waaronder die zijn aangetroffen gaat de rechtbank ervan uit dat deze (ook) bestemd waren om te verhandelen. Dit is een ernstig feit. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de handel in verdovende middelen andere vormen van (zware) criminaliteit met zich brengt. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar wel voor meermalen andersoortige strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 december 2018.
De reclassering adviseert aan de verdachte een ISD-maatregel op te leggen. De verdachte staat te boek als stelselmatige dader. Zijn gebrekkige vaardigheden, de zorgmijdende houding, het alcoholgebruik en de pro-criminele houding maken dat het recidiverisico hoog blijft. Om de kans op recidive terug te dringen, zal het gedrag, de houding, het alcoholgebruik en het gebrekkige coping-mechanisme van verdachte moeten worden behandeld. Een intensief, klinisch traject is daarvoor geïndiceerd om het gedragspatroon te doorbreken en hem de benodigde stabiliteit en structuur te kunnen bieden. Een voorwaardelijke ISD-maatregel is gezien de eerdere ervaringen met verdachte en zijn gebrek aan motivatie niet haalbaar. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is het meest passend.
Vervolgens heeft de reclassering nog een tweetal rapporten opgesteld, respectievelijk gedateerd op 1 april 2019 en 2 april 2019. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten en het meest recente advies inhoudende dat aan de verdachte de ISD-maatregel zou moeten worden opgelegd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 februari 2019 in de vijf jaren voorafgaande aan het door hem begane feit ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Hierbij is in aanmerking genomen dat de verdachte onderhavig strafbaar feit heeft gepleegd vier dagen nadat hij was vrijgekomen uit een detentie van bijna een jaar.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
Gelet op de door hem steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Daarbij is mede gelet op ernst van het begane feit en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de maatregel er mede toe strekt de maatschappij te beveiligen en de recidive van verdachte te beëindigen.
De rechtbank dient de vordering van de officier van justitie volgens geldende jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2009:BH9943 en ECLI:NL:HR:2011:BO9885) tevens ambtshalve te toetsen aan de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (de Richtlijn). De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de eisen die de Richtlijn stelt. De verdachte is een zeer actieve veelpleger, tegen wie de afgelopen vijf jaren processen-verbaal zijn opgemaakt voor meer dan tien misdrijffeiten. Omdat de verdachte bijna het gehele peiljaar in detentie heeft doorgebracht en er gedurende het jaar voor zijn detentie meerdere processen-verbaal ter zake van misdrijffeiten tegen hem zijn opgemaakt, is de rechtbank van oordeel dat eveneens aan de strekking van vereiste dat één van die misdrijffeiten is gepleegd in de laatste twaalf maanden voor de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit is voldaan.
Uit het voorgaande vloeit voort dat aan alle vereisten voor het opleggen van een ISD-maatregel is voldaan. De rechtbank zal aan de verdachte de ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om de tijd die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht daarop in mindering te brengen.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 19 augustus 2016 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 20 (twintig) dagen, waarvan een gedeelte groot 15 (vijftien) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar.
De proeftijd is ingegaan op 3 september 2016.
8.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft in verband met de door hem gevorderde maatregel geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering bepleit. Subsidiair heeft zij bepleit de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf te gelasten en dit deel om te zetten in een taakstraf.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Echter omdat de rechtbank de ISD-maatregel aan de verdachte zal opleggen zal de vordering worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38m en 38n van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 19 augustus 2016 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en F.A. Groenveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 april 2019.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 december 2018 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 38,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde methyleendioxymethamfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 2 ahf/ond C Opiumwet )