In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 26 juni 2018 is genomen, waarbij de subsidievaststellingen over de jaren 2012 tot en met 2016 en de subsidieverlening voor 2017 zijn ingetrokken. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de besteding van het persoonsgebonden budget (pgb) dat eiseres had ontvangen voor zorgverlening. Het onderzoek werd gestart na een melding bij de Sociale Verzekeringsbank dat er geen zorg was verleend en dat er gedwongen terugbetalingen van het pgb hadden plaatsgevonden. Het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. heeft de handtekeningen op de urenverantwoordingen onderzocht en geconcludeerd dat er ernstige twijfels bestonden over de besteding van het pgb.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de zorgverlening door andere zorgverleners en dat de intrekking van de subsidievaststellingen en de terugvordering van € 228.078,43 niet deugdelijke motivering had. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van het pgb over de jaren 2012, 2014, 2015 en 2016 niet kon worden gewijzigd zonder dat verweerder de feiten per subsidiejaar afzonderlijk had onderbouwd. Ook de intrekking van de verlening van het pgb voor 2017 was niet gerechtvaardigd, omdat verweerder niet had aangetoond welke feiten aan deze intrekking ten grondslag lagen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder opnieuw moest beslissen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.024,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 mei 2019.